PATROUILLE-VAARTUIG No. 78 draait hij KERSTMIS Sen JCmtvetfiaal A. ti. X anders gezien De lichtjes branden.. 1 Vierde blad kind 8'l h? M anii lu hei o\ lan Kt 11 kg looi eme doos oest nde nei "dei ach ik- atrouillevaartuig No. 78 vaart full speed door de golven van de Noordzee, ter hoogte van de 53ste breedtegraad en bezorgt roer ganger en machinekamerpersoneel hartklop pingen en grijze haren door de wijze waar op het te keer gaat. 't Is rauw weer, een felle Noordooster, die dagen geleden al opgestoken is. heeft van de Noordzee een roerige rommelpot gemaakt, en heeft het voorzien op alle schepen, die gedoemd zijn in dit zware weer buitengaats te vertoe ven. Eén ervan is Patrouillevaartuig no. 78. Op de brug, weggedoken achter een oppertje staat Jan de Geus. Een stuk smeulend papier niet wat tabak erin zijn de restanten van een gedraaid „shaggie". Als een miniatuur blauw pyramide-tje is het hoofd van Jan de Geus. met de wollen muts. Hij heeft zich schrap gezet achter de deur voor de wilde deining en valsche zwaaien van de zee, die de Nr. 78 belaagt. In gedachten is Jan de Geus thuis. Thuis... dat is al lang geleden. Hij telt de dagen en de maanden... thuis... dat is Nieuwediep. Dat is de haven, en de kleine straat van het knus se Tuindorp. Thuis... dat zijn Geertje en Jan, z'n meid en z'n jongen, waarvan hij soms moeite heeft de gezichten voor zich te halen. En daar is Nellie, z'n vrouw bij wie z'n ge dachten vele uren van den dag zijn, en wier portretje gebleekt bij z'n kooi hangt. Na iedere wachttorn als hij zich daarin hijscht, kijkt hij even naar Nellie en lacht haar toe. Vandaag is het eerste Kerstdag en zijn z'n •gedachten méér dan ooit bij haar en de jongens Vandaag zou hij thuis willen zijn. In z'n eigen hoekie bij 't raam willen zitten, met Nellie naast zich. Er zou weer een kerstboom zijn, en de jongens zouden vast en zeker keelen van belang opzetten als hij nu binnen kwam zeilen. Of zouden ze schrikken van z'n baard van anderhalve week en die haal over z'n gezicht die hij bij het versieepen van die laatste mijn had opgeloopen? Hij zou weer aan z'n radio- kast kunnen amateuren, hij zou zich weer kostelijk zat kunnen eten aan taai taai, hij zou een versche sigaar opsteken van de juffrouw van de hoek... hij zou... Patrouillevaartuig No. 78 deint zoo, dat Jan de Geus zich moet vastgrijpen. „Vuil kreng"... sist hij en dat is dan een vlei-naampje voor de „78", die er niets van hoort en lustig den strijd met de Noordzee-brekers voortzet. Van beneden hoort Jan de Geus flarden van schreeuwen. En hij bepeinst hoe jammer het is, dat juist hèm dat genoeglijk onderonsje daar achteruit ontgaan moest, dat de jongens vierden, omdat het eerste Kerstavond is. Hij was uitverkoren om wacht te loopen. Alsof de duvel zelf in 't spel zat. Hij kon zich hier weer blaren aan z-'n voeten ijsbeeren als ma troos van de wacht, terwijl de anderen zich daaronder zaten vol te proppen met plum pudding, en haring en de extra oorlam, die men zich. toegedacht had. Het humeur van Jan de Geus wordt er niet beter op, net als het weer, dat ook verslech tert. Hij kijkt op het weerglas en trekt een rimpel tusschen z'n oogen. Geen wonder. De barometer zakt met een vaart alsof de naald een slippertje wil gaan maken. De zee is vlak bij Jan de Geus. Als hij zijn hoofd omdraait is hij maar anderhalve meter van de loeiende deining af. Witte kuiven sid deren onder den wind die niet ver van orkaan kracht af is. Trillend boort de „78" zich noord waarts, brieschend in de watermassa's, die haar verdelgen willen. Maar telkens weer komt de boeg boven, de boeg voorzien van een snor van wit schuim aan stuur- en bakboord. Ineens is het dan gebeurd. Ineens staat Jan de Geus aan de reeling en bukt zich erover heen. Hij kan zich niet vergist hebben, hij heeft een stem gehoord. Niet een van