PATROUILLE-VAARTUIG
No. 78 draait hij
KERSTMIS
Sen JCmtvetfiaal
A. ti. X
anders
gezien
De lichtjes branden..
1
Vierde blad
kind
8'l
h?
M
anii
lu
hei
o\
lan
Kt
11
kg
looi
eme
doos
oest
nde
nei
"dei
ach
ik-
atrouillevaartuig No. 78 vaart full speed
door de golven van de Noordzee, ter hoogte
van de 53ste breedtegraad en bezorgt roer
ganger en machinekamerpersoneel hartklop
pingen en grijze haren door de wijze waar op
het te keer gaat.
't Is rauw weer, een felle Noordooster, die
dagen geleden al opgestoken is. heeft van de
Noordzee een roerige rommelpot gemaakt, en
heeft het voorzien op alle schepen, die gedoemd
zijn in dit zware weer buitengaats te vertoe
ven.
Eén ervan is Patrouillevaartuig no. 78.
Op de brug, weggedoken achter een oppertje
staat Jan de Geus. Een stuk smeulend papier
niet wat tabak erin zijn de restanten van een
gedraaid „shaggie". Als een miniatuur blauw
pyramide-tje is het hoofd van Jan de Geus.
met de wollen muts. Hij heeft zich schrap
gezet achter de deur voor de wilde deining
en valsche zwaaien van de zee, die de Nr. 78
belaagt.
In gedachten is Jan de Geus thuis. Thuis...
dat is al lang geleden. Hij telt de dagen en
de maanden... thuis... dat is Nieuwediep. Dat
is de haven, en de kleine straat van het knus
se Tuindorp. Thuis... dat zijn Geertje en Jan,
z'n meid en z'n jongen, waarvan hij soms
moeite heeft de gezichten voor zich te halen.
En daar is Nellie, z'n vrouw bij wie z'n ge
dachten vele uren van den dag zijn, en wier
portretje gebleekt bij z'n kooi hangt. Na iedere
wachttorn als hij zich daarin hijscht, kijkt hij
even naar Nellie en lacht haar toe.
Vandaag is het eerste Kerstdag en zijn z'n
•gedachten méér dan ooit bij haar en de jongens
Vandaag zou hij thuis willen zijn. In z'n eigen
hoekie bij 't raam willen zitten, met Nellie
naast zich. Er zou weer een kerstboom zijn,
en de jongens zouden vast en zeker keelen van
belang opzetten als hij nu binnen kwam zeilen.
Of zouden ze schrikken van z'n baard van
anderhalve week en die haal over z'n gezicht
die hij bij het versieepen van die laatste mijn
had opgeloopen? Hij zou weer aan z'n radio-
kast kunnen amateuren, hij zou zich weer
kostelijk zat kunnen eten aan taai taai, hij zou
een versche sigaar opsteken van de juffrouw
van de hoek... hij zou...
Patrouillevaartuig No. 78 deint zoo, dat Jan
de Geus zich moet vastgrijpen. „Vuil kreng"...
sist hij en dat is dan een vlei-naampje voor de
„78", die er niets van hoort en lustig den strijd
met de Noordzee-brekers voortzet.
Van beneden hoort Jan de Geus flarden van
schreeuwen. En hij bepeinst hoe jammer het
is, dat juist hèm dat genoeglijk onderonsje
daar achteruit ontgaan moest, dat de jongens
vierden, omdat het eerste Kerstavond is. Hij
was uitverkoren om wacht te loopen. Alsof de
duvel zelf in 't spel zat. Hij kon zich hier
weer blaren aan z-'n voeten ijsbeeren als ma
troos van de wacht, terwijl de anderen zich
daaronder zaten vol te proppen met plum
pudding, en haring en de extra oorlam, die
men zich. toegedacht had.
Het humeur van Jan de Geus wordt er niet
beter op, net als het weer, dat ook verslech
tert. Hij kijkt op het weerglas en trekt een
rimpel tusschen z'n oogen. Geen wonder. De
barometer zakt met een vaart alsof de naald
een slippertje wil gaan maken.
