Mode
revue
LENTE-
mode
Svithardeshaga
Peulvruchten
Voorjaar
UIT DE HISTORIE VAN
WEST-FRIESLAND
Op zoek naar het bosch
Zaterdag 8 Maart 1941
Vierde blad
De peulvrucht was niet erg in tel.
En raakte wat vegeten»
Nu ja, zoo op een schoonmaaksdag.
Dan was -het rnakk'lijk eten,
Maar in een meer normalen tijd.
Leek het wat heel gewoontjes,
We zeiden vaak teleurgesteld:
Nee. ik géén boontjes!"
Het vaderlandsche radio-lied
Kon erg ondeugend zingen
Van alles, wat maar peulvrucht was.
In militaire kringen.
En ook wij zongen dapper mee,
Dat was niet goed' bekeken.
Ons lied was wat kortzichtig soms,
Dat is gebleken!
Want thans? We zoeken naar den bon,
Die telkens ons komt melden.
Dat hij ons niet den lichten spot
Van vroeger wil vergelden.
En staan ze smaak'lijk „in de week",
Wanneer men z'ons komt toon en.
Dan zeggen we, verrast en blij,
„Ha, bruine boonen!"
En dan, daar is een middagpot.
Eenvoudig maar vol waarde,
Die ons opnieuw ziin voedzaamheid
In alles openbaarde!
We zijn tevreden en voldaan.
Want is er soms iets fijners.
Zoo echt oubollig en zoo rond,
Dan capucijners?!
EEN NIEUWE LENTE,
EEN NIEUW GELUIDI
MARINEBLAUW EN WIT.
De japon zelf is zeer een
voudig gehouden, alleen de
rok geplisseerd. Het drie
kwart jasje met de groote
zakken en witte zoomen ge
ven het geheel een alleraar
digst aanzien. De eenigszins
hooge hoed met witte band
past er voortreffelijk bij.
DE CASAQUE FAVORIET.
Men hoeft waarlijk geen
profeet te zijn, om te veron
derstellen. dat de Lente zal
staan in het teeken van de
easacme.
We zullen casaques zien
in alle lengten en wijdten.
Onze foto laat een al zeer bij
zonder model zien, zeer
nauwsluitend, met z.g. vleer-,
muis-armen en 'n geweldigen
bontrand aan de onderzijde.
De hoed is heel bijzonder,
met zijn afhangende „ikatte-
snorren", die tot diep in den
hals reiken.
ZIJ BRENGT WEL DE
GELIJK IETS NIEUWSI
De hoedbol is een pyramide, de
swagger verdwijnt.
De Lente spreekt tot dichters en
vrouwen. Dichters inspireert zij tot
aandoenlijke poëzie, vrouwen tot...
een nieuwen hoed. Op de een of an
dere maaiier moet de mensch al het
nieuwe en schoone dat hij telken-
jare omtrent Maart aanschouwt, om
zetten in iets wat van hemzelf is.
En daarom maakt de dichter een
vers en da jonge paren zoeken een
huis en alle vrouwen willen nieuwe
jeugdige kleeren.
Met wetmatige getrouwheid komt ieder
voorjaar de mode-bevlieging terug. Wie kan
er aan ontkomen? Zeg niet, dat ernstiger
dingen ons bezighouden dan de vernieu
wing van ons uiterlijk! Geef liever toe, dat
deze jaarlijksche vernieuwing even onont
beerlijk is voor een gelukkig leven als goed
eten en een gezonde slaap! En even noodig
als de schoonmaak van onze woning! Slaan
we die soms over? Ik zie u al verontwaar
digd „neen" schudden, lezeressen! Hoeveel
te meer reden óm uzelf niet over te slaan
en eens even stil te staan bij wat de Lente
mode ons brengt.
WEL DEGELIJK IETS NIEUWS!
Het valt ons op, dat er dit seizoen
wel degelijk sprake is van een nieu
we mode, zoowel wat kleur als stijl
betreft. Den afgeloopen winter moes-
'ten we ons tevreden stellen met
„ouderwetsche", d.w.z. een half jaar
oude modellen, nu echter schijnen
stoffenfabrikanten en ontwerpers
er alles op gezet te hebben, Mevrouw
iets „anders" te presenteeren!