de stemmen van de feestvarkens beneden, maar van buiten af. Het water ligt onder hem. Als een ontzag lijke weegschaal ligt de „78" er in. Opgeheven wegzinkend... opgeheven... wegzinkend'. Een zware roller slaat over de midships, en een oogenblik moet hij zich vasthouden. On danks z'n 12 dienstjaren bij Harer Majesteits Navy was hij er zoo ongeveer afgekajerd, als hij zich niet met z'n handen aan. het boord had vastgeklemd. Scherp luistert hij en dan ziet hg het. Op ongeveer 50 meter, dwars-vooruit, drijft een stuk hout en aan dat stuk hout klemt zich een mensch vast. Als bliksemstralen schichten nu de gedach ten door het brein van den matroos 1ste klas Jan de Geu% Gedachten... wat moet ik doen... Hij richt zich op en brult: „man over boord! Stop machine...! Zijn oogen worden als gehypnotiseerd door het stuk hout en datgene wat zich daar aan vastklemt. In den donkeren avond, met het schuim van de deining verdwijnt en verrijst het: nu eens zinkt het weg, dan weer ziet hij het. Aan boord heeft de telegraaf gerinkinkeld. De „78" heeft bijgedraaid en alle hens wach ten op het commando van den commandant om een sloep uit te zetten. Maar dit commando komt niet, omdat het God zélf verzoeken zou zijn met dit zware weer een jol uit de davids te laten vieren. Vóór ze beneden was. zou ze in stukken geslagen zijn, laat staan dat men een poging zou kunnen wagen weg te komen van den scheepswand. Jan de Geus hoort, als van heel ver, dat het niet gaat. De Commandant staat zich te ver bijten en evenzoo de onderofficieren en andere jongens van de „78". Iedereen wil wat doen, wil er op uit, maar men voelt de on mogelijkheid. Het kan niet. Jan de Geus denkt. En hij denkt snel. Dui zend gedachten wisselen met elkaar om den voorrang en flitsen en schichten door z'n kop. Als hij... zou hij nu...? Maar Nellie dan...! En de jongens...? En het water is nu tegen Janu ari als ijs. Maar die knul daar op het hout...!" Plotseling zwaait een jekker uit, een paar laarzen vliegen over dek en een trui volgt. Als een geest kronkelt daar een witte gedaante bij de stuurboordreeling van de „78". Een fan tastisch schouwspel, dat iets diabolisch krijgt in dezen duisteren orkaannacht, met het schip rijend op de witgekuifde golftoppen en een mensch daar vlakbij, vechtend met den dood in het brullende water. Jan de Geus denkt niet eerder dan als hij het water bereikt. Tusschen zijn laatste ge dachten en het water bevindt zich een vacuum, een niets. Maar dat niets is dan de sprong van het schip in het water, dat is het verlaten van de werkelijkheid en het gaan naar een hachelijk doel. Alsof hij in gloeiend staal dringt, zoo voelt de zee aan als Jan de Geus er in onder duikt. Hij zinkt weg in een golf, die hem meeneemt. Het lijkt een eeuwigheid eer hij bovenkomt en zich volzuigt met lucht. Veel scheelde het niet of Jan de Geus. matroos 1ste klas bij Ha rer Majesteits Navy, was voorgoed de gullen en kabeljauwen beneden gezelschap gaan houden. Maar nu hij boven is, weert hij zich als de baarlijke duivel zelf. Hij strekt z'n bee- nen en maalt met z'n armen het water weg. Hij vecht voor zijn eigen leven en dat van dien andere, daar vóór hem. Hij vecht met den wind en de zee en ook nog met de duister nis, die hem als met een zwarte sluier omgeeft. Het schuim prikt in z'n oogen, water slaat hem, zilt als edik, naar binnen. De eene golf brengt hem vijftien meter nader, de andere sleurt hem dertig meter uit de koers. De seconden worden minuten en het duurt heel lang voordat hij een stuk hout vast kan grijpen en zich vastklemmen. Dan is hij vrij wel bevroren en stijgt een vreemde moeheid I dooi in zijn beenen op. Het blok hout blijkt een drij ver van een vliegtuig te zijn en daaraan, half hangend, half-zittend, bevindt zich het vrgwel bevroren lichaam van een man. Jan de Geus is een kerel van