De zee is vlak bij Jan de Geus. Als hij zijn
hoofd omdraait is hij maar anderhalve meter
van de loeiende deining af. Witte kuiven sid
deren onder den wind die niet ver van orkaan
kracht af is. Trillend boort de „78" zich noord
waarts, brieschend in de watermassa's, die
haar verdelgen willen. Maar telkens weer
komt de boeg boven, de boeg voorzien van een
snor van wit schuim aan stuur- en bakboord.
Ineens is het dan gebeurd. Ineens staat Jan
de Geus aan de reeling en bukt zich erover
heen. Hij kan zich niet vergist hebben, hij heeft
een stem gehoord. Niet een van de stemmen
van de feestvarkens beneden, maar van buiten
af.
Het water ligt onder hem. Als een ontzag
lijke weegschaal ligt de „78" er in. Opgeheven
wegzinkend... opgeheven... wegzinkend'.
Een zware roller slaat over de midships, en
een oogenblik moet hij zich vasthouden. On
danks z'n 12 dienstjaren bij Harer Majesteits
Navy was hij er zoo ongeveer afgekajerd,
als hij zich niet met z'n handen aan. het boord
had vastgeklemd. Scherp luistert hij en dan
ziet hg het.
Op ongeveer 50 meter, dwars-vooruit, drijft
een stuk hout en aan dat stuk hout klemt
zich een mensch vast.
Als bliksemstralen schichten nu de gedach
ten door het brein van den matroos 1ste klas
Jan de Geu% Gedachten... wat moet ik doen...
Hij richt zich op en brult: „man over boord!
Stop machine...!
Zijn oogen worden als gehypnotiseerd door
het stuk hout en datgene wat zich daar aan
vastklemt. In den donkeren avond, met het
schuim van de deining verdwijnt en verrijst
het: nu eens zinkt het weg, dan weer ziet hij
het.
Aan boord heeft de telegraaf gerinkinkeld.
De „78" heeft bijgedraaid en alle hens wach
ten op het commando van den commandant
om een sloep uit te zetten. Maar dit commando
komt niet, omdat het God zélf verzoeken zou
zijn met dit zware weer een jol uit de davids
te laten vieren. Vóór ze beneden was. zou ze
in stukken geslagen zijn, laat staan dat men
een poging zou kunnen wagen weg te komen
van den scheepswand.
Jan de Geus hoort, als van heel ver, dat het
niet gaat. De Commandant staat zich te ver
bijten en evenzoo de onderofficieren en
andere jongens van de „78". Iedereen wil wat
doen, wil er op uit, maar men voelt de on
mogelijkheid. Het kan niet.
Jan de Geus denkt. En hij denkt snel. Dui
zend gedachten wisselen met elkaar om den
voorrang en flitsen en schichten door z'n kop.
Als hij... zou hij nu...? Maar Nellie dan...! En
de jongens...? En het water is nu tegen Janu
ari als ijs. Maar die knul daar op het hout...!"
Plotseling zwaait een jekker uit, een paar
laarzen vliegen over dek en een trui volgt. Als
een geest kronkelt daar een witte gedaante
bij de stuurboordreeling van de „78". Een fan
tastisch schouwspel, dat iets diabolisch krijgt
in dezen duisteren orkaannacht, met het schip
rijend op de witgekuifde golftoppen en een
mensch daar vlakbij, vechtend met den dood
in het brullende water.
Jan de Geus denkt niet eerder dan als hij
het water bereikt. Tusschen zijn laatste ge
dachten en het water bevindt zich een vacuum,
een niets. Maar dat niets is dan de sprong
van het schip in het water, dat is het verlaten
van de werkelijkheid en het gaan naar een
hachelijk doel.
Alsof hij in gloeiend staal dringt, zoo voelt
de zee aan als Jan de Geus er in onder duikt.
