i
Noordhollands bosch
blijft ongeschonden
De Duitsche
Reichsnahrstand
Te jong voor
m ij n h o u t
SLANGEN
INDRUKKEN VAN
BLIIVENDE WAARDE
i
DE HAKBIJL BESTEMD VOOR GEL
DERLAND, BRABANT EN LIM
BURG. INSTANDHOUDING ON-
ZER BOSSCHEN NIET VAN HET
BUITENLAND AFHANKELIJK
(van onzen eigen verslaggever)
Utrecht, Aug. 1940
In het bosch, in het bosch,
In het zachte groene mos,
Lig je onder de groene boomtri
Met een rustigen lach
Op een blijden zonnedag
Van je rijst en je bonboekjes te droomen...
Dit genot, door Louis Davids met
zooveel humoristisch begrip voor het
levensgevoel van den kleinen man
bezongen, zal hem, die ontspanning
zoekt in Noordhollands bosschen,
niet ontnomen worden! Want wan
neer de houtschaarschte het straks
noodzakelijk zal maken, den bijl te
zetten in menigen fraaien woudreus,
blijft onze provincie gespaard! Het
bosch hier is n.1. te jong, om mijn-
hout en daar gaat het om te
kunnen opleveren! Wij vernamen
deze verheugende mededeeling uit
den mond van den heer dr. J. A. van
Steyn, directeur van het Staatsbosch
beheer, tevens productiecommissaris
/oor Boschbouw en Houtteelt.
Ontbossching een schrikbeeld
De houtschaarschte is een feit. Wij heb
ben hout noodig voor onzè mijnindustrie (ver
sterken en schragen der mijngangen), onze
papierbedrijven, voor huisbrand en... in
plaats van benzine. Deze behoefte werd voor
hot grootste deel door het buitenland gedekt.
Nu de oorlog een einde heeft gemaakt aan
,don import, moet het binnenland in het te
kort voorzien, dus: méér dunnen èn... rooien!
En ddt, terwijl slechts 8 van onze lands-
oppervlakte uit bosch bestaat, nl. totaal
2GO.OOO hectare.
Toen deze feiten in al hun nuchterheid tot
ons doordrongen, sloeg ons de angst om liet
hart! „Ontbossching", het schrikbeeld van
den natuurliefhebber, de permanente nacht
merrie van „Heemschut", de Vereeniging
tot Behoud van Natuurmonumenten, de
Stichting „Nrd.-hollands Landschapsschoon"
enz. Nu is het wel waar, dat de eigenaar
van een perceel boomen evenveel moreel
recht heeft zijn product te „maaien" en te
verkoopen als de boer tot oogsten, maar dat
is slechts een filosofische waarheid. Ze kan
ons met veel overtuiging worden opgedron
gen, doch we onderschrijven ze aarzelend,
diep in ons hart denken we: wie zoo'n prach
tig bosch velt, heeft ongelijk, en daarmee uit!
Nog geen „zwarte lijst"
Wij hebben dr. van Steyn ronduit gevraagd:
„Welke bosschen staan op de zwarte lijst?"
Dr. van Steyn antwoordt ons, dat er geen
bepaalde bosschen worden aangewezen. Een
plan is niet gemaakt. De gang van zaken is
eenigszins anders dan wij ons voorstelden.
Niet Staatsboschbeheer doet een keus, doch
de boscheigenaar. Deze vraagt vergunning,
bepaalde perceelen voor den handel te mo
gen kappen. De directeur legt er den nadruk
op, dat de houthandel blijft ingeschakeld;
géén staatsleveranties dus aan de mijnin
dustrie. Hot wachten s nu op een noodkreet
uit den handel, waarop Staatsboschbeheer
zal antwoorden in den vorm van meerdere
soepelheid bij het verleenen van vergunnin
gen.
Men denke evenewei niet, dat er, zoodra
de nood aan den man komt, lukraak geveld
wordt! Integendeel. „Voorzichtigheid is de
moeder van het Staatsboschbeheer".