ijzer en staal. Hij staat bij de marine te boek als een knaap waarmee je beter kunt klaverjassen dan bak- kelijen, maar wat Jan de Geus nü gaat doen, dat is later zelf voor hem het groote wonder. Want terwijl de No. 78 omzichtig naderbij navigeert, stuwt hij het wankele brok hout in de richting van het schip, daarbij het langzaam afglijdende lichaam van den driekwart ver dronken man vastklemmend. Het lijkt hopeloos werk. De kou stijgt naar boven en verscheidene malen denkt Jan de Geus er aan man en drijver los te laten en zich weg te laten zinken. Nooit voelde hij de verleiding zóó sterk als nu. Waarom zou hij zich ook verder uitsloven... waarom? Hij had geen thuis meeren geen Nellie. En Nieuwediep was zoo ontzaglijk ver. En die oorlog kon nog wel jélren duren en Jan de Geus zwemt en trapt alsof de dood hem op de hielen zit. Nu, eerlijk gezegd, dat zit hij ook. Nooit was de dood hem zóó nabij als in die zee, met dat schuim, en met de zwarte sluiers van den lokkenden nacht. Jan de Geus zwemt voor zijn leven. Hij zwemt om te ontkomen aan de kou, die hem z'n armen en .beenen af wil knijpen. Om te ontsnappen aan de gullen en makreelen, die het op hem voorzien hebben. Hij zwemt echter om twee levens en dat geeft hem blijkbaar krachten, waarvan hij zich zelf nooit bewust is geweest. Hij hijgt ~en een enkele maal, tus schen de pauze van twee brekers in, omvat hij dien ander steviger. Want die andere ligt daar maar met gesloten oogen en is blijkbaar ver van de wereld af. Soms vraagt hij zich zelfs af of die ander wellicht al niet lang dood is. Maar hij wil daar niet aan denken en er blijft maar één gedachte over: de „78" berei ken. Daar „thuis" te zijn. Straks in 't achter uit liggen in de kooi en luisteren naar de Kerst feestvierders daar...... Jan de Geus krijgt het zwaar te kwaad met de kou. Ineens beseft hij dat hij nooit en te nimmer meer de „78" zal bereiken. Dat dat heele karwei van hem niets anders was dan een dwaze kwajongensstreek, onwaardig voor een matroos 1ste klas met een vrouw en twee kinderen, Hij beseft dat dit het einde is van alles. Dat hij £'n vader en moeder in Vlissingen niet meer zal zien, dat hij nu ook Nellie's portret niet meer zal mogen streelen, dat hg de jongens in Nieuwediep Jan de Geus gaat onder in de Noordzee, ter wijl Patrouillevaartuig No. 78 alles doet wat Dan was hij dus bezig geweest met het red den van een dooden man. Een raar idee. Jan de Geus vindt het een groteske gedachte. Weer iets voor hem, om zich zoo uit te slooven voor noppes. Had hij maar beneden gezeten, dan zat hij nu lekker aan de kerstpudding van kok Nesselaar. Een brok zwart doemt op. De golven ketsen ergens metaalachtig tegen aan. Jan de Geus hoort het nog, maar dan zinkt hij weg. Hij hoort een stem in de verte, maar dat is zoo ver, dat het wel aan den anderen kant van de wereld kon zijn. Hij voelt zich heerlijk rustig verzinken. Het water is niet meer koud en het schuim verbrandt hem z'n oogen niet meer. Het lijkt of hij in de Turksche Schop zit en met Nellie fijn wegzinkt. Hoe diep is die zee hier wel niet! Heeft meester Heeroma niet verteld dat de zee hier wel een paar kilometers diep is en heeft hij later bij de opleiding niet geleerd, dat... Dan lossen zich alle gedachten op en wor den zee en wereld en Jan de Geus en de ander één. Na een eindeloosheid, na een grondeloos niets, slaat Jan de Geus z'n oogen op. Het duurt een half uur voor hij goed en wel bij z'n positieven is en de draad te pakken krijgt van wat er alzoo gebeurd is. Dan nóg is het een heel karwei om alles weer te combineeren. Ze zijn bezig met een fleschje, dat naar de apotheek ruikt, maar na een kwartier stuurt Jan op weinig vriendelijke wijze de heele bende de hut uit. Hij ziet rond en merkt in zijn vermogen is om naderbij te komen. Maar het gaat langzaamMen schiet niet op in dat zeepsop van een op hol geslagen Noordzee. Jan de Geus ziet de man onder zich. Sluik hangen de haren over het witte voorhoofd. De HOOGTIJPERIODE DER BEDELBRIEVEN! 