DE HERFST
kleurenrijkste en
weemoedigste van alle
voldragen pracht
in de natuur seizoenen
EEN AFSCHEID VAN DE WARMTE
Wat is dat alles buiten stil
Onder die paarelgrijze lucht;
Uit ieder wezen schijnt de wil,
Uit ieder ding de kracht gevlucht.
Het uitgeweende wilgenloof
Valt in het vlakke water traag,
De boom, als zonk zijn vreugd-geloof,
Bukt over 't water naar om-laag.
De koeien loopen langzaam aan
Bij 't stappen over 't drassig land.
Zij blijven loom en droom'rig staan.
Dom- starend, aan den waterkant.
Een late najaarsvogel strijkt
Het water met zijn vale vlerk,
Totdat hij rijst en zwenkend wijkt
In 't kleurloos grauwe regenzwerk
Frans Bastiaanse.
Het is alweer najaar. Van lieverlede ver
andert het gewaad, waarin de natuur ge
stoken is, van kleur; het diepe groen der
bladeren gaat langzaamaan over in de
bontste tinten, die me» zich kan denken en
wel in een oneindige schakeering een steeds
weer nieuwe verrukking vormen voor het
oog van den mensch, die een gevoelig hart
heeft voor het natuurleven. En altijd ligt
er een tikje van weemoed in deze dagen,
weemoed omdat het ons altijd, elk jaar
opnieuw, zwaar valt, om zonder een spij
tig gevoel de warmte van den zomer, die
in deze lage landen toch meestal niet te
lang van duur is. heen te laten gaan en ons
te verzoenen met de gedachte dat de herfst
stormen nog sleehts de voorboden zijn van
een min of meer felle koude, die Koning
Winter ons gemeenlijk brengt. Maar het, is
juist of de natuur ons door de onverge
lijkelijke pracht, die zij ons biedt, in het
najaar wil troosten en ook hiervoor moet
men een open oog hebben. Wandel eens
door het bosch op zpo'n najaarsdag, wan
neer laag aan den horizon de zon de laatste
gouden stralen in den middag door de half
ontlooverde takken werpt. Dan is het een
rhapsodie van tinten, die varieeren van
diepgroen tot felrood en het schoonste
bruin, dat men zich kan denken. Dan is de
wandeling over een zacht veerend bed van
gevallen blaêren, die soms van de droog
te kraken of wanneer het geregend heeft,
week meegeven, een ongekend genot. En
ongetwijfeld zal het U zijn opgevallen hoe
heerlijk de lucht is die dan tusschen de
boomen hangt en uit de vochtige aarde
op stijgt. In de natuur verloopt alles
om een gevleugelde uitdrukking van on
zen grooten schrijver Louis Couperus aan
'te halen langs lijnen van geleidelijkheid.
Moeder Natuur wacht er zich wel voor ons
door al te scherpe overgangen te leur te
stellen. Daarom is die indeeling van den
mensch dat de herfst nu precies op 23
September moet beginnen; in wezen zoo
dwaas, maar bij onze tijdsbepalingen heb
ben wij het nu eenmaal noodig om dit in
het eene en dat ,in het andere vakje te
zetten. Helaas gaan de meesten onzer nog
met blinde oogen voorbij aan de pracht,
die de natuur ons in deze dagen, in deze we
ken bereidt. Men moet eens op die grandi
oze gedaanteverwisseling hebben gelet, om
te beseffen hoeveel kleine en groote won
deren zich hier volgens wetten, die zoo oud
moeten zijn als de Schepping zelve, vol-
Herfstwolken trekken
over het land. Een wel
licht guur maar bekoor
lijk tafereel, dat reeds
door menig schilder op
het doek werd vastge
legd.
trekken. Wij willen U in het onderstaan
de op enkele van die regelmatig terugkee-
rende gebeurtenissen wijzen.
De trek naar het Zuiden.
Wij menschen zijn over het algemeen
gebonden aan het stuk grond, waarop wij
wonen. Het is ons niet gegeven, om wan
neer het seizoen wat kouder wordt een
streek op te zoeken, waar het klimaat
milder blijft en niet aan dergelijke groote
veranderingen onderhevig is als het onze.