De bestemming van het benoodigde
hout geeft de hoofdrichtlijn aan: het
groote tekort betreft n.1. mijnhout en
tot dit doel kunnen slechts boomen
van 40- tot 50-jarigen leeftijd (in
het algemeen grof dennenbosch)
worden aangewend. Met het gevolg,
dat de „wouden" van Gelderland,
Brabant, Limburg en Overijssel in
aanmerking komen, terwijl het jeug
dige hout in Drenthe, de duinbe-
bossching van Noordholland en de
Waddeneilanden, Robbenoord, ons
fraaie Zuiderzeebosch onder meer
ongeschonden zullen blijven. De nor
male dunningen gaan natuurlijk in
het belang der boschteelt door.
Zeer ingrijpende maatregeL
Eerst komen de slechte bosschen dan de
beurt, waar door gebrekkige zaadontwikke
ling het gewas niet zóó opschoot als de mo
derne boschcultuur wel wenschelijk acht.
„Hebben wij véél slecht bosch, dr. van
Steyn?"
„Nogal wat We gaan er beter bosch
voor in de plaats planten".
„Dus eigenlijk heeft de gedwongen ont
bossching een lichtzijde?"
„Ik zou dit niet zoo willen opvatten.
Want ik geef natuurlijk de voorkeur
aan een geleidelijk dunnen en kap
pen. Het geldt thans wel degelijk een
zeer ingrijpende maatregel. Maar de
mijnen moeten blijven functionnec-
ren, dat gaat vóór alles!"
De heer van Steyn legt ons dan uit, hoe
in de eerste plaats liet slechte bosch aön de
beurt komt als houtleverancier, ten tweede
geschieden extra-dunningen en ien derde,
als uiterste maatregel, kappen van gc-
heele stukken. Voor schending van het na
tuurschoon behoeft geen vrees te bestaan.
Bovendien:
„Wij kunnen ons nog wel voor een
jaar redden en misschien nóg wel
een jaar" zegt de directeur van
Staatsboschbeheer.
Eigen boomkweekerijen.
Zooals bekend, hebben de Duitsche auto
riteiten opdracht gegeven om op den ont-
boomden bodem onmiddellijk tot herbeplan
ting over te gaan. Wij willen weten, of er
voldoende jonge aanplant en zaad zijn om
aan die opdracht gevolg te kunnen geven.
„Voor zoover mij van de kweekers bekend,
aldus onze gastheer, „beschikken wij over
voldoenden voorraad. Mocht er desondanks
eens een bundel braak blijven liggen, dan
vormt zulks geen bezwaar.
De zeer gelukkige omstandigheid
doet zich voor, dat wij voor het. in
standhouden onzer bosschen niet op
het buitenland zijn aangewezen. Wij
koopen in bet binnenland zaad en
jónge aanplant en brengen dat naar
onze eigen boomkweekerijen, o.a. te
Zundert, Oudenbosch, Texel De
vele particuliere kweekerijen niet
te vergeten
In dit verband vernemen wij voorts, dat
er geen enkel bezwaar bestaat de thans in
aanleg zijnde recreatie-oorden, bijv. het
Boschplan bij de hoofdstad, af te bouwen.
Stok achter de deur.
Het zal menigen lezer verwonderen, te
hooren, dat. de Staat slechts 20 van Neer-
lands boschrijkdom bezit en 80 in han
den van particulieren is. Wèl kunnen deze
laatsten niet zonder vergunning kappen,
voor zoover hun eigendom althans onder de
Natuurschoon wet valt, doch zij konden,
vpór de bezetting, niet gedwongen worden
te kappen. In dit opzicht is er thans iets ver
anderd.
De Regeering bezit n.L sinds eenige
weken de bevoegdheid, om, indien zij
zulks noodzakelijk acht, den eigena
ren te gelasten, een bosch geheel of
gedeeltelijk te vellen. De stok achter
de deur
Dat de stok harde slagen zal toebrengen,
golooven wij niet. Immers, de binnenland-
sche houthandel bloeit als nooit te voren en
liet lijkt ons ondenkbaar, dat de boschbe-
zitter hier eigen- en landsbelang niet gelijk
tijdig zullen willen dienen. De houtprijzen
stijgen...
„Staatsbosch veiliger bezit"
Tenslotte wisselen wij nog van gedachten
over de wenschelijkheid van méér bosch in
Staatseigendom.