Hij zinkt weg in een golf, die hem meeneemt.
Het lijkt een eeuwigheid eer hij bovenkomt
en zich volzuigt met lucht. Veel scheelde het
niet of Jan de Geus. matroos 1ste klas bij Ha
rer Majesteits Navy, was voorgoed de gullen
en kabeljauwen beneden gezelschap gaan
houden. Maar nu hij boven is, weert hij zich
als de baarlijke duivel zelf. Hij strekt z'n bee-
nen en maalt met z'n armen het water weg.
Hij vecht voor zijn eigen leven en dat van
dien andere, daar vóór hem. Hij vecht met
den wind en de zee en ook nog met de duister
nis, die hem als met een zwarte sluier omgeeft.
Het schuim prikt in z'n oogen, water slaat
hem, zilt als edik, naar binnen. De eene golf
brengt hem vijftien meter nader, de andere
sleurt hem dertig meter uit de koers.
De seconden worden minuten en het duurt
heel lang voordat hij een stuk hout vast kan
grijpen en zich vastklemmen. Dan is hij vrij
wel bevroren en stijgt een vreemde moeheid
I dooi
in zijn beenen op. Het blok hout blijkt een drij
ver van een vliegtuig te zijn en daaraan, half
hangend, half-zittend, bevindt zich het vrgwel
bevroren lichaam van een man.
Jan de Geus is een kerel van ijzer en staal.
Hij staat bij de marine te boek als een knaap
waarmee je beter kunt klaverjassen dan bak-
kelijen, maar wat Jan de Geus nü gaat doen,
dat is later zelf voor hem het groote wonder.
Want terwijl de No. 78 omzichtig naderbij
navigeert, stuwt hij het wankele brok hout in
de richting van het schip, daarbij het langzaam
afglijdende lichaam van den driekwart ver
dronken man vastklemmend.
Het lijkt hopeloos werk. De kou stijgt naar
boven en verscheidene malen denkt Jan de
Geus er aan man en drijver los te laten en
zich weg te laten zinken. Nooit voelde hij de
verleiding zóó sterk als nu. Waarom zou hij
zich ook verder uitsloven... waarom? Hij had
geen thuis meeren geen Nellie. En
Nieuwediep was zoo ontzaglijk ver. En die
oorlog kon nog wel jélren duren en
Jan de Geus zwemt en trapt alsof de dood
hem op de hielen zit. Nu, eerlijk gezegd, dat
zit hij ook. Nooit was de dood hem zóó nabij
als in die zee, met dat schuim, en met de
zwarte sluiers van den lokkenden nacht.
Jan de Geus zwemt voor zijn leven. Hij
zwemt om te ontkomen aan de kou, die hem
z'n armen en .beenen af wil knijpen. Om te
ontsnappen aan de gullen en makreelen, die
het op hem voorzien hebben. Hij zwemt echter
om twee levens en dat geeft hem blijkbaar
krachten, waarvan hij zich zelf nooit bewust
is geweest. Hij hijgt ~en een enkele maal, tus
schen de pauze van twee brekers in, omvat
hij dien ander steviger. Want die andere ligt
daar maar met gesloten oogen en is blijkbaar
ver van de wereld af. Soms vraagt hij zich
zelfs af of die ander wellicht al niet lang
dood is.
Maar hij wil daar niet aan denken en er
blijft maar één gedachte over: de „78" berei
ken. Daar „thuis" te zijn. Straks in 't achter
uit liggen in de kooi en luisteren naar de Kerst
feestvierders daar......
