WOLVEN*
Een tochtje over
de maan
Moedigwanneer ze in
troepen bijeen zijn
Winternacht in de bergen
MOEDIG WANNEER ZIJ
JN TROEPEN BIJEEN ZIJN.
MARKANTE OUDERLIEFDE BIJ HET
DIER.
Vrij regelmatig melden de be
richtgevers en persagentschap
pen in Noord-Europa gelijklui
dende gebeurtenissen: troepen
wolven maken de omgeving on
veilig, drijven reindierkudden
uiteen en vallen zelfs men-
schen aan. In dat verband wil
len wij eens nagaan wat ons
zooal bekend is van de wolven,
deze in den regel zoo zelden
voorkomende dieren.
Hoe, komt het dat de wolf in die oude
sprookjes vaak zoo'n groote en doorgaans
niet al te fraaie rol speelt? De reden hier
voor moet gezocht worden in het feit, dat,
de wolven de eenige roofdieren zijn, die
in vroeger tijd door geheel Europa angst
en verschrikking verspreidden. Wanneer
zij honger hebben, komen de wolven im
mers uit de bosschen, bezoeken de bewoonde
streken en rooven alles, wat zij kunnen
vinden.
In ons land treft men ze de laatste ja
ren niet meer in het wild aan; in Spanje,
Italië, Griekenland en Frankrijk is de wolf
nog vrij algemeen, in Zwitserland en
Duitschland echter zeer zeldzaam. Een ver
schrikking vormt hij nog altijd voor de
bewoners van Rusland, Polen en Scandina
vië. Russische verhalen over een postkoets,
welke achtervolgd werd door 'n troep uit
gehongerde wolven, zijn zeer talrijk. Nu
zijn er weliswaar geen postkoetsen meer in
Rusland, doch op het platteland ondervin
den de boeren nog altijd veel last van de
wolven.
Vaak worden er dan ook drijfjachten op
deze rpovers gehouden. Jagers en drijvers
vereenigen zich dan 's morgens om 11 uur
niet te dicht bij het nest. Door ervaren
boschwachters, die het terrein op hun
duimpje kennen, wordt den jagers een
plaats aangewezen, en worden de drijvers
met groote omwegen onder den wind naar
hun post gebracht. De grootste stilte is bij
deze bewegingen hoofdzaak. Daar de wolven
tu&schen 11 en 3 meestal in het nest zijn,
kan men er wel op rekenen, de heele fa
milie „thuis** te treffen. De familie bestaat
doorgaans uit de twee ouden, vier of vijf
jongen en een eenjarige. Het is opmerkelijk,
dat men bij de jacht steeds zulk een een
jarig jong bij de andere vindt, hoewel hij
niet tot hetzelfde nest behoort.
Als het. drijven begint, komen eerst, de
oude wolven en de eenjarige te voorschijn,
de jongen komen daarna achter elkaar aan
sluipen. Voor dat zulk een jacht op touw
kan worden gezet, moet eerst een ervaren
jager de wolven „aanhuilen'", d.w.z. 's
avonds of 's morgens, als de ouden van het
nest zijn, moet hij het geschreeuw der oude
wolven nabootsen om de jongen te laten
antwoorden en daaruit nauwkeurig de
plaats van het nest te leeren kennen. Men
maakt jacht op den wolf om hem te ver
delgen, doch ook om zijn pels. De huid
wordt vaak gelooid en tot handschoenen,
trommel- en paukenvellen enz. verwerkt.
De wolf is niet kieskeurig met zijn voed
sel; hij vreet alles wat hem eetbaar toe
schijnt, vaak ook aas. In tijd van nood stelt
hij zich tevreden met insecten en kikkers,
en wanneer hij buitengewoon hongerig is
en geen dierlijk voedsel kan vinden, eet hij
zelfs knoppen van boomen en mos. Zijn
moordlust is meestal zoo groot, dat hij meer
dieren doodt dan hij kan meeslepen of op
eten.