„.Staatsbosch .is veiliger bezit", meent dr.
van Steyn, daarmee doelend op de hooge
cultuur, welke er ook op dit terrein is be
reikt. Inderdaad, Staatsbosschen gaan door
het kappen niet verloren; zij worden „her
bouwd". In de veertig jaren van zijn bestaan
heeft Staatsboschbeheer groote diensten be
wezen aan boschbouw, houtteelt en de ver
fraaiing v. Nederlands natuurschoon. Doch
het probleem van particulier- en overheidsbe-
zit heeft méér- kantjes dan Uw verslaggever
in het bestek van dit artikel vermag aan te
roeren. Weshalve hij u vriendelijk vraagt,
met het bovenstaand relaas van zijn in
terview genoegen te willen nemen.
EEN ORGANISATIE VAN GIGANTISCHE
AFMETINGEN
Af en toe hoort men tegenwoordig het
woord „Reichsnahrstand" noemen.
In het kort zou men kunnen zeggen, dat
deze alles omvat, wat verband houdt met
den bodem en met de voortbrengselen daar
van, doch juist de veelomvattendheid van
deze omschrijving maakt het te noodzake
lijker om duidelijker te zijn.
De eigenlijke centrale er van bestaat uit
den Reichsbauernführer, bekleed met een
bijna, onbeperkte macht. Het feit, dat deze
Reichsbauernführer tevens is' minister van
Landbouw stelt de belangrijkheid van deze
functie overigens scherp in het licht.
Hij wordt ter zijde gestaan door een uit
voerend lichaam, de zoogenaamde Verwal-
tungsrat en een adviseerend lichaam, waar
in deskundigen op velerlei gebied zijn op
genomen, het zoogenaamde Stabamt.
Hoewel deze beide organen uit den aard
der zaak een bepaalde (aak is toegewezen,
staat de Reichsbauernführer er in zooverre
altijd toch boven, dut hij hij voorbeeld de
gegeven adviezen niet behoeft na te komen.
De Reichsnahrstand bestaat dan vervol
gens uit 19 Landesbauernschaften, die wij
.vermoedelijk provinciale afdeelïngcn
zouden noemen. Ieder er van staat onder
leiding van een Landesbauernführer.
Deze Landesbauernschaften bestaan op
hun beurt weer uit Kreisbauernschaften, elk
met een Kreisbauernführer. waaronder men
heeft te verstaan gewestelijke afdeelingen.
Ten slotte bestaan de Kreisbauernschaf
ten weer uit Ortsbauernschaften, plaatse
lijke afdeelingen, met aan het hoofd" een
Ortsbauernführcr.
Ieder nu, die in een bepaalde plaats hij
den landbouw is betrokken, is automatisch
lid van de Ortsbaucrnschaft.
Eenerzijds echter zijn dit niet slechts de
boeren zelf, maar ook hun gezinsleden,
zoowel als hun personeel, anderzijds dient
men te bedenken, dat onder de Bauern-
schaft ressorteeren veeteelt, land- en tuin
bouw, bosch- en wijnbouw, bijenhouderij,
jacht en zoetwatervisscherij.
Hiermede is echter nog steeds niet alles
gezegd. In wezen hebben we met boven
staande personen te doen met de eigen
lijke boeren, dat wil zeggen de producenten
van de landelijke grondstoffen. Behalve de
productie kennen we bijvoorbeeld nog de
verwerking dezer grondstoffen en de han
del daarin.
Daarom omvat de Reichnahrstand, be
halve de bovenaangeduide groote groep
nog drie andere groepen, namelijk:
1. de handelaren in, alsmede de verwer
kers van landbouwproducten;
2. de landbouwcoöperaties;
3. de vereen igingen, welke krachtens
daartoe strekkend besluit bij don Reichs
nahrstand zijn ingelijfd.
Een en ander beteekent, dat er in
Duitschland geen persoon of tak van be
drijf is, welke zich onledig houdt met iets,
wat betrekking heeft op de agrarische pro
ductie, of er is in de Reichsnahrstand een
plaats voor ingeruimd.