Jan de Geus krijgt het zwaar te kwaad met
de kou. Ineens beseft hij dat hij nooit en te
nimmer meer de „78" zal bereiken. Dat dat
heele karwei van hem niets anders was dan
een dwaze kwajongensstreek, onwaardig voor
een matroos 1ste klas met een vrouw en twee
kinderen, Hij beseft dat dit het einde is van
alles. Dat hij £'n vader en moeder in Vlissingen
niet meer zal zien, dat hij nu ook Nellie's
portret niet meer zal mogen streelen, dat hg
de jongens in Nieuwediep
Jan de Geus gaat onder in de Noordzee, ter
wijl Patrouillevaartuig No. 78 alles doet wat
Dan was hij dus bezig geweest met het red
den van een dooden man. Een raar idee. Jan
de Geus vindt het een groteske gedachte. Weer
iets voor hem, om zich zoo uit te slooven voor
noppes. Had hij maar beneden gezeten, dan zat
hij nu lekker aan de kerstpudding van kok
Nesselaar.
Een brok zwart doemt op. De golven ketsen
ergens metaalachtig tegen aan. Jan de Geus
hoort het nog, maar dan zinkt hij weg. Hij
hoort een stem in de verte, maar dat is zoo
ver, dat het wel aan den anderen kant van
de wereld kon zijn. Hij voelt zich heerlijk
rustig verzinken. Het water is niet meer koud
en het schuim verbrandt hem z'n oogen niet
meer. Het lijkt of hij in de Turksche Schop
zit en met Nellie fijn wegzinkt. Hoe diep is
die zee hier wel niet! Heeft meester Heeroma
niet verteld dat de zee hier wel een paar
kilometers diep is en heeft hij later bij de
opleiding niet geleerd, dat...
Dan lossen zich alle gedachten op en wor
den zee en wereld en Jan de Geus en de ander
één.
Na een eindeloosheid, na een grondeloos
niets, slaat Jan de Geus z'n oogen op. Het
duurt een half uur voor hij goed en wel bij
z'n positieven is en de draad te pakken krijgt
van wat er alzoo gebeurd is. Dan nóg is het
een heel karwei om alles weer te combineeren.
Ze zijn bezig met een fleschje, dat naar
de apotheek ruikt, maar na een kwartier
stuurt Jan op weinig vriendelijke wijze de
heele bende de hut uit. Hij ziet rond en merkt
in zijn vermogen is om naderbij te komen.
Maar het gaat langzaamMen schiet niet
op in dat zeepsop van een op hol geslagen
Noordzee.
Jan de Geus ziet de man onder zich. Sluik
hangen de haren over het witte voorhoofd. De
HOOGTIJPERIODE DER
BEDELBRIEVEN!
100.00 Kerstmishedelbrieven in
New York,
Het f/cheele jaar door maar in
het bijzonder tegen Kerstmis
doet Amerika groteske ervarim
gen op hei gebied van particu
liere weldadigheid op. Bedelaars
die er een advocaat op na hou
den en brief schrijverij -engros,
ziedaar enkele excessen in de
nieuwe wereld, in het bij
zonder legen Kerstmis.
Weledele Heer!
Ik ben moeder van zeveil kinderen... mijn
man is ziek en al drie jaar werkloos... mijn
kleine baby vraagt om eten, alslublieft,
helpt U mij... een beetje geld... God zegene
U!...
Wie, in deze wondere wereld, waarin bet
Kerstfeest juist dit jaar zulk een aparte
bcteekenis en zulk een vredige bekoring zal
hebben, een dergelijke brief het vorig jaar
en het jaar daarvoor, niet heeft ontvangen
die kan er goeddeels op rekenen, dat bet
dit jaar gebeurt.
En laat ons. ervaren als wij mensclien
ons weten door en in de harde leerschool
van het leven zelf, dan terstond vaststei-
lon, dat de brief in negen van de tien ge
vallen tot de afdecling charmant bedrog
moet worden gerekend, want: Kerstmis is
de hoogconjunctuurtijd voor bedelbrieven,
die overal ter wereld verzonden worden
door de kleine gelegfenheidszwendelaars en
door de bloeiende grootbedrijven der -bede
larij.
