WOLVEN* Een tochtje over de maan Moedigwanneer ze in troepen bijeen zijn Winternacht in de bergen MOEDIG WANNEER ZIJ JN TROEPEN BIJEEN ZIJN. MARKANTE OUDERLIEFDE BIJ HET DIER. Vrij regelmatig melden de be richtgevers en persagentschap pen in Noord-Europa gelijklui dende gebeurtenissen: troepen wolven maken de omgeving on veilig, drijven reindierkudden uiteen en vallen zelfs men- schen aan. In dat verband wil len wij eens nagaan wat ons zooal bekend is van de wolven, deze in den regel zoo zelden voorkomende dieren. Hoe, komt het dat de wolf in die oude sprookjes vaak zoo'n groote en doorgaans niet al te fraaie rol speelt? De reden hier voor moet gezocht worden in het feit, dat, de wolven de eenige roofdieren zijn, die in vroeger tijd door geheel Europa angst en verschrikking verspreidden. Wanneer zij honger hebben, komen de wolven im mers uit de bosschen, bezoeken de bewoonde streken en rooven alles, wat zij kunnen vinden. In ons land treft men ze de laatste ja ren niet meer in het wild aan; in Spanje, Italië, Griekenland en Frankrijk is de wolf nog vrij algemeen, in Zwitserland en Duitschland echter zeer zeldzaam. Een ver schrikking vormt hij nog altijd voor de bewoners van Rusland, Polen en Scandina vië. Russische verhalen over een postkoets, welke achtervolgd werd door 'n troep uit gehongerde wolven, zijn zeer talrijk. Nu zijn er weliswaar geen postkoetsen meer in Rusland, doch op het platteland ondervin den de boeren nog altijd veel last van de wolven. Vaak worden er dan ook drijfjachten op deze rpovers gehouden. Jagers en drijvers vereenigen zich dan 's morgens om 11 uur niet te dicht bij het nest. Door ervaren boschwachters, die het terrein op hun duimpje kennen, wordt den jagers een plaats aangewezen, en worden de drijvers met groote omwegen onder den wind naar hun post gebracht. De grootste stilte is bij deze bewegingen hoofdzaak. Daar de wolven tu&schen 11 en 3 meestal in het nest zijn, kan men er wel op rekenen, de heele fa milie „thuis** te treffen. De familie bestaat doorgaans uit de twee ouden, vier of vijf jongen en een eenjarige. Het is opmerkelijk, dat men bij de jacht steeds zulk een een jarig jong bij de andere vindt, hoewel hij niet tot hetzelfde nest behoort. Als het. drijven begint, komen eerst, de oude wolven en de eenjarige te voorschijn, de jongen komen daarna achter elkaar aan sluipen. Voor dat zulk een jacht op touw kan worden gezet, moet eerst een ervaren jager de wolven „aanhuilen'", d.w.z. 's avonds of 's morgens, als de ouden van het nest zijn, moet hij het geschreeuw der oude wolven nabootsen om de jongen te laten antwoorden en daaruit nauwkeurig de plaats van het nest te leeren kennen. Men maakt jacht op den wolf om hem te ver delgen, doch ook om zijn pels. De huid wordt vaak gelooid en tot handschoenen, trommel- en paukenvellen enz. verwerkt. De wolf is niet kieskeurig met zijn voed sel; hij vreet alles wat hem eetbaar toe schijnt, vaak ook aas. In tijd van nood stelt hij zich tevreden met insecten en kikkers, en wanneer hij buitengewoon hongerig is en geen dierlijk voedsel kan vinden, eet hij zelfs knoppen van boomen en mos. Zijn moordlust is meestal zoo groot, dat hij meer dieren doodt dan hij kan meeslepen of op eten. Des zomers ziet men hem vrijwel niet; hij trekt zich dan zooveel mogelijk in de bosschen terug of verbergt zich in het hooge gras of het kreupelhout. In dat jaar getijde leeft hij ook niet in troepen, maar afzonderlijk, of paarsgewijze. Wanneer ech ter het voedsel schaarsch wordt, verêenigen de wolven zich tot groote groepen en loo pen ze in snelle vaart de velden af, meestal in lange rijen achter elkaar. Het gebrek maakt hen dan moedig en drijft hen er toe om gezamenlijk datgene te bereiken, wat elk afzonderlijk niet zou kunnen doen. Eén wolf zal namelijk nooit een ongewapend menseh durven anvallen of een mannetjes hert. De lafheid van den wolf komt ook