100.00 Kerstmishedelbrieven in New York, Het f/cheele jaar door maar in het bijzonder tegen Kerstmis doet Amerika groteske ervarim gen op hei gebied van particu liere weldadigheid op. Bedelaars die er een advocaat op na hou den en brief schrijverij -engros, ziedaar enkele excessen in de nieuwe wereld, in het bij zonder legen Kerstmis. Weledele Heer! Ik ben moeder van zeveil kinderen... mijn man is ziek en al drie jaar werkloos... mijn kleine baby vraagt om eten, alslublieft, helpt U mij... een beetje geld... God zegene U!... Wie, in deze wondere wereld, waarin bet Kerstfeest juist dit jaar zulk een aparte bcteekenis en zulk een vredige bekoring zal hebben, een dergelijke brief het vorig jaar en het jaar daarvoor, niet heeft ontvangen die kan er goeddeels op rekenen, dat bet dit jaar gebeurt. En laat ons. ervaren als wij mensclien ons weten door en in de harde leerschool van het leven zelf, dan terstond vaststei- lon, dat de brief in negen van de tien ge vallen tot de afdecling charmant bedrog moet worden gerekend, want: Kerstmis is de hoogconjunctuurtijd voor bedelbrieven, die overal ter wereld verzonden worden door de kleine gelegfenheidszwendelaars en door de bloeiende grootbedrijven der -bede larij. •Elke brief wordt gevat in den toon die bet meest toepasselijk is, van hartverscheurend lol deerniswekkend, al naar gelang de at mosfeer hel vraagt. De brief immers dienl don ontvanger er toe te brengen de srrens van zijn gebruikelijke liefdadigheidsbij dra- gen te overschrijden ten einde bet „vertwij felde gezin" met een geschenk te verras sen. En juist tegen Kerstmis mist de stem van den roependen enkeling zijn uitwerking niet. Intusschen staat er voor wien een derge lijk schrijven ontvangt slechts één weg open: het ter band stellen aan de plaatse lijke geheel- of semi- officieele of wel par ticuliere liefdadigheidsinstelling. Immers zoo ergens, dan zal men daar kunnen vaststel len in hoeverre de brief op waarheid be rust; in tal van gevallen en in tal van landen immers zijn deze instellingen uit stekend geinformeerd over deze bedel-brief- schrijvers. Betrouwbare schattingen wijzen uit dat de postkantoren van New York gedurende de Kersttijd alleen al 100.000 bedelbrieven te distribuecren hebben en hier zijn nog een paar cijfers: in Chicago 10.000 in Philadel- phia 25.000 en steden als Clevcland, St. Louis, Buffalo, Los Angeles en Cincinnati 15.000. En hoe groot nu het aantal „zwendel brieven" is in deze omvangrijke correspon dentie moge voortreffelijk blijken uit de mededeelingcn van een man als William Mc. Dcrmotts, die de rubriek der liefdadige inzamelingen in een groot Chicago's dag blad leidde, een rubriek waardoor' voor de kerstmisviering van één jaar 150.000 dol lar voor de allcrbehoeftigsten bijeengebracht werd. Bij hem nu kwamen dikwijls tot 200 brie ven van een en denzelfden zwendelaar bin nen, alle ter hand gesteld of verzonden door verschillende personen lot wien de bedrieger zijn pathetische epistels gericht had. De er varingen van Mc. Dermotis leerden opnieuw dat de waarachtige behoeftigen doorgaans geen brieven schrijven. Enkele typische voorbeelden van. het soort bedelbrieven dat bij ontving: Op een zeer konden dag ontving een ban kier in een voorstad in Chicago een navran te bede om hulp. De situatie van een straat arm gezin werd afgeschilderd, zooals dat nagenoeg doodvroor in een mcnschonxvaar- dige omgeving. Terstond liet men twintig mud kolen naar bet huis brengen en beslo ten werd iets meer te doen en bet gezin eens op te zoeken. Daarop wordt in bet al gemeen door dc briefschrijvers niel gerekend. Mc. Dermotts stelde vast dat de kolen bij een kolenbaasje