Des zomers ziet men hem vrijwel niet;
hij trekt zich dan zooveel mogelijk in de
bosschen terug of verbergt zich in het
hooge gras of het kreupelhout. In dat jaar
getijde leeft hij ook niet in troepen, maar
afzonderlijk, of paarsgewijze. Wanneer ech
ter het voedsel schaarsch wordt, verêenigen
de wolven zich tot groote groepen en loo
pen ze in snelle vaart de velden af, meestal
in lange rijen achter elkaar. Het gebrek
maakt hen dan moedig en drijft hen er toe
om gezamenlijk datgene te bereiken, wat
elk afzonderlijk niet zou kunnen doen. Eén
wolf zal namelijk nooit een ongewapend
menseh durven anvallen of een mannetjes
hert. De lafheid van den wolf komt ook in
de sprookjes tot uitdrukking. Tegen den
aanval van een troep hongerige wolven zijn
echter zelfs de grootste en sterkste zoogdie
ren niet opgewassen. Wanneer een buit is
opgespoord, tracht êen gedeelte der troep
dezen den weg af tesnijden, terwijl de an
deren den vluchteling pogen in te halen.
Heeft, een der wolven het slachtoffer bereikt
dan springt hij het op den nek en in een
oogonblik is het arme dier overrompeld en
in de magen der hongerige wolven verdwe
nen.
Laten wij echter besluiten met de goede
eigenschappen dezer dieren. Wanneer men
jonge wolven vangt en deze tot huisdier
maakt., kunnen zij zeer tam worden en leg
gen dan aan hun meester een ongemeene
gehechtheid aan den dag. Met een hond
gepaard brengt de wolf sterke en vrucht
bare bastaarden voort, die doorgaans bui
tengewoon moedig zijn. De wolven dragen
bovendien zeer veel zorg voor hun jongen,
en deze zorg gaat ook van den vader
uit dit in tegenstelling met de honden,
die zich in het geheel niet met hun jongen
bemoeien en de zorg ervoor geheel aan de
wijfjes overlaten. Zoölogen en jagers hebben
vaak opgemerkt, dat de mannelijke wolf
zijn kroost met zeer veel liefde behandelt,
er mede speelt en hen op allerlei wijze lief
koost. De eerste stappen en de eerste jacht
Van de jongen worden dan ook altijd door
den vader e.Ieid. die zijn kroost in geval
van nood met ware heldenmoed verdedigt.
Ook de moederliefde van de wolvin moet
echter geprezen worden.
Deze bijzondere ouderliefde der wolven
I heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan
van enkele legendes en verhalen over klei
ne kinderen, die door wolven opgevoed
zouden zijn. Het meest bekend is hiervan de
sage van Romulus en Remus. de stichters
van Rome, volgens welke de twee broers in
een mand in de Tiber werden geworpen, in
de bosschen aan land spoelden en daar
door een wolvin werden gevonden. Deze
zoogde de twee kleinen en zorgden voor hen1
totdat een herder hen vond.
Ook in enkele streken van Centraal-Azië
(waar de wolf evenals in do Atias-landen,
.\.0. Azië en Noord-Araerika voorkomt)
vindt men dergelijke legendes. De overleden
Engelschc schrijver Kipling verhaalt er b.v.
van in zijn „Junglc-Books".
Doch door al die mooie legendes en ver
halen moet men zich niet laten brengen op
de verkeerde gedachte, dat de wolf altijd
een moedig en liefderijk dier is, want dit is
allerminst het 'geval.
HET GEHEIM VAN DEN VUURPROEF
Sinds de grijze oudheid treffen wij bij al
le volken in het een of andere stadium van
hun ontwikkeling de merkwaardige zede
van de vuurproef aan, die daarin bestond,
dat iemand zijn onschuld moest bewijzen
door, zonder zich te wonden, met bloote
voeten over een gloeiend oppervlak te
loopèn.