in de sprookjes tot uitdrukking. Tegen den aanval van een troep hongerige wolven zijn echter zelfs de grootste en sterkste zoogdie ren niet opgewassen. Wanneer een buit is opgespoord, tracht êen gedeelte der troep dezen den weg af tesnijden, terwijl de an deren den vluchteling pogen in te halen. Heeft, een der wolven het slachtoffer bereikt dan springt hij het op den nek en in een oogonblik is het arme dier overrompeld en in de magen der hongerige wolven verdwe nen. Laten wij echter besluiten met de goede eigenschappen dezer dieren. Wanneer men jonge wolven vangt en deze tot huisdier maakt., kunnen zij zeer tam worden en leg gen dan aan hun meester een ongemeene gehechtheid aan den dag. Met een hond gepaard brengt de wolf sterke en vrucht bare bastaarden voort, die doorgaans bui tengewoon moedig zijn. De wolven dragen bovendien zeer veel zorg voor hun jongen, en deze zorg gaat ook van den vader uit dit in tegenstelling met de honden, die zich in het geheel niet met hun jongen bemoeien en de zorg ervoor geheel aan de wijfjes overlaten. Zoölogen en jagers hebben vaak opgemerkt, dat de mannelijke wolf zijn kroost met zeer veel liefde behandelt, er mede speelt en hen op allerlei wijze lief koost. De eerste stappen en de eerste jacht Van de jongen worden dan ook altijd door den vader e.Ieid. die zijn kroost in geval van nood met ware heldenmoed verdedigt. Ook de moederliefde van de wolvin moet echter geprezen worden. Deze bijzondere ouderliefde der wolven I heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van enkele legendes en verhalen over klei ne kinderen, die door wolven opgevoed zouden zijn. Het meest bekend is hiervan de sage van Romulus en Remus. de stichters van Rome, volgens welke de twee broers in een mand in de Tiber werden geworpen, in de bosschen aan land spoelden en daar door een wolvin werden gevonden. Deze zoogde de twee kleinen en zorgden voor hen1 totdat een herder hen vond. Ook in enkele streken van Centraal-Azië (waar de wolf evenals in do Atias-landen, .\.0. Azië en Noord-Araerika voorkomt) vindt men dergelijke legendes. De overleden Engelschc schrijver Kipling verhaalt er b.v. van in zijn „Junglc-Books". Doch door al die mooie legendes en ver halen moet men zich niet laten brengen op de verkeerde gedachte, dat de wolf altijd een moedig en liefderijk dier is, want dit is allerminst het 'geval. HET GEHEIM VAN DEN VUURPROEF Sinds de grijze oudheid treffen wij bij al le volken in het een of andere stadium van hun ontwikkeling de merkwaardige zede van de vuurproef aan, die daarin bestond, dat iemand zijn onschuld moest bewijzen door, zonder zich te wonden, met bloote voeten over een gloeiend oppervlak te loopèn. Deze soort rechtsspraak, die een onder deel vormt van de methode der Godsoor- deelen, is bij de meeste volken thans ver dwenen. Alleen bij de zoogenaamde natuur volken is de gewoonte nog in zwang en wordt de vuurproef ook vrijwillig door priesters doorstaan. Ontdekkingsreizigers weten daarover merkwaardige dingen te verhalen. De onderzoeker Andrew Lang maakt van deze verschijnselch melding. Zoo vertelt hij het volgende; De Britsche overste Gud- geon was gevolmachtigde van de regeering op een eiland in Polynesië. Eens werd hij door den opperpriester van het eilandje Rarotonga uitgenoodigd om .de vuurproef bij te wonen. Deze proef zou de priester ondergaan om te bewijzen, dat de goden hem wonderbaarlijke kracht hadden ver leend. De gewijde plaats was mét steenen pla ten bedekt, waaronder van 's morgens vroeg af een vuur brandde, dat met dorre takken werd onderhouden. Dit duurde tot twee uur 's middags. Toen vond de priester ze heet genoeg. Met behulp van een lange stok legde hij ze zoo gelijk mogelijk. Ze waren bijna witgloeiend. Toen men de vuurhaard, die ongeveer drie-en-een-halve meter doorsnee mat, van gloeiende stukken houtskool gezuiverd had, raakte de pries ter na eenige