waren afgeleverd, die hen in kleine hoeveelheden bij mandjes tegelijk weer aan arme monschen verkocht. Boxendien bewees een verder onderzoek dat dc man de meeste kolen, waarin hij handel dreef, op een dergelijke wijze ver kregen had. De voorbeelden van dit en an der bedrog zijn legio, Een bekend tooneci- speelsler kreeg bijvoorbeeld eens een hart verscheurende brief van een gezin dat aan den rand van den hongerdood 'stond Zij stuurde omgaand een biljet van honderd eene wang ligt op het hout te schuren. Wat is die man stijf... zou hij soms al dood zijn? dat er iemand naast hem ligt in de andere kooi En hij begrijpt dat dit de ander is. Dien nacht slaat de ander zijn oogen op. En hij vertelt aan Jan de Geus hoe het gebeurd is. Van het vliegtuig, en het luchtgevecht en toen de val in de kolkende zee. En het zien van het schip en het komende eind van zijn krach ten. Jan zegt niets. Die staart maar naar de distinctieven op het in de hoek geworpen ver scheurde uniform. Het uniform van een vijand. Zijn gedachten tollen koortsig door z'n brein. Hij zoekt en kan geen verklaring vinden voor duizend vragen. Dan tracht hij heelemaal niet meer te denken. Dichtbij rumoert het. Men lacht en schreeuwt. Nog verder hoort hij de zee tieren en brullen. Zwaar weer. Nellie hangt nu alleen achterin, denkt Jan. Nellie, ze zal zich wel eenzaam voelen van avond. Juist vanavond..., want het is Kerst feest. Dat doet pijn. Geen Kerstavond, dat is ook de schuld van dien jongen daar in dat blauwe uniform, van den oorlog, van heel de rotte wereld, van... De man aan de overzijde slaat de oogen open en kijkt Jan aan. Hij richt een bevende hand op eri zwaait die naar Jan de Geus. En die ander kijkt daar zoo aller-miserabelst treurig bij, dat Jan er woedend van wordt. Zijn gedachten worden milder. Nu, op Kerst avond heeft hij tenminste wat gedaan, wat de heele oorlog niet kan. Een mensch redden. En hij heeft zich toch meteen flink ge- mandied! Hij strompelt op en geeft den ander een poot. Hij schudt hem totdat die ander zijn oogen weer opent en Jan dankbaar aanziet. Een jonge kerel nog, nauwelijks 20 jaar mis schien. Nu, dat is ook te jong om er van tus schen te gaan, vindt Jan. Jan staat te draaien en te tollen op z'n bee nen en voelt eerst nu dat hij geen cent waard is. Dat zal minstens een halven dag duren. Maar hij weet, nu zittend op den rand van de kleine krib in het officierslogies, dat het alles goed geweest is. Dat hij een vijand gered heeft, ondanks dat hij vijand was en dat hij er het hachje heeft afgebracht. Als hij de dekens wat over den ander heeft getrokken, strompelt hij weg. Zich aan alle posten steunend, bereikt hij in de duisternis het manschappenverblijf. Hij knipt het licht aan en daar hangt ze. Nellie...! Zijn Nellie. Het is alsof ze hem vriendelijk toelacht en hem direct een por in z'n maag zal geven, zooals ze dat altijd deed als ze aan het stoeien waren. Ze kijkt hem aan en de op z'n beenen zwaaiende Jan de Geus hoort haar zeggen: „O.K. Jantje... daar heb je niks te veel aan gedaan, om die andere knaap uit die duivelszee te sjorren! En we zien elkaar terug ook! Wel wis en waarachtig! En gouw! Hou je taai boy!" Boven zetten ze de gramofoon aan. Stom-verbaasd luistert Jan de Geus toe. Ditmaal geen Hill Billies, geen Tiger Rag, en geen Song Singers. Het is wat anders en ineens hoort hij de melodie. Een oud kerstgezang, een oud herders lied, waarvan de wijs hem vele jaren door het hoofd heeft gespeeld, na 'n kort bezoek aan een Nieuwediepsche Zondagsschool. Vreemd, dat hij dat lied nu juist moet hooren. De stemmen en de muziek paren zich op wonderbaarlijke wijze en dan, als werd ineens de voorhang voor een gesloten ruimte opge haald, beseft Jan de Geus dat dit Kerstfeest toch een schoon Kerstfeest is. Zoo schoon, als het in jaren niet geweest is. En