Het geheel is een reusachtige
organisatie, die geheel Duitschland
omvat. Ieder is er lid van en betaalt
zijn contributie. Hij deelt in de voor
deden, welke de organisatie zijn
stand in liet algemeen bezorgt en
het is duidelijk, dat de belangen
der verschillende categoriën zoo
goed mogelijk tegen elkaar worden
uitgewogen. Dit laatste is bijvoor
beeld bet geval ten aanzien van
kwesties, die zouden kunnen rijzen
tusschen werkgever en werknemer,
pachter en verpachter.
Men zou kunnen zeggen, dat hij de ze
kere centralisatie, welke we gedurende een
aantal jaren zich ook in ons land zagen
voltrekken, een centralisatiè, waarbij de re
geering steeds meer zeggenschap kreeg in
de door haar gesteunde landbouwbedrijven,
iets groeiende was, wat aan deze Duitsche
Reichsnahrstand doet denken.
Echter gebied de eerlijkheid te erkennen,
dat de organisatie in het Duitsche systeem
op een zeer veel hooger peil stond, dan bij
het Nederlandsche. Bij ons kende men re-
geeringsbureaux, waar de boer geheel bui
ten stond en men kende organisaties, waar
in de regeering geen zeggenschap had en
waarbij overigens ook lang niet alle be
langhebbenden waren aangesloten. Over
heid en organisaties werkten soms op uit-
stekened wijze samen, soms echter stonden
ze fel tegenover elkander. In nog meerdere
mate was dit laatste overigens het geval
met de organisaties, die te verdeelen waren
in algemeene en confessioncele, coöperatieve
en particuliere, enz. De toestand was voor
al hier vrij chaotisch. En zoo de tegenwoor
dige toestanden er toe voeren, dat hier wat
meer eenheid wordt gebracht, dan is er
alle aanleiding tot voldoening cn tevreden
heid.
Kolonel James F. Clarke, de beroemde
jager op groot wild, vertelt eenige pakken
de bijzonderheden over slangen.
Eenigen tijd geleden zat ik met een ge
zelschap op het terras van het Shephavds-
hotel te Cairo. De maan steeg aan de he
mel vanachter de breede Casr-el-Nijl-brug,
het was een prachtige avond, d'ieu ik na
langen tijd in de wildernis te hebben rond
gezworven, eindelijk eens weer in smoking
onder de mcnschen doorbracht.
Het gesprek ging natuurlijk over jacht
avonturen, olifanten, luipaarden en leeu
wen, tot we eindelijk over slangen begon
nen te praten. Ik vertelde van de ontmoe
ting met een reuzenslang, die niet vergif
tige, maar wegens haar lichaamskracht des
te gevaarlijker slang uit tropische streken,
toen ik bemerkte, dat een dame haar shawl
vaster om haar schouders trok, hoewel het
niet koud was. Zij huiverde.
Dat is dus opnieuw een bewijs, dacht ik,
dat alleen al het hooren van bijzonderhe
den, die op slangen betrekking hebben, bij
den mensch een gevoel van afschuw te
voorschijn roept.
Jaren geleden was ik met zes negerjon
gens op reis, van de Ivilimandjaro naar de
voet van het Oejamderygebergie. De regen
tijd was voobij, en de lucht was vochtig en
drukkend, vol van duizenden insecten. Op
den avond v. d. vierden reisdag ontdeden
de jongens de plek, die ik als legerplaats
had aangewezen, van .gras en kreupelhout.
Rondom deze plek zou juist cle beroemde
ring van tabaksloog worden getrokken, om
de slangen op een afstand te houden. Ik
stond tegen mijn wagentje geleund, (een
Herinneringen, die het hart
verwarmen.
Wanneer wij in stille uren onze gedach
ten eens laten gaan over- hetgeen reeds
voorbij is, dan komen ons menigmaal klei
ne voorvallen in de herinnering, waar we
anders niet meer over dachten. Woorden,
ontmoetingen en gebeurtenissen, die schijn
baar onbelangrijk waren en reeds jaren
geleden gezegd of beleefd zijn, komen ons
in dergelijke oogenblikken weer voor den
geest. Soms kan het gebeuren, dat zij na
jaren nietig en onbelangrijk schijnen,
maar vaak ook zal er een diepere betee-
kenis of grootere waarde aan gehecht wor
den dan destijds het geval. was.