plechtige woorden de steenen aan met een tak van de drakenboom; de tak brandde onmiddellijk Daarna wandel de de priester over de steenen zonder zich in het minst te branden. Vervolgens wend de hij zich tot de vier Europeanen, die de wensch te kennen hadden gegeven om on der de hoede van den priester de proef te doorstaan cn sprak: „Ik geef U mijn ze gen". Inderdaad schreden de Europeanen ook over de gloeiende steenen en doorston den de proef glansrijk. Slechts een hunner schroeide zijn voeten, hetgeen de priester verklaarde uit het feit, dat de geblesseerde de fout had begaan om bij het betreden der heilige plaats om te kijken. Overste Gudgeon, die over de witgloeien de substantie heenwandelde zonder eeni- gerlei blessure op te loopen, schrijft: „Het is nauwelijk mogelijk om de ervaringen te omschrijven, die ik tijdens de gebeurtenis heb gehad. Ik wist heel goed, dat ik over gloeiende steenen marcheerde. Ook voelde ik de hitte, maar ik werd niet gewond. Wel had ik een gevoel, alsof mijn voeten tijdens het gaan door zachte electrische schokken werden getroffen. Hoe hoog de temperatuur van de steenen was, moge blijken uit het feit, dat een half uur latei- een groene tak. die door den priester op de steenen werd geworpen, in enkele oogenhlikken geheel verbrand was. Toen de plechtigheid eindelijk voorbij was, had ik nog urenlang een gevoel onder mijn voeten, alsof er mieren aan kriebelden." Een ander interessant voorbeeld geeft de ontdekkingsreiziger Hoeken, die de Fidji- eilanden heeft bezocht. Daar wordt de ga ve om zonder gevaar voor verwonding door het vuur te kunnen loopen, als een eigen schap van een bepaalde bevoorrechte, kas te beschouwd. De leden dezer kasten la ten bij bepaalde gelegenheden zien, waar toe ze op dit gebied in staat zijn. Hoeken deelt mee. dat hij eens een tiental inboor lingen op een vlak van gloeiende steenen heeft zien staan, verscheidene minuten lang, zonder zich te branden. Vóór de proef werden de voeten onderzocht en bleken volkomen normaal. Na de gebeurtenis was er aan de. voeten geen verandering te be speuren. Toen een der Europeesche toe schouwers aan een der inboorlingen vroeg, hoe de zaak in zijn werk ging, kreeg hij tot antwoord: „U 'heeft gezien, dat zij het kunnen doen; wij kunnen het niet cn we ten er verder ook niets van." De ingewij den geven geen inlichtingen. Intusschen komen er soms ongelukkon voor, ondanks de priesterlijke zegen. Ja, er zijn zelfs ge vallen geconstateerd, waarbij zoogenaamde heiligen met brandwonden overdekt neer stortten. Hoe moeten wij nu dit verschijnsel ver klaren. dat wil zeggen in overeenstemming brengen met onze natuurkundige theo rieën? Er kan nauwelijks sprake zijn van een door overerving verkregen macht, van beschuttende middelen of een extatische toestand, want op Rarotonga gingen de Europeanen even ongestraft over de lieete steenen als de priesters. Men hoeft nu de volgende uitleg gevonden: Het schijnt niet onmogelijk te zijn, dat twee lichamen van zoo uiteenloopcnde temperatuur als dat van de mensch en een stuk gloeiend ijzer of steen elkaar onmiddellijk kunnen aan raken. Op het moment van dichte nadering vormt zich een laag vochtige lucht tus schen de twee betreffende voorwerpen. De ze beschermt het vlccsch gedurende eeni- gen tijd tegen verwondingen. Opdat deze tusschenlaag ontstaat, is het noodzakelijk, dat het temperatuurverschil zeer groot is. Het ijzer, dat nog zwart is, brandt veel sneller en vrccsclijker dan rood- of wit gloeiend metaal. Het schijnt bij ons wel eens voor te ko men, dat een smid zonder zich te branden, aan een hcetc ijzeren bout kan likken. Iets dergelijks geldt voor de vuurvreters, die hun kunsten in circussen cn voor caféter rassen vertoonen. Overigens is het zooge naamde vuurvreton heel wat minder ge vaarlijk dan het loopen over een heet voor werp. De mondholte is namelijk vochtig, zoodat het b v. niet in het