Deze soort rechtsspraak, die een onder
deel vormt van de methode der Godsoor-
deelen, is bij de meeste volken thans ver
dwenen. Alleen bij de zoogenaamde natuur
volken is de gewoonte nog in zwang en
wordt de vuurproef ook vrijwillig door
priesters doorstaan. Ontdekkingsreizigers
weten daarover merkwaardige dingen te
verhalen.
De onderzoeker Andrew Lang maakt van
deze verschijnselch melding. Zoo vertelt hij
het volgende; De Britsche overste Gud-
geon was gevolmachtigde van de regeering
op een eiland in Polynesië. Eens werd hij
door den opperpriester van het eilandje
Rarotonga uitgenoodigd om .de vuurproef
bij te wonen. Deze proef zou de priester
ondergaan om te bewijzen, dat de goden
hem wonderbaarlijke kracht hadden ver
leend.
De gewijde plaats was mét steenen pla
ten bedekt, waaronder van 's morgens
vroeg af een vuur brandde, dat met dorre
takken werd onderhouden. Dit duurde tot
twee uur 's middags. Toen vond de priester
ze heet genoeg. Met behulp van een lange
stok legde hij ze zoo gelijk mogelijk. Ze
waren bijna witgloeiend. Toen men de
vuurhaard, die ongeveer drie-en-een-halve
meter doorsnee mat, van gloeiende stukken
houtskool gezuiverd had, raakte de pries
ter na eenige plechtige woorden de steenen
aan met een tak van de drakenboom; de
tak brandde onmiddellijk Daarna wandel
de de priester over de steenen zonder zich
in het minst te branden. Vervolgens wend
de hij zich tot de vier Europeanen, die de
wensch te kennen hadden gegeven om on
der de hoede van den priester de proef te
doorstaan cn sprak: „Ik geef U mijn ze
gen". Inderdaad schreden de Europeanen
ook over de gloeiende steenen en doorston
den de proef glansrijk. Slechts een hunner
schroeide zijn voeten, hetgeen de priester
verklaarde uit het feit, dat de geblesseerde
de fout had begaan om bij het betreden
der heilige plaats om te kijken.
Overste Gudgeon, die over de witgloeien
de substantie heenwandelde zonder eeni-
gerlei blessure op te loopen, schrijft: „Het
is nauwelijk mogelijk om de ervaringen te
omschrijven, die ik tijdens de gebeurtenis
heb gehad. Ik wist heel goed, dat ik over
gloeiende steenen marcheerde. Ook voelde
ik de hitte, maar ik werd niet gewond.
Wel had ik een gevoel, alsof mijn voeten
tijdens het gaan door zachte electrische
schokken werden getroffen. Hoe hoog de
temperatuur van de steenen was, moge
blijken uit het feit, dat een half uur latei-
een groene tak. die door den priester op
de steenen werd geworpen, in enkele
oogenhlikken geheel verbrand was. Toen
de plechtigheid eindelijk voorbij was, had
ik nog urenlang een gevoel onder mijn
voeten, alsof er mieren aan kriebelden."
Een ander interessant voorbeeld geeft de
ontdekkingsreiziger Hoeken, die de Fidji-
eilanden heeft bezocht. Daar wordt de ga
ve om zonder gevaar voor verwonding door
het vuur te kunnen loopen, als een eigen
schap van een bepaalde bevoorrechte, kas
te beschouwd. De leden dezer kasten la
ten bij bepaalde gelegenheden zien, waar
toe ze op dit gebied in staat zijn. Hoeken
deelt mee. dat hij eens een tiental inboor
lingen op een vlak van gloeiende steenen
heeft zien staan, verscheidene minuten
lang, zonder zich te branden. Vóór de proef
werden de voeten onderzocht en bleken
volkomen normaal. Na de gebeurtenis was
er aan de. voeten geen verandering te be
speuren. Toen een der Europeesche toe
schouwers aan een der inboorlingen vroeg,
hoe de zaak in zijn werk ging, kreeg hij
tot antwoord: „U 'heeft gezien, dat zij het
kunnen doen; wij kunnen het niet cn we
ten er verder ook niets van." De ingewij
den geven geen inlichtingen. Intusschen
komen er soms ongelukkon voor, ondanks
de priesterlijke zegen. Ja, er zijn zelfs ge
vallen geconstateerd, waarbij zoogenaamde
heiligen met brandwonden overdekt neer
stortten.