In dat opzicht hebben onze geverderde
vrienden het beter getroffen. Wanneer
wij nog niet eens bevroeden dat de herfst
al in aantocht is, we integendeel nog volop
genieten van den zomer, beginnen de eer
ste vogels al aanstalten te maken om Zui
delijker streken op te zoeken. Dat is het
begin van de trek, die eerst in het najaar
intensief wordt doorgevoerd. Zoo in de
tweede week van September, dat is onge
veer de tijd dat men de eerste groote zwer
men kan zien overgaan. Soms zijn het dui
zenden vogels tegelijk, zoodat een vlekki
ge Schaduw over den grond trekt. Dat
duurt verscheidene weken achtereen. En
hebt ge u dan nooit afgevraagd waarom en
hoe die vogels nu juist dezen weg houden,
hoe zij elkaar gevonden hebben? Dit is
een schier ondoorgrondelijk mysterie, dat
nog nooit definitief is opgelost. De meest
fantastische verhalen deden tot voor en
kele jaren opgeld. De vogels zouden op een
reuzenhoogte vljegen, in ieder geval boven
de drieduizend meter; bovendien zouden
zij de enorme afstanden, die Europa en
Afrika doel van vele trekkers schei
den afleggen in één of weinige nachten,
waaruit volgt dat zij met snelheden van
enkelé honderden kilometers per uur zou
den moeten vliegen. Nuchtere en meer za
kelijke waarnemers, die dikwijls over een
haast geniale vindingrijkheid beschikten,
hebben ons geleerd dat van een dergelijke
snelheid geen sprake is. De eminente vo
gelkenner Jan P. Strijbos beschrijft in zijn
belangwekkende bijdrage: In herfsttijd
langs de kust" voor het standaardwerk
„Herfst" deel uitmakend von de serie „Na
tuurleven" (Scheltema en Holkema Am
sterdam) hoé langs de Nederlandsche kus
ten de vliegsnelheid is gemeten. Het maxi
mum bedroeg een goede vijftig kilometer
per uur. De snelheid werd beoaald door
dat men een groepje trekkers enkele kilo
meters lang volgde met een motorrijwiel,
waardoor de gemiddeld afgelegde afstand
per uur kon worden bepaald. Eenvoudig als
het ei van Columbus, maar toch schijnt
men er voordien niet aan gedacht te heb
ben. Wie er belangstelling voor heeft kan
zich het geheele najaar alleen met de vo
geltrek bezighouden. Dan zal hij dingen
zien, die hem verrassen en dingen, die hem
pijn doen. Elke natuurvriend weet dat met
de eerste najaarsstormen vele trekvogels
het slachtoffer worden van de zoogenaamde
stookolievelden, welke veroorzaakt worden
door het varen van met olié aangedreven
schepen. Tallooze sterntjes, koeten en wat
dies meer zij worden, eenmaal bevlekt
met vettige olieresten, den dood ingedre
ven. Men kan ze in het najaar bij tientallen
langs de stranden vinden, dood of kwijnend
In de jaren na den wereldoorlog is hun aan
tal geregeld toegenomen. Helaas is er wei
en mindert. De stadreiver giert over de
wei. Het weer wordt ongestadig. Nu eens
wat zon en dan weer het Noordwesten drei
gend blauw en grijs met stormig waaien-
den wind, die gordijnen van water en ha-
gelkoorden over de landen jaagt. Met t
achterste in den wind staat het vee soms
een heelen morgen. De reeds opgelegde
dekken geraken doorweekt. In straaltjes
loopt het water bij de pooten neer, drupt
Herfst, het seizoen dat de bladeren een bont kleed over de aarde spreiden.
nig aan te doen, daar de scheepvaart juist
meer en meer gebruik gaat maken van
stookolie als brandstof. Slachtoffers van
hun verlangen naar warmer streken wor
den in vredestijd ook vele vogels door
dat zij zich dood vliegen tegen de vuurto
rens. In dat opzicht is de Brandaris op Ter
schelling berucht, hoewel hier gelukkig
in de laatste jaren vele voorzorgen zijn ge
troffen, dat het omkomen van duizenden
vogels in één nacht, zooals op Helgoland,
een onmogelijkheid is geworden. Uit ons
summier overzicht kan men reeds zien
hoevele facetten er zijn aan dat wonder
lijke herfstgebeuren: het trekken der vo-
gels.
Maar ook op de weide en op de boerde
rij is het in dezen overgangstijd de moeite
waard, om eens een kijkje te gaan nemen.
Wij laten om U van deze tafereelen eenigen
indruk te geven, den schrijver R. J. de
Stoppelaar aan het woord, die voor bo
vengenoemde bundel eveneens 'een vloei-
ende bijdrage leverde-
„Stil daalt de avond. Al meer dooft het
groote zonneoog. Een matgouden licht
waast horizontaal over de landen en zet
alles in wazigen schemerglans neer. Dan
verglimt het avondrood tot dofpurper.
Groot en vol rijst de maan. Over de wei
den kruipen de alles overglovende witte ne
vels. 't Wordt tot een zee, een onafzienbare
zee en mysterieus valt het zilveren stille
maanlicht op die blanke onbewogenheid.