•Elke brief wordt gevat in den toon die bet
meest toepasselijk is, van hartverscheurend
lol deerniswekkend, al naar gelang de at
mosfeer hel vraagt. De brief immers dienl
don ontvanger er toe te brengen de srrens
van zijn gebruikelijke liefdadigheidsbij dra-
gen te overschrijden ten einde bet „vertwij
felde gezin" met een geschenk te verras
sen. En juist tegen Kerstmis mist de stem
van den roependen enkeling zijn uitwerking
niet.
Intusschen staat er voor wien een derge
lijk schrijven ontvangt slechts één weg
open: het ter band stellen aan de plaatse
lijke geheel- of semi- officieele of wel par
ticuliere liefdadigheidsinstelling. Immers zoo
ergens, dan zal men daar kunnen vaststel
len in hoeverre de brief op waarheid be
rust; in tal van gevallen en in tal van
landen immers zijn deze instellingen uit
stekend geinformeerd over deze bedel-brief-
schrijvers.
Betrouwbare schattingen wijzen uit dat de
postkantoren van New York gedurende de
Kersttijd alleen al 100.000 bedelbrieven te
distribuecren hebben en hier zijn nog een
paar cijfers: in Chicago 10.000 in Philadel-
phia 25.000 en steden als Clevcland, St.
Louis, Buffalo, Los Angeles en Cincinnati
15.000. En hoe groot nu het aantal „zwendel
brieven" is in deze omvangrijke correspon
dentie moge voortreffelijk blijken uit de
mededeelingcn van een man als William
Mc. Dcrmotts, die de rubriek der liefdadige
inzamelingen in een groot Chicago's dag
blad leidde, een rubriek waardoor' voor de
kerstmisviering van één jaar 150.000 dol
lar voor de allcrbehoeftigsten bijeengebracht
werd.
Bij hem nu kwamen dikwijls tot 200 brie
ven van een en denzelfden zwendelaar bin
nen, alle ter hand gesteld of verzonden door
verschillende personen lot wien de bedrieger
zijn pathetische epistels gericht had. De er
varingen van Mc. Dermotis leerden opnieuw
dat de waarachtige behoeftigen doorgaans
geen brieven schrijven.
Enkele typische voorbeelden van. het soort
bedelbrieven dat bij ontving:
Op een zeer konden dag ontving een ban
kier in een voorstad in Chicago een navran
te bede om hulp. De situatie van een straat
arm gezin werd afgeschilderd, zooals dat
nagenoeg doodvroor in een mcnschonxvaar-
dige omgeving. Terstond liet men twintig
mud kolen naar bet huis brengen en beslo
ten werd iets meer te doen en bet gezin
eens op te zoeken. Daarop wordt in bet al
gemeen door dc briefschrijvers niel gerekend.
Mc. Dermotts stelde vast dat de kolen bij
een kolenbaasje waren afgeleverd, die hen in
kleine hoeveelheden bij mandjes tegelijk
weer aan arme monschen verkocht.
Boxendien bewees een verder onderzoek
dat dc man de meeste kolen, waarin hij
handel dreef, op een dergelijke wijze ver
kregen had. De voorbeelden van dit en an
der bedrog zijn legio, Een bekend tooneci-
speelsler kreeg bijvoorbeeld eens een hart
verscheurende brief van een gezin dat aan
den rand van den hongerdood 'stond Zij
stuurde omgaand een biljet van honderd
eene wang ligt op het hout te schuren. Wat
is die man stijf... zou hij soms al dood zijn?
dat er iemand naast hem ligt in de andere
kooi En hij begrijpt dat dit de ander is.
Dien nacht slaat de ander zijn oogen op. En
hij vertelt aan Jan de Geus hoe het gebeurd
is. Van het vliegtuig, en het luchtgevecht en
toen de val in de kolkende zee. En het zien van
het schip en het komende eind van zijn krach
ten.
Jan zegt niets. Die staart maar naar de
distinctieven op het in de hoek geworpen ver
scheurde uniform. Het uniform van een vijand.