Dat andere vindt (met recht) zijn hoogte
punt in de hoeden. Een kleine pyramide-
vormige bol schijnt favoriet. Bij alle vreem
de hoedvormen welke wij de laatste jaren
op ons hoofd zetten, herinneren wij ons de
pyrainide niet. En dan is die puntige bol
van bloemen of .blaren gemaakt, met vee-
ren of vilten stukken versierd. De rand van
den hoed is breed en loopt schuin naar be
neden. Wij zagen bij de collecties, welke
wij ons lieten vertoonen, een dergelijlcen wit
linnen hoed, rond het van donkergroene bla
ren vervaardigde bolletje een rand witte
kunstbloemen met gele hartjes. Overigens
ontdekten wij allerlei variaties op het klein-
model-heerenhoed, zooals wij dit uit onze
garderobe al kennen. Dit exemplaar zou dus
desnoods vervormd kunnen worden. Ook de j
baret en de luifelhoed met keelbanden ver
dwenen nog niet van het repertoire, beide
echter met andere lijnen, zoodat ook het
hoofd, dat deze creaties óp heeft, een ge
heel ander aspect krijgt. Zoo wil de zeer
platte baret, eigenlijk een- rond stuk stroo,
door een bandje op het haar vastgezet, tóch
nog iets als een „bol" presteeren, en wel in
den vorm van ecnige zijden rozetten of een
toefje vilt. Over het algemeen draagt men
strooien hoofddeksels, doch de elegante vil
ten reishoed mag er óók wezen.
Van de wolken gekleurde tule en de bloe
menweelde schijnen wij af te zijn, wat niet
wegneemt, dat de vrouw die op zomersche
overdaad gesteld is, nog wel een enkel,
louter uit rozen bestaand of van fijne kant
jes druipend dopje kan koopen
EN AL WééR.... HET MANTEL-
PAKJE
Eenzelfde eenvoud als bij de hoeden con-
stateeren wij bij de japonnen en de costu-ums
Strenge mantelpakjes, waarvan het jasje
tot over de heupen valt, rustige tailleurs
met 1, 2 of 3 rijen knoopen. Kleuren? Grijs,
wit-en-zwart ruitje, licht beige en warm-
bruin en natuurlijk donkerblauw en zwart.
Swaggers zullen zoo goed als niet meer ge
dragen worden, dus ondex-scheidt de komen
de zomerdracht zich wel degelijk van die
anno 1940. Wij dienen dus wel ingrijpende
maatregelen te nemen, als we er straks mo
dieus willen uitzien.
Moeten we dus een goed deel van onze
textielpunten aan een tailleur of mantel
pakje met het vereischte lange jasje uitge
ven, op het gebied van japonnen zijn we
niet bepaald op iets geheel anders aange
wezen. Immers, de gesloten hals, de pof
mouw, het lijfje op normale taillehoogte aan
dén korten rok gezet, het komt ons alles
zoo bekend voor.
Slechts de c a s a q u e, het drie
kwart lange overkleed mag als nieuw
gelden. De casaque valt klokkend
uit de taille tot halverwege een nau
were rok in afstekende tint.
WAT PLAATSNAMEN ONS SOMS
NOG TE ZEGGEN HEBBEN.
Als een belangwekkende studie over dc
vorming van het Graafschap Holland wordt
veelal beschouwd het werkje, daarover in
1915 gepubliceerd door Dr. 1. H. Gosses,
hooglceraar aan de Universiteit te Gronin
gen. Uit den aard der zaak kan het niet in
onze bedoeling liggen dit onderwerp binnen
bet bestek van dit artikeltje te behandelen:
de ruimte schiet daartoe te kort En het
betreft ook niet in het bijzonder ons gewest.
Wel echter vinden we in dit werkje zoo
interessante beschouwingen over verschil
lende plaatsnamen, welke toevallig slaan op
deze omgeving, dat we niet kunnen nalaten,
daarover het een en ander weer te geven.
De schrijver gaat uit van een schenkings
oorkonde van den koning aan een zekeren
Gerulf en dateerend van 4- Augustus 339.
Deze oorkonde behoort tot.de vier eenige
koningscharters, die te Egmond in afschrift
en volgens den schrijver in een hier en
daar kennelijk onjuist afschrift werden
bewaard.
Van dezen Gerulf is bekend, dat hij voor
den hier toenmaals regeerenden Nonrmnn-
nenkoning Rorik naar den keizer werd ge
zonden mol de boodschap, dat de keizer
hem, Rorik. de plaatsen Coblcnz, Anclër-
nach en Sinzig moest afstaan, omdat daar
vormt. Een blauw dat dè oogen pijn doet,
schittert naast de verzachtende, bijbehoo-
rende bedrukte stof. Licht-blauwgroen en
tabaksbruin genieten eveneens de voorkeur.