Hoe moeten wij nu dit verschijnsel ver
klaren. dat wil zeggen in overeenstemming
brengen met onze natuurkundige theo
rieën? Er kan nauwelijks sprake zijn van
een door overerving verkregen macht, van
beschuttende middelen of een extatische
toestand, want op Rarotonga gingen de
Europeanen even ongestraft over de lieete
steenen als de priesters. Men hoeft nu de
volgende uitleg gevonden: Het schijnt niet
onmogelijk te zijn, dat twee lichamen van
zoo uiteenloopcnde temperatuur als dat
van de mensch en een stuk gloeiend ijzer
of steen elkaar onmiddellijk kunnen aan
raken. Op het moment van dichte nadering
vormt zich een laag vochtige lucht tus
schen de twee betreffende voorwerpen. De
ze beschermt het vlccsch gedurende eeni-
gen tijd tegen verwondingen. Opdat deze
tusschenlaag ontstaat, is het noodzakelijk,
dat het temperatuurverschil zeer groot is.
Het ijzer, dat nog zwart is, brandt veel
sneller en vrccsclijker dan rood- of wit
gloeiend metaal.
Het schijnt bij ons wel eens voor te ko
men, dat een smid zonder zich te branden,
aan een hcetc ijzeren bout kan likken. Iets
dergelijks geldt voor de vuurvreters, die
hun kunsten in circussen cn voor caféter
rassen vertoonen. Overigens is het zooge
naamde vuurvreton heel wat minder ge
vaarlijk dan het loopen over een heet voor
werp. De mondholte is namelijk vochtig,
zoodat het b v. niet in het minst gevaarlijk
is een brandende lucifer in de mond te
stoppe.nmen moet het alleen niet doen,
als men juist een schotel beschuitkruimels
heeft genuttigd, daar dan tong cn verhe
melte kurkdroog zijn.
WOLKENKRABBER ALS ONGELUKKEN-
VEROORZAKER.
Een interessante statistiek, die enkele jaren
geleden in de V. S. werd gepubliceerd, toon
de aan, dat iedere wolkenkrabber per jaar
gemiddeld vijf menschen om het leven
bracht. Drie daarvan worden getroffen door
stukken beton of metaal. De andere twee
vallen ten offer aan de kuren van de lift.
Wanneer men de gezamenlijke slachtoffers
der hooge gehouwen bij elkaar telt, dan
loopt het aantal in de duizenden. Hoe ge
weldiger de huizen zijn, hoe meer gevaar zij
opleveren. De meeste bewoners der wereld
steden zijn zich daarvan niet bewust of zij
zijn er aan gewend geraakt. Ieder métier
zijn risico's, ook dat van metropolitaan.
Men zou zich kunnen afvragen, hoe het
mogelijk is, dat men enkele jaren geleden
eerst tot de ontdekking kwam hoeveel
kwaad de wolkenkrabbers aanrichten. Een
der oorzaken daarvan zal U door het vol
gende duidelijk worden:
Een stukje beton ter grootte van een ha
zelnoot, doet weinig kwaad, wanneer het
neerstort van 20 meter, maar hetzelfde
brokje, dat van 300 meter hoogte naar om
laag komt, is in staat een mensch op de
plaats te dooden. Een stukje beton of me
taal, dat op deze wijze met een voorbijgan
ger in aarft-aking komt, is verderfelijker dan
een granaatsplinter.