Patrouillevaartuig 78 boort zich in de I golven en het schuim omflart zijn spitsen snuit. Brieschend richt het zich op, en ver dwijnt in den nacht. De roerganger bromt in zijn baard, dat 't Kerstfeest hem ontgaat. dollar om de ergste nood te lenigen. Toen een ondernemend dagblad-verslaggever er op uittrok, bleek hem dat er met de honger in het gezin niet veel veranderd xvas, maar dat de vrouw fles huizes een nieuwe bont jas droeg Maar het meest opzienbarende geval van bedelbrieven-bedrog dat de. beer Mc. Der motts ooit beleefd heeft, betrof drie gezin nen, waarvan elk een eigen auto en een huis, compleet met radio enz. bezat Deze drie families werkten in „ploegverband" en wel als volgt. Zij brachten hun elf kinderen bij elkander in een kelderwoninkje dat zij lot dat doel huurden- en waarvan zij het aanzien nog wat rampzaliger maakten door ruiten te breken, de ramen met jute te be dekken enz. De allerjongsten der kinderen werden compleet in lompon gehuld, terwijl hot tafereel der troosteloosheid vervolmaakt werd door oen versleten stoel, een uitgebrand potkacheltje en een petroleumlamp met een tafel, waarop een paar korsten brood gede poneerd werden.' Vervolgens werden heele stroomen brieven verzonden, meest gekrab beld op ruw pakpapier en... geld en de le vensmiddelen stroomden binnen. Buren be grootten dat de aldus verzamelde levens middelen voor pen jaar toereikend waren, terwijl het ingekomen geld een aardig bank saldo vormde. De brieven die daartoe ver zonden waren, begonnen allen: „Ik ben een zieke moeder met 11 kinderen" en zij ein digden „God zegene U" De. uitgeslapcnheid waarvan deze be- roeps-bedelbrievensehrijvers dikwijls ge tuigenis afleggen, grenst aan het ongeloof lijke. Met geestdrift winnen zij informa ties in over gestorven familieleden van be kende personen, eenmaal op de hoogte, be nutten zij hun aldus vertvarven kennis om die ten eigen bate toe te passen. Een derge lijke „persoonlijke" relatie doet. inderdaad dikwijls wonderen. Een man in New York was bekend om de urgentie waarmee hij zijii brieven om bijstand tot bekende fami lies richtte. Ilij legde zijn relatie met den overleden verwant zoo roerend mogelijk uit door te wijzen op den hechten band die hij als „employc" met den gestorvene onderhield en... bereikte de beste resul taten. Een ander New Yorksche briefschrij ver deed hetzelfde „en gros". Ilij had een advocaat achter zich die den stijl van zijn brieven corrigeerde, opdat conflicten met de wet priori uitgesloten zou zijn. Ilij verzond dagelijks circa '25 brieven waar in hij van alles vroeg* boeken, schilderijen, klceren, geld. Bij vrijwel iedere weldadig heidsinstelling was hij bekend. Een dezer instituten moest verleden ongeveer 300 brieven over hem schrijven aan mensclien die inlichtingen vroegen. Aangezien echter een betrekkelijk klein percentage menschen de moeite neemt inlichtingen in te win nen, kan men zich een voorstelling maken van hot aantal brieven om hulp, dat deze beroepsbedelaar verzendt. De meeste menschen die een bedelbrief ontvangen, gooien hem terstond weg of geven wat, Beide handelingen zijn ver keerd: gooit men de brief weg, clan kan men noch een bedrieger snappen, noch een werkelijk behoeftig mensch hulp bieden; schenkt men evenwel iets dan bestaat dc kans dat het geld in het water gegooid is. Veiliger is en blijft, dus hij weldadigheids instelling informaties in te xvinnen en des noods een chöquc hij te voegen. Hier tegenover staat dat dit voor veleit te onpersoonlijk is waardoor men voor de ze wijze van helpen soms weinig voelt. Moeilijk blijft hot in ieder geval maar hulpverleening \-raagt als zooveel andere zaken, zonder twijfel volledige aandacht en belangstelling. Ook in het „goed doen" dient men goed te werk te gaan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1940 | | pagina 11