minst gevaarlijk is een brandende lucifer in de mond te stoppe.nmen moet het alleen niet doen, als men juist een schotel beschuitkruimels heeft genuttigd, daar dan tong cn verhe melte kurkdroog zijn. WOLKENKRABBER ALS ONGELUKKEN- VEROORZAKER. Een interessante statistiek, die enkele jaren geleden in de V. S. werd gepubliceerd, toon de aan, dat iedere wolkenkrabber per jaar gemiddeld vijf menschen om het leven bracht. Drie daarvan worden getroffen door stukken beton of metaal. De andere twee vallen ten offer aan de kuren van de lift. Wanneer men de gezamenlijke slachtoffers der hooge gehouwen bij elkaar telt, dan loopt het aantal in de duizenden. Hoe ge weldiger de huizen zijn, hoe meer gevaar zij opleveren. De meeste bewoners der wereld steden zijn zich daarvan niet bewust of zij zijn er aan gewend geraakt. Ieder métier zijn risico's, ook dat van metropolitaan. Men zou zich kunnen afvragen, hoe het mogelijk is, dat men enkele jaren geleden eerst tot de ontdekking kwam hoeveel kwaad de wolkenkrabbers aanrichten. Een der oorzaken daarvan zal U door het vol gende duidelijk worden: Een stukje beton ter grootte van een ha zelnoot, doet weinig kwaad, wanneer het neerstort van 20 meter, maar hetzelfde brokje, dat van 300 meter hoogte naar om laag komt, is in staat een mensch op de plaats te dooden. Een stukje beton of me taal, dat op deze wijze met een voorbijgan ger in aarft-aking komt, is verderfelijker dan een granaatsplinter. Waarvan is nu de afbrokkeling der wol kenkrabbers een gevolg? Van ouderdoms zwakte. Na een zeker aantal jaren wordt 't materiaal aftandsch. Temperatuurverande ringen kunnen dit verschijnsel een catastro- phalen omvang doen aannemen. Vooral bij storm of regen verkeert de wandelaar eigenlijk in voortdurend levens gevaar. De politie maakte het publiek hier op steeds weer attent en er zijn zelfs stem men opgegaan om verordeningen in het leven te roepen ter bescherming van hen, die dagelijks de wolkenkrabbers moeten passeeren. Zoover-is het indertijd niet ge komen. Schóón is de aarde, zoo het mannetje nit de maan haar ziet. EEN DORADO VOOR ALPINISTEN. Sinds de verduisteringsvoorschriften van kracht werden, heeft de maan ons aller aandacht. Vooral nu de dagen kort zijn. Ei is reeds veel over de maan geschreven, voor al over de vraag of er nu werkelijk men schen op de maan leven of niet. Men heeft zelfs wel eens plannen gehad een reis naai de maan te maken. Dit is echter alleen nog maar aan baron van Munchhausen gelukt. Niet zonder reden heeft men indertijd de twee en twintig personen, die met behulp van prof. Goddards maanraket onzen wach ter wilden bezoeken, ^oor aartsfantasten uitgemaakt. Van een reis naar de maan zal voorloopig nog wel niets komen. Zoo'n ra- kettocht was anders wel de moeite waard geweest; niet zoozeer om „den mooien weg", want van naar buiten kijken zou geen sprake zijn, maar om het doel. Het mannetje in de maan ziet altijd een hemel vol sterren. Daar onze satelliet geen dampkring heeft, wordt het uitzicht nooit belemmerd door wolken. De aarde is waar te nemen als een machtige bol.dertien maal zoo groot als wij de maan zien. De goede alpinist moet zich het maan landschap geheel kunnen indenken en zich voorstellen, hoe onze planeet gekleurd zal zijn. De woestijngebieden zullen zich geel rood afteekenen en zullen ongeveer denzelf den indruk maken als Mars, van de aarde uit bezien door een verrekijker. De oceaan onderscheidt zich van de omgeving door een groenen kleur. Het geheel zal zijn omgeven door wolkensluiers. De maanalpinist moet worden getroffen door de bijzondere zachte tinten der moederplaneet, die contrasteeren met den donkeren hemel vol lichtpunten en het maanlandschap zelf. Het firmament is nooit een blauwe koepel, zooals bij ons, hetgeen het gevolg is van de afwezigheid van diffuus licht. Dit is begrijpelijk: waar geen atmosfeer is, ontbreekt het z.g. dag licht. Voor