Waarvan is nu de afbrokkeling der wol
kenkrabbers een gevolg? Van ouderdoms
zwakte. Na een zeker aantal jaren wordt 't
materiaal aftandsch. Temperatuurverande
ringen kunnen dit verschijnsel een catastro-
phalen omvang doen aannemen.
Vooral bij storm of regen verkeert de
wandelaar eigenlijk in voortdurend levens
gevaar. De politie maakte het publiek hier
op steeds weer attent en er zijn zelfs stem
men opgegaan om verordeningen in het
leven te roepen ter bescherming van hen,
die dagelijks de wolkenkrabbers moeten
passeeren. Zoover-is het indertijd niet ge
komen.
Schóón is de aarde, zoo het
mannetje nit de maan haar ziet.
EEN DORADO VOOR ALPINISTEN.
Sinds de verduisteringsvoorschriften van
kracht werden, heeft de maan ons aller
aandacht. Vooral nu de dagen kort zijn. Ei
is reeds veel over de maan geschreven, voor
al over de vraag of er nu werkelijk men
schen op de maan leven of niet. Men heeft
zelfs wel eens plannen gehad een reis naai
de maan te maken. Dit is echter alleen nog
maar aan baron van Munchhausen gelukt.
Niet zonder reden heeft men indertijd de
twee en twintig personen, die met behulp
van prof. Goddards maanraket onzen wach
ter wilden bezoeken, ^oor aartsfantasten
uitgemaakt. Van een reis naar de maan zal
voorloopig nog wel niets komen. Zoo'n ra-
kettocht was anders wel de moeite waard
geweest; niet zoozeer om „den mooien weg",
want van naar buiten kijken zou geen
sprake zijn, maar om het doel.
Het mannetje in de maan ziet altijd een
hemel vol sterren. Daar onze satelliet geen
dampkring heeft, wordt het uitzicht nooit
belemmerd door wolken. De aarde is waar
te nemen als een machtige bol.dertien maal
zoo groot als wij de maan zien.
De goede alpinist moet zich het maan
landschap geheel kunnen indenken en zich
voorstellen, hoe onze planeet gekleurd zal
zijn. De woestijngebieden zullen zich geel
rood afteekenen en zullen ongeveer denzelf
den indruk maken als Mars, van de aarde
uit bezien door een verrekijker. De oceaan
onderscheidt zich van de omgeving door een
groenen kleur. Het geheel zal zijn omgeven
door wolkensluiers. De maanalpinist moet
worden getroffen door de bijzondere zachte
tinten der moederplaneet, die contrasteeren
met den donkeren hemel vol lichtpunten en
het maanlandschap zelf. Het firmament is
nooit een blauwe koepel, zooals bij ons,
hetgeen het gevolg is van de afwezigheid
van diffuus licht. Dit is begrijpelijk: waar
geen atmosfeer is, ontbreekt het z.g. dag
licht.
Voor den aardbewoner zou het een
zonderlinge gewaarwording zijn zich
te midden van witte, helderverlichte
bergen te bevinden, terwijl de rest
van het universum de gedaante heeft
van een lap zwart fluweel, bezaaid
met blinkende edelsteenen, waaron
der de aarde het grpotst lijkt.
Niet het geheele maanoppervlak wordt
door de zon beschenen. Het van deze licht
bron afgekeerde halfrond is in duisternis
gedompeld, hetgeen overeenstemd met den
toestand op aarde. Maar schemering is
al weer door dc absentie van een dampkring
iets ongekends. De schaduwgebieden op
de maan zijn zeer smal. Men kan bij
wijze van spreken met z'n eenen voet iri
den nacht en met den anderen in den dag
staan.
Asgrauw licht.
De maan wordt zoowel door de zon als
door het teruggekaatste licht van de aarde
beschenen. De schaduwstrooken kenmerken
zich door het z.g. aschgrauwc licht, dat wij
kort na nieuwe maan óók zien. De helver
lichte maansikkel is dan nog zeer klein en
de rest van «c schijf is in het van de aarde
teruggekaatste aschgrauwc licht gehuld.