Wij maakten eenmaal met vrienden te
zamen een groote reis, welke ons vele
nieuwe indrukken verschafte en deed ge
nieten van het prachtige landschap, dat
we steeds weer te aanschouwen kregen,
evenals oude en merkwaardige steden,
kloosters, gebouwen en kerken, kastee-
len en ruïnes. Toen wij daarna weer thuis
waren, genoten we telkenmale opnieuw
van alle herinneringgen, die als in een ca
leidoscoop aan onzen geestesblik voorbij
trokken.
We hoorden een machtigen waterval
zich met donderend geweld neerstorten en
zagen even verder, hoe forellen in speel-
schen overmoed in een kleinen stroom
luchtsprongen maakten. We zagen den ne
vel boven de bergtoppen langzaam optrek
ken of genoten van een prachtigen zons
opgang, die het landschap als in een gou
den kleed hulde. Stille zomernachten, waar
in de man een romantisch, geheimzinnig
licht over het aardrijk verspreidde en de
contouren van huizen en kerken zich
scherp tegen de lucht afteekenden.
Vluchtige en blijvende herin
neringen.
Hoe genieten wij allen van dergelijke
herinneringen, die we van tijd tot tijd zoo
i duidelijk weer voor ons zien; en dikwijls
zijn het de schijbaar kleine dingen, die wij
weer duidelijk en klaar doorleven.
Een andermaal waren wij in den schouw
burg en amuseerden ons kostelijk, waren
verrukt over het spel en gingen in een op
gewekte stemming naar huis. Maar na
een paar maanden konden we ons met
den besten wil niet meer herinneren, waar
over het stuk handelde! Slechts de naam
was ons bijgebleven en het had in het ge
heel geen dieperen indruk op ons gemaakt,
terwijl daarentegen een ander tooneelstuk
waarover wij oogenschijnlijk veel minder
enthousiast waren, zelfs na jaren nog in
onze herinnering bleef voortleven, het
geen bewijst, dat de inhoud meer waarde
had. dan we oorspronkelijk dachten.
We zouden nog een derde voorbeeld
willen noemen en begeven ons naar een
schilderijententoonstelling, doorschrijden
langzaam de verschillende zalen en be
wonderen de prachtige doeken, die de wan
den sieren werken van bekende mees
ters, waarvan enkele ons op buitengewone
wijze boeien, zoo zelfs, dat we er ons
slechts noode var. los kunnen maken.
We blijven in stomme bewondering zoo
lang mogelijk genieten.
Gebeurt het dan later niet heel vaak,
dat ons telkenmale een klein stilleven of
een landschap dat we eveneens zagen,
doch waaraan we niet meer dan gewone
aandacht schonken, in de herinnering
komt?
Ongetwijfeld vermocht zelfs de vluch
tira beschouwing iets in onze ziel te wek
ken. In ieder geval blijkt, dat wij er zoo
zeer door getroffen zijn geworden, dat het
Groot helpt klein bij een frisschen
dronk op een warmen dag
soort zetel met armleuningen, die echter
in plaats van pooten een wiel heeft met
een gummi-band, dat de negers bliksem
snel voortbewegen aan twee handvatsels,
die aan de rugleuning zijn bevestigd), om
toezicht uit te oefenen op de werkzaam
heden, toen er plotseling, als vanuit de
grond opgerezen, een gifslang voor me
stond. Stond is niet te veel gezegd. Min
stens twee derde van het slangenlijf sta
ken in de lucht, de oogen fonkelden, de
kop was opgeblazen. Dit alles ging onbe
schrijfelijk snel, dit opgeblazen slangenli
chaam was een feit, waarvoor ik me ge
plaatst zag.
Op hetzelfde oogenblik hoor ik de
schreeuw van een van de jongens, en zie
in het onderdeel van een seconde, hoe een
andere slang op zijn naakte been toeschiet^,
terwijl de andere negers uit elkaar stui
ven.
Ik bewoog me niet. Ik had geen geweer
bij de hand, geen pistool, zelfs de nijlpaar*
denzweep lag in mijn wagentje, en het zou
nutteloos zijn geweest, om ernaar te grij
pen. Alleen een list kon me redden.