den aardbewoner zou het een zonderlinge gewaarwording zijn zich te midden van witte, helderverlichte bergen te bevinden, terwijl de rest van het universum de gedaante heeft van een lap zwart fluweel, bezaaid met blinkende edelsteenen, waaron der de aarde het grpotst lijkt. Niet het geheele maanoppervlak wordt door de zon beschenen. Het van deze licht bron afgekeerde halfrond is in duisternis gedompeld, hetgeen overeenstemd met den toestand op aarde. Maar schemering is al weer door dc absentie van een dampkring iets ongekends. De schaduwgebieden op de maan zijn zeer smal. Men kan bij wijze van spreken met z'n eenen voet iri den nacht en met den anderen in den dag staan. Asgrauw licht. De maan wordt zoowel door de zon als door het teruggekaatste licht van de aarde beschenen. De schaduwstrooken kenmerken zich door het z.g. aschgrauwc licht, dat wij kort na nieuwe maan óók zien. De helver lichte maansikkel is dan nog zeer klein en de rest van «c schijf is in het van de aarde teruggekaatste aschgrauwc licht gehuld. Om terug te keeren tot den genietenden maanalpinist: de bergen op het betreffende hemellichaam zijn bijzonder hoog. Ofschoon de doorsnede van de maan niet meer dan Vx is van die der aarde, zijn de hoogste toppen toch ongeveer 9000 M. van den hega- nen grond verwijderd, zooals b.v. de Gauri- sanhar bij ons. De astronoom Schröter heeft ze ker niet overdreven, toen hij, onge veer een eeuw geleden, verklaarde dat de onderzoekingstocht op de maan met behulp van den sterrekij- ker hem ruimschoots schadeloos stel de voor de aardsche reizen, die hij niet had kunnen ondernemen. Inderdaad kan men reeds met be scheiden optische hulpmiddelen ver schillende „détails" waarnemen en zelfs de amateur-sterrenkundige is in de gelegenheid ontdekkingen te doen, die onze kennis omtrent de romantische maan-bergformaties ver- grooten. Op het Noordelijk halfrond van den aard- begeleidster bevindt zich b.v. het regenmeer, een eind daarvan af ligt het meer der koude en daartusschen strekken zich bergruggen uit. Deze beginnen bij een geweldige ring muur, die naar Plato werd genoemd en eindigen bij den krater Cassini. De alpen in kwestie genieten niet slechts dc belangstelling van den volbloed alpinist- hcmelonderzoeker maar bovendien die van de volbloed selenografen of maankundïgen. Een deel der bergen, verwekt nl. de impres sie, dat liet bovenste stuk er compleet is afgeschoren. Die verheffingen van het op pen-lak zijn dus als 't ware onthoofd. De vroegere directeur van de universiteitsster- rewacht to Breslau, prof. I. Tranz, meent, dat hier een groote meteoor aan het werk is geweest. De meteoren hebben een belangrijke rol gespeeld in dc ontwikkeling van het maan landschap. Prof. A. Wegener van de univer siteit te Graz gelooft zelfs, dat de meeste, zoo niqt alle bergformaties op onze buur- vrouw-in-het-wcreldruim, haar ontstaan aan mefeor.en hebben te danken. Eigenaardig is het verder, dat luchtfoto's uit den wereldoorlog en afbeeldingen van berggroepen op de maan, groote overeen komsten vertoonen. De omgeving van den formidabelen ringmuur Copernicus ziet er ongeveer zon uit als- de omgeving van een fort. Hier talrijke kraters, daar vele gra- naattreehters. Èen Amerikaanse!) tijdschrift voor astronomie heeft enkele jaren geleden de beide soorten fotografiön zelfs gepubli ceerd, omdat men de vergelijking hoogst leerzaam vond. De wiMe kleur van het maanoppervlak houdt niet de aanwezigheid van ijs in. De stof ontbreekt evenals water geheel op on zen wachter. De bergen zijn volkomen van steen, én wel van soorten, die wij minder waardig noemen. Gouden bergen kan men dus, als men eerlijk is, den heelal reiziger, die de maan „aandoet", nooit beloven! We moeten nog melding maken van de gebieden, die wij van de aarde uit nooit te zien krijgen. De maan keert ons steeds de zelfde zijdp toe en zoo ontstaat theoretisch de mogelijkheid (die echter volgens alle theorieën zeer onwaarschijnlijk is!) dat aan den anderen kant van de maan levende we zens zouden wonen, die op menschen lijken. In ieder geval zouden deze schepselen, die zonder water en zonder lucht den strijd om het bestaan zonden moeten voeren, van onze planeet niets afweten, daar zij die nooit te zien krijgen. Een alpinist onder dc maan bewoners is dus volslagen onbekend met de groote gebergten op onze aarde, Hima- laya. Alpen, Apenijncn, Cordilleras de los Andes, enz. Ned. Unie wil zich „positief" beschouwd zien DRIEMANSCHAP SPREEKT TE 'S-GRAVENHAGE. „Behoefte in ons volk aan nieu we binding is groot." Van de zijde van De Ncderlandsche Unie deelt men ons mede: Ecnigen tijd geleden heeft De Ncderland sche Unie, zooals bekend, een aanvang ge maakt met de scholing van haar plaatselijke leiders, propagandisten en leidinggevende leden door het uitdragen en bespreken van haai- gedachten óver het Ncdoi-landsche so cialisme. Deze scholing geschiedt 111 kader cursussen, welke over het gehééle land wor den gehouden. De verzorging van de eerste serie dezer kadercursussen werd opgedra gen aan de functionarissen der Unie Dr. I-I. G. W. v. d. Wielen, Dr. P. J. Bouman en Jef de Brouwer, die in icderen cursus spra ken over „De geestelijke revolutie van dezen tijd", „De consequenties van het nationale". „Het sociale", „De consequenties van het sociale" en „De verbinding van het natio nale en het sociale", „Het nationale." Nu in deze eerste serie cursussen zeer vele vooraanstaande Unieleden, verdeeld over alle provincies, geschoold zijn en daar mede een eerste stap in de richting van de noodzakelijke vorming is volbracht, hebben de leden van het Driemanschap Donderdag te 's-Gravenhage in verschil lende localiteiten ieder een nieuwe kader cursus geopend en daarbij de resultaten van den eersten scholingsarbeid en de verdere scholingsplannen uiteengezet. Het Driemanschap had trouwens ook in ver schillende der, reeds overal in den lande gehouden, cursussen persoonlijke vraagge sprekken met de deelnemers geleid. Met grooten nadruk hebben de heeren Einthoven, Linthorst Homan en de Quay thans bij hun openingswoord nog eens ge wezen op de noodzaak, dat men in de Ne- derlandsche Unie een lichaam ziet voor positief werk en niet voor negativisme. Wel kan De Nederlandsche Unie voor haar practische voorstellen en plannen, bijvoorbeeld ten aanzien van een Centralen Socialen Dienst en van een ^nationale jeugdorgani satie niet dc bcnoodigde vrijheid van handelen verkrijgen, doch haar. beginselen» brengen mede, dat zij haar laak voor volksvoorlichting en opvoeding voortzet. Dit strijden voor een Nederlandsch socia lisme, 7,00 verklaarden de leden van het Driemanschap o.m., komt eensdeels voort uit het inzicht, in de fouten van de vroegere maatschappelijke en staatkundige verhou dingen in het Nederlandsche volk, ander deels uit het verlangen, voor het Nederland sche volk tot een hechte binding en een al- lenomvattend werkplan te komen, welke een waarborg zullen zijn voor een krachtigen eigen Nederlandschen opbouw in de naaste toekomst, zulks ten bate van den samen hang der volkéren. De Nederlandsche Unie, zoo werd verder nog verklaard, heeft in de enkele maanden van haar bestaan en haar werk ondervon den, hoe enorm groot de behoefte aan deze nieuwe binding in ons volk reeds is en hoe rijp de geesten ziin voor dit nieuwe Neder landsche ideaal. De samenstelling der cur- sistenlijstem evenals ook die der plaatselijk werkende Uniekringen getuigen van den wil om vroegere klassentegenstellingen en ande re hinderpalen gezamenlijk en in onderlinge samenwerking voorgoed uit den weg te rui men. De leden van hef Driemanschap zetten ten slotte uiteen, hoe De Nederlandsche Unife zich dit moeilijke, maar dankbare werk van de volksscholing verder denkt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1940 | | pagina 6