Om terug te keeren tot den genietenden
maanalpinist: de bergen op het betreffende
hemellichaam zijn bijzonder hoog. Ofschoon
de doorsnede van de maan niet meer dan
Vx is van die der aarde, zijn de hoogste
toppen toch ongeveer 9000 M. van den hega-
nen grond verwijderd, zooals b.v. de Gauri-
sanhar bij ons.
De astronoom Schröter heeft ze
ker niet overdreven, toen hij, onge
veer een eeuw geleden, verklaarde
dat de onderzoekingstocht op de
maan met behulp van den sterrekij-
ker hem ruimschoots schadeloos stel
de voor de aardsche reizen, die hij
niet had kunnen ondernemen.
Inderdaad kan men reeds met be
scheiden optische hulpmiddelen ver
schillende „détails" waarnemen en
zelfs de amateur-sterrenkundige is
in de gelegenheid ontdekkingen te
doen, die onze kennis omtrent de
romantische maan-bergformaties ver-
grooten.
Op het Noordelijk halfrond van den aard-
begeleidster bevindt zich b.v. het regenmeer,
een eind daarvan af ligt het meer der koude
en daartusschen strekken zich bergruggen
uit. Deze beginnen bij een geweldige ring
muur, die naar Plato werd genoemd en
eindigen bij den krater Cassini.
De alpen in kwestie genieten niet slechts
dc belangstelling van den volbloed alpinist-
hcmelonderzoeker maar bovendien die van
de volbloed selenografen of maankundïgen.
Een deel der bergen, verwekt nl. de impres
sie, dat liet bovenste stuk er compleet is
afgeschoren. Die verheffingen van het op
pen-lak zijn dus als 't ware onthoofd. De
vroegere directeur van de universiteitsster-
rewacht to Breslau, prof. I. Tranz, meent,
dat hier een groote meteoor aan het werk
is geweest.
De meteoren hebben een belangrijke rol
gespeeld in dc ontwikkeling van het maan
landschap. Prof. A. Wegener van de univer
siteit te Graz gelooft zelfs, dat de meeste,
zoo niqt alle bergformaties op onze buur-
vrouw-in-het-wcreldruim, haar ontstaan aan
mefeor.en hebben te danken.
Eigenaardig is het verder, dat luchtfoto's
uit den wereldoorlog en afbeeldingen van
berggroepen op de maan, groote overeen
komsten vertoonen. De omgeving van den
formidabelen ringmuur Copernicus ziet er
ongeveer zon uit als- de omgeving van een
fort. Hier talrijke kraters, daar vele gra-
naattreehters. Èen Amerikaanse!) tijdschrift
voor astronomie heeft enkele jaren geleden
de beide soorten fotografiön zelfs gepubli
ceerd, omdat men de vergelijking hoogst
leerzaam vond.
De wiMe kleur van het maanoppervlak
houdt niet de aanwezigheid van ijs in. De
stof ontbreekt evenals water geheel op on
zen wachter. De bergen zijn volkomen van
steen, én wel van soorten, die wij minder
waardig noemen. Gouden bergen kan men
dus, als men eerlijk is, den heelal reiziger,
die de maan „aandoet", nooit beloven!
We moeten nog melding maken van de
gebieden, die wij van de aarde uit nooit te
zien krijgen. De maan keert ons steeds de
zelfde zijdp toe en zoo ontstaat theoretisch
de mogelijkheid (die echter volgens alle
theorieën zeer onwaarschijnlijk is!) dat aan
den anderen kant van de maan levende we
zens zouden wonen, die op menschen lijken.
In ieder geval zouden deze schepselen, die
zonder water en zonder lucht den strijd om
het bestaan zonden moeten voeren, van onze
planeet niets afweten, daar zij die nooit te
zien krijgen. Een alpinist onder dc maan
bewoners is dus volslagen onbekend met
de groote gebergten op onze aarde, Hima-
laya. Alpen, Apenijncn, Cordilleras de los
Andes, enz.