Plotseling maakte ik een zijsprong, twee
meter verder. De slang schoot naar voren,
maar kreeg alleen de gummi-band onder
zijn tanden. Nu maak ik een sprong te
rug (dat kan ik natuurlijk slechts lang
zaam vertellen, maar het gebeurde blik
semsnel), greep mijn zweep, en het lukte
me, om rnet een flinke slag de ruggegraat
van het dier te breken.
Nu pas kon ik naar den neger toegaan,
die op de grond lag. De slang, die hem
had gebeten was verdwenen. Ik haalde
mijn verbandkistje, maakte de wopd met
een mes wat grooter en legde er ter des
infecteering een paar kristallen dubbel-
mangaanzure kali op. Toen riep ik de ne
gers, die een voor een aarzelend uit huü|
schuilplaatsen te voorschijn kwamen.
Mijn moeite was helaas tevergeefs, zelfi
d<e cognak, die ik hem te drinken gaf,1
kon hem niet meer redden. Hij stierf on
geveer een uur later, onder de vreeselijkste
pijnen.
De taaiheid van deze dieren is spreek
woordelijk. Ik zag eens, niet ver van mijn
bungalow, dat een paar inboorlingen een
levende slang vilden. Het was misschien
acht uur in de morgen, toen zij met dit
akelige werkje klaar waren. Toen gooiden
ze de slang aan de kant van de weg in
het gras. Toen ik 's avonds toevallig voor
bij kwam, leefde het dier nog.
Het is overigens een ongeschreven wet
van de inboorlingen, die ten strengste ver
biedt, een slang, al ziot hij er nog zoo
dood uit, aan te raken voor het invallen
van den nacht. Het is n.1. maar al te vaak
voor gekomen, dat een reptiel, waarvan
men vermoedde, dat het dood was, uren
later plotseling de hoogte in kwam, om
zich op den eersten den besten voorbij
ganger door een beet te wreken.
!t
een onuitwischbaren indruk heeft achter
gelaten.
Op dit laatste komt het juist aan; niet
het schijnbaar groote en machtige blijft in
onze herinnering voortleven, niet de dingen
die we verstandelijk beleven, doch slechts
datgene, wat we wellicht onbewust diep
doorvoelen en dat tot ons hart gesproken
heeft.
Het gaat volstrekt niet om de groote
dingen des levens, doch veel meer komt het
aan op de kleine gebeurtenissen, die zich
dagelijks opnieuw voordoen en waarvan
enkele diep in ons nawerken.
Dingen, die aan het hart voor
bijgaan.
Vele menschen meenen slechts dan geluk
kig te zullen zijn, indien zij steeds weer
andere genoegens kunnen najagen, waar
van de herinnering als een zeepbel uiteen
spat.
Al deze dingen geven echter zoo bitter
weinig bevrediging en brengen geen in
nerlijk gewin.
Waar het echter op aankomt is. dat wij
naar ontspanning zoeken, waarop we lange
jaren kunnen teren en die ons geestelijk
eigendom wordt.
Herinneringen moeten niet zijn als voor
bijgaande schepen in een donkeren nacht,
doch als lichtpunten, die ons hart verwar
men. Om die lichtpunten te vinden moe
ten we niet datgene najagen, wat ons niet
bevredigt, alleen omdat anderen het ook
dóen. Hetgeen we beleven moeten we ook
verwerken, opdat het in stille uren in ons
herleven kan.
Dit is alleen mogelijk, indien we onzen
geest niet overladen, doch ons slechts
openstellen voor hetgeen inderdaad waar
de heeft en tot ons gemoed spreekt.
Zelfs het zien van een eenvoudig gege
ven als b.v. een bloeiende heester, of het
hooren van een vroolijken kinderlach,
schijnbaar onbelangrijke dingen, kunnen
ons hart verwarmen en de herinnering er
aan kan ons zoo weldadig aandoen.
Ontvankelijk te zijn voor de kleine vreug
den des levens en deze als een kostbaren
schat in onze herinnering te bewaren,
maakt ons veel gelukkiger, dan steeds
weer verstrooiing te moeten zoeken voor
een rusteloozen geest.