Dan, 's nachts, na zoo'n mooien dag, als
de steenuiltjes roepen, komen er andere
grijze uiltjes uit het gras kleine nachtvlin
dertjes, die in hun wollen jasjes dansend
gaan van bloem tot bloem, todat de tijd
komt dat het vee de dekken oo kriigt. d
mestkarren over de akkers rijden, de ka1
veren 's avonds voor het hek staan te bul
ken. In het Noordwesten zamelen zich m
de hagelkoepels en donkere regenwolker
De buien gaan stuiven over de landen, di
neerliggen in den dras van doorweekte zo
de. Het natuurleven op de weiden gaat ta
nen. De toppen van het gras worden geel
van de nachtvorsten. De melkgift der koei- i
Een zeldzame mor
gen in November;
de bladeren en
takken van de
berken boomen
zijn getooid met
rijp-
het weg onder de buiken. Slachtmaand
nadert ook voor het leven op.de weiden. De
staltijd is er. In lange linie komen de
koeien thuis, drommen opeen voor het. hek
dat telkens opengaat om twee door te laten,
die door boer en knecht door de staldeur
werden geleid. Nat, verregend, vuil keeren
ze huistoe, staan ze in den stal weer in 't
gelid. Uit den schuur roept de stier de
weergekomen vrouwen een welkomstgroet
toe. Op de stallen ligt het nieuwe hooi te
geuren. De staarten worden gewasschen, 'n
leertje gaat er om en dra klinkt weer het
getik van staarttouwen, het gerinkel van
Zoo symboliseerde de Italiaansche schil
der Francesco del Cossa het najaar. Het
stuk stelt voor een jonge vrouw, die de
druiven oogst, een spade in de rechterhand
op den achtergrond de wijnberg.
Het schilderij maakte oorspronkelijk deel
uit van een serie, die de seizoenen uitbeeld
de en bevond zich in het oude Dominica
nenklooster te Ferrara. In 1894 kwam dit
stuk in het bezit van een der groote Ber-
lijnsche musea.
de kettingen aan de halsleeren. De stal vult
zich met behaaglijke warmte en ten avond,
als het hooi ritselend valt door de luiken
van den zolder voor de bekken,' de melk
schuimt in de emmers, de katten komen om
van het schuim te likken, wordt begonnen
het Herfstgetij op de weiden af te sluiten,
en voltooid wanneer ook het jongvee terug
keert als sinds November het Noorden nog
guurder wordt en de slooten begint te vloe
ren met een ribbel vlies van „spelden en
naalden". In den zoo geheeten kleinen stal
krijgen zij een plaats. Als nu nog de na
men met krijt aan de balken staan geschre
ven, is alles volbracht. De staarten zyn
geknipt. De lijven geroskamd en gebor
steld. De hooivakken zijn gevuld. De wei
den worden overgelaten aan de schapen,
de bonte kraaien, de wezels, de hermelij
nen, aan een enkele mol om aardkoepeltjes
öp tewerpen
Dat kleinbestek is nu de boerderij. In
den stal staat het vee warm met gepoetste
lijven en geplozen staarten. Hoog tot de
hanebalken reikt en riekt het geurend hooi.
Het stroo ligt geperst op zolder. Buiten
op de weiden driftigen de rammen achter
de ooien. Als kleine parachuutjes zeilen
de pluisjes van paardenbloemen en dis
tels over de akkers, de koperwieken bren
gen de pitten van meidoorn en lijsterbes
her en der. Toegedekt door de gevallen
bladeren wachten ze alle op l\et nieuwe ge
tij. De heerlijkheid der weiden is voorbij.
Binnen in de schuur ligt de vrucht die ge
rijpt is. Laat de hagel kletteren op het dak,
de regen stroomen door de goten, de storm
de boomen piepend zwiepen en rinkelend
aan de staldeur bij het dak opstuiven, de
boer is gereed voor den winter. Zoo wil
het spreekwoord:
„Met Sint Katrijn,
moeten de koeien aan de Ijjn".
En ze staan er, zwaaiend met de staar
ten, rinkelend met de kettingen, honge
rend naar wat eens de tooi der weiden
was."
Wij veroorloofden ons de Stoppelaar
uitvoerig te citeeren, omdat zijn proza
over het najaar een kostelijke getuigenis
is van 'n mensch, die de natuur rondom hem
liefheeft. Om dat bewustzijn te verster
ken is een tocht door het land in herfst
tooi ten zeerste aan te bevelen. Geen bete
ren gids kan men zich daarbij denken dan
de bovengenoemde uitgave. Wie in deze
dagen naar buiten trekt, zal ervaren dat
ook een jaargetijde met grauwe luchten,
stormen en neerdwarrelende boomblade
ren veel te geven heeft.
Elk najaar ondervinden de zeevarenden wat het zeggen wil, dat de herfst is aange
broken. Dan woeden met korte tusschenp oozen de beruchte najaarsstormen.