Ned. Unie wil zich
„positief" beschouwd zien
DRIEMANSCHAP SPREEKT
TE 'S-GRAVENHAGE.
„Behoefte in ons volk aan nieu
we binding is groot."
Van de zijde van De Ncderlandsche Unie
deelt men ons mede:
Ecnigen tijd geleden heeft De Ncderland
sche Unie, zooals bekend, een aanvang ge
maakt met de scholing van haar plaatselijke
leiders, propagandisten en leidinggevende
leden door het uitdragen en bespreken van
haai- gedachten óver het Ncdoi-landsche so
cialisme. Deze scholing geschiedt 111 kader
cursussen, welke over het gehééle land wor
den gehouden. De verzorging van de eerste
serie dezer kadercursussen werd opgedra
gen aan de functionarissen der Unie Dr.
I-I. G. W. v. d. Wielen, Dr. P. J. Bouman en
Jef de Brouwer, die in icderen cursus spra
ken over „De geestelijke revolutie van dezen
tijd", „De consequenties van het nationale".
„Het sociale", „De consequenties van het
sociale" en „De verbinding van het natio
nale en het sociale", „Het nationale."
Nu in deze eerste serie cursussen zeer
vele vooraanstaande Unieleden, verdeeld
over alle provincies, geschoold zijn en daar
mede een eerste stap in de richting van
de noodzakelijke vorming is volbracht,
hebben de leden van het Driemanschap
Donderdag te 's-Gravenhage in verschil
lende localiteiten ieder een nieuwe kader
cursus geopend en daarbij de resultaten
van den eersten scholingsarbeid en de
verdere scholingsplannen uiteengezet. Het
Driemanschap had trouwens ook in ver
schillende der, reeds overal in den lande
gehouden, cursussen persoonlijke vraagge
sprekken met de deelnemers geleid.
Met grooten nadruk hebben de heeren
Einthoven, Linthorst Homan en de Quay
thans bij hun openingswoord nog eens ge
wezen op de noodzaak, dat men in de Ne-
derlandsche Unie een lichaam ziet voor
positief werk en niet voor negativisme.
Wel kan De Nederlandsche Unie
voor haar practische voorstellen en
plannen, bijvoorbeeld ten aanzien
van een Centralen Socialen Dienst
en van een ^nationale jeugdorgani
satie niet dc bcnoodigde vrijheid
van handelen verkrijgen, doch haar.
beginselen» brengen mede, dat zij
haar laak voor volksvoorlichting
en opvoeding voortzet.
Dit strijden voor een Nederlandsch socia
lisme, 7,00 verklaarden de leden van het
Driemanschap o.m., komt eensdeels voort
uit het inzicht, in de fouten van de vroegere
maatschappelijke en staatkundige verhou
dingen in het Nederlandsche volk, ander
deels uit het verlangen, voor het Nederland
sche volk tot een hechte binding en een al-
lenomvattend werkplan te komen, welke
een waarborg zullen zijn voor een krachtigen
eigen Nederlandschen opbouw in de naaste
toekomst, zulks ten bate van den samen
hang der volkéren.
De Nederlandsche Unie, zoo werd verder
nog verklaard, heeft in de enkele maanden
van haar bestaan en haar werk ondervon
den, hoe enorm groot de behoefte aan deze
nieuwe binding in ons volk reeds is en hoe
rijp de geesten ziin voor dit nieuwe Neder
landsche ideaal. De samenstelling der cur-
sistenlijstem evenals ook die der plaatselijk
werkende Uniekringen getuigen van den wil
om vroegere klassentegenstellingen en ande
re hinderpalen gezamenlijk en in onderlinge
samenwerking voorgoed uit den weg te rui
men.
De leden van hef Driemanschap zetten ten
slotte uiteen, hoe De Nederlandsche Unife
zich dit moeilijke, maar dankbare werk van
de volksscholing verder denkt.