Zijn gedachten tollen koortsig door z'n brein.
Hij zoekt en kan geen verklaring vinden
voor duizend vragen. Dan tracht hij heelemaal
niet meer te denken.
Dichtbij rumoert het. Men lacht en
schreeuwt. Nog verder hoort hij de zee tieren
en brullen. Zwaar weer.
Nellie hangt nu alleen achterin, denkt Jan.
Nellie, ze zal zich wel eenzaam voelen van
avond. Juist vanavond..., want het is Kerst
feest. Dat doet pijn. Geen Kerstavond, dat is
ook de schuld van dien jongen daar in dat
blauwe uniform, van den oorlog, van heel de
rotte wereld, van...
De man aan de overzijde slaat de oogen open
en kijkt Jan aan. Hij richt een bevende hand
op eri zwaait die naar Jan de Geus. En die
ander kijkt daar zoo aller-miserabelst treurig
bij, dat Jan er woedend van wordt.
Zijn gedachten worden milder. Nu, op Kerst
avond heeft hij tenminste wat gedaan, wat de
heele oorlog niet kan. Een mensch redden.
En hij heeft zich toch meteen flink ge-
mandied!
Hij strompelt op en geeft den ander een
poot. Hij schudt hem totdat die ander zijn
oogen weer opent en Jan dankbaar aanziet.
Een jonge kerel nog, nauwelijks 20 jaar mis
schien. Nu, dat is ook te jong om er van tus
schen te gaan, vindt Jan.
Jan staat te draaien en te tollen op z'n bee
nen en voelt eerst nu dat hij geen cent waard
is. Dat zal minstens een halven dag duren.
Maar hij weet, nu zittend op den rand van de
kleine krib in het officierslogies, dat het alles
goed geweest is. Dat hij een vijand gered heeft,
ondanks dat hij vijand was en dat hij er het
hachje heeft afgebracht.
Als hij de dekens wat over den ander heeft
getrokken, strompelt hij weg. Zich aan alle
posten steunend, bereikt hij in de duisternis
het manschappenverblijf. Hij knipt het licht
aan en daar hangt ze.
Nellie...!
Zijn Nellie. Het is alsof ze hem vriendelijk
toelacht en hem direct een por in z'n maag
zal geven, zooals ze dat altijd deed als ze aan
het stoeien waren. Ze kijkt hem aan en de op
z'n beenen zwaaiende Jan de Geus hoort haar
zeggen: „O.K. Jantje... daar heb je niks te
veel aan gedaan, om die andere knaap uit die
duivelszee te sjorren! En we zien elkaar terug
ook! Wel wis en waarachtig! En gouw! Hou
je taai boy!" Boven zetten ze de gramofoon
aan. Stom-verbaasd luistert Jan de Geus toe.
Ditmaal geen Hill Billies, geen Tiger Rag, en
geen Song Singers.
Het is wat anders en ineens hoort hij de
melodie. Een oud kerstgezang, een oud herders
lied, waarvan de wijs hem vele jaren door het
hoofd heeft gespeeld, na 'n kort bezoek aan
een Nieuwediepsche Zondagsschool. Vreemd,
dat hij dat lied nu juist moet hooren.
De stemmen en de muziek paren zich op
wonderbaarlijke wijze en dan, als werd ineens
de voorhang voor een gesloten ruimte opge
haald, beseft Jan de Geus dat dit Kerstfeest
toch een schoon Kerstfeest is.
Zoo schoon, als het in jaren niet geweest is.
En Patrouillevaartuig 78 boort zich in de
I golven en het schuim omflart zijn spitsen
snuit. Brieschend richt het zich op, en ver
dwijnt in den nacht.
De roerganger bromt in zijn baard, dat 't
Kerstfeest hem ontgaat.
dollar om de ergste nood te lenigen. Toen
een ondernemend dagblad-verslaggever er
op uittrok, bleek hem dat er met de honger
in het gezin niet veel veranderd xvas, maar
dat de vrouw fles huizes een nieuwe bont
jas droeg
Maar het meest opzienbarende geval van
bedelbrieven-bedrog dat de. beer Mc. Der
motts ooit beleefd heeft, betrof drie gezin
nen, waarvan elk een eigen auto en een
huis, compleet met radio enz. bezat Deze
drie families werkten in „ploegverband" en
wel als volgt. Zij brachten hun elf kinderen
bij elkander in een kelderwoninkje dat zij
lot dat doel huurden- en waarvan zij het
aanzien nog wat rampzaliger maakten door
ruiten te breken, de ramen met jute te be
dekken enz. De allerjongsten der kinderen
werden compleet in lompon gehuld, terwijl
hot tafereel der troosteloosheid vervolmaakt
werd door oen versleten stoel, een uitgebrand
potkacheltje en een petroleumlamp met een
tafel, waarop een paar korsten brood gede
poneerd werden.' Vervolgens werden heele
stroomen brieven verzonden, meest gekrab
beld op ruw pakpapier en... geld en de le
vensmiddelen stroomden binnen. Buren be
grootten dat de aldus verzamelde levens
middelen voor pen jaar toereikend waren,
terwijl het ingekomen geld een aardig bank
saldo vormde. De brieven die daartoe ver
zonden waren, begonnen allen: „Ik ben een
zieke moeder met 11 kinderen" en zij ein
digden „God zegene U"
De. uitgeslapcnheid waarvan deze be-
roeps-bedelbrievensehrijvers dikwijls ge
tuigenis afleggen, grenst aan het ongeloof
lijke. Met geestdrift winnen zij informa
ties in over gestorven familieleden van be
kende personen, eenmaal op de hoogte, be
nutten zij hun aldus vertvarven kennis om
die ten eigen bate toe te passen. Een derge
lijke „persoonlijke" relatie doet. inderdaad
dikwijls wonderen. Een man in New York
was bekend om de urgentie waarmee hij
zijii brieven om bijstand tot bekende fami
lies richtte. Ilij legde zijn relatie met den
overleden verwant zoo roerend mogelijk
uit door te wijzen op den hechten band
die hij als „employc" met den gestorvene
onderhield en... bereikte de beste resul
taten. Een ander New Yorksche briefschrij
ver deed hetzelfde „en gros". Ilij had een
advocaat achter zich die den stijl van zijn
brieven corrigeerde, opdat conflicten met
de wet priori uitgesloten zou zijn. Ilij
verzond dagelijks circa '25 brieven waar
in hij van alles vroeg* boeken, schilderijen,
klceren, geld. Bij vrijwel iedere weldadig
heidsinstelling was hij bekend. Een dezer
instituten moest verleden ongeveer 300
brieven over hem schrijven aan mensclien
die inlichtingen vroegen. Aangezien echter
een betrekkelijk klein percentage menschen
de moeite neemt inlichtingen in te win
nen, kan men zich een voorstelling maken
van hot aantal brieven om hulp, dat deze
beroepsbedelaar verzendt.
De meeste menschen die een bedelbrief
ontvangen, gooien hem terstond weg of
geven wat, Beide handelingen zijn ver
keerd: gooit men de brief weg, clan kan
men noch een bedrieger snappen, noch een
werkelijk behoeftig mensch hulp bieden;
schenkt men evenwel iets dan bestaat dc
kans dat het geld in het water gegooid is.
Veiliger is en blijft, dus hij weldadigheids
instelling informaties in te xvinnen en des
noods een chöquc hij te voegen.
Hier tegenover staat dat dit voor veleit
te onpersoonlijk is waardoor men voor de
ze wijze van helpen soms weinig voelt.
Moeilijk blijft hot in ieder geval maar
hulpverleening \-raagt als zooveel andere
zaken, zonder twijfel volledige aandacht
en belangstelling. Ook in het „goed doen"
dient men goed te werk te gaan.