En zooals de lezeres wel al raden kan. de
zijde viert hoogtij! Zuivere effen- en ribs-
zijde, ijle crêpe de ohine, maar ook „gewone"
waschzijdeft stoffen.
Wij kunnen ons verlustigen in den schat
van motieven, door onze textieldrukkerijen
weer tè voorschijn getooverd!
Zonder in het uitbundige te vervallen,
ademt toch menig ontwerp iets luchtig-zo-
mersch, iets fijns en elegants
Neen, wij zullen geen van allen kunnen
ontkomen aan de bekoring der Lentemode,
ze bevat voldoende nieuwe elementen om
er eens een poosje goed op te studeeren en
er, zoo mogelijk, wat van mee naar huis te
nemen
LÉONTINE.
(Nadruk verboden).
ROODEKOOL IN EEN HALF UUR GAAR!
Wees zuinig op voedingsstoffen
wijndruiven groeiden en in ziin gebied in
het geheel niet. Slechts dan zou Rorik in
ziin trouw kunnen volharden en het hem
toevertrouwde grensgebied kunnen beveili"
gen tegen de invallen van zijn eigen volk
dc Noormannen.
Zonderlinge methoden!
In de bewuste schenkingsoorkonde nu
werden aan Gerulf verschillende bezittingen
toevertrouwd, welke waren gelegen „tus
schen de Rijn en Svithardeshaga", waarbij
verschillende plaatsen worden genoemd, o.a.
Bodokenlo, dat de schrijver meent te mogen
'dentificeeren als het latere Boclo, Bulclo.
Bokelo, d.i. Boekei onder Heiloo; verder
Hewi. waarmee wel Egmond aan den Hoef
zijn bedoeld; Alburch Aldburch. dat
wordt vereenzelvigd met Ontburghalant in
de parochie van Hevlisreloe of wel Oudburg,
een gehucht even ten N. van Borgen.
De schrijver eaat dan op zoek naar het
in dc schenkingsoorkonde genoemde Svit
hardeshaga.
Hij meent, dat de uitgang ..haga"
ondubbelzinig dezelfde is als die,
welke men aantreft in plaatsnamen
als 's-Graven.hage en Prinscnhage
en duidt op een bosch. Hij wijst er
verder op. dat in andere oude do-
werd toegezien als thans, nu gascomfoor
en electrische plaat de vervanging vormen
van het toen stqeds doorbrandende fornuis.
Ten tweede was de huisvrouw er zich toen
niet van bewust, dat een lang voortgezette
verwarming ten nadeele komt van de kos
telijke vitaminewaarde uit onze groente,
die een verhitting van langer dan een
half uur niet verdraagt.
Thans gaan we dus anders te werk.
We leggen er ons op toe om èn voedings
waarde èn brandstof te besparen en dit
streven brengt ons tot een roodekoolge-
recht, dat in een half uur gereed kan zijn
en dat in smakelijkheid zeker niet achter
blijft bij de „doodgekoolcte" roodekool vol
gens grootmoeders receptenboek.
Wie daaraan nog mocht twijfelen, pro-
beere maar eens het volgende recept.
ROODEKOOL (4 personen)
1 middelmatig groote roodekool (onge
veer 1 kg), 40 g (2 afgestreken eetlepels)
boter, 30 g (2 afgestreken eetlepels) suiker,
een paar kruidnagelen, ongeveer 2 eet
lepels azijn.
Ontdoe de kool van de buitenste blade
ren, snijd haar dan doormidden en schaaf
de helften in fijne snippers of haal ze over
een grove rasp (een z.g. zeeprasp of groen-
terasp). Zet de kool op met de helft van de
boter, niet meer dan „een bodempje" wa
ter, de kruidnagelen "en een snuifje zout
(vooral niet veel!); breng ze vlug aan de
kook en laat ze dan op een zacht vuur
gaar worden (niet langer dan een uur).
Zorg er voor, dat op dat oogenblik het wa
ter er juist op'verkookt is; voeg er de rest
van de boter bij met de suiker en den
azijn en roer alles goed door elkaar: de
kleur, die gedurende het koken blauw is
geworden, verandert weer in helderrood
na toevoeging van de azijn. (Azijn kan ook
vervangen worden door citroensap of wel
door een zuren appel, die even boven de
pan met gare kool wordt geraspt en er
wordt doorgemengd; ook in dat geval ver
andert de blauwe kleur dadelijk in rood).
cumenten eveneen bosschen worden
gebruikt om grensafscheidingen aan
te wijzen, terwijl de plaats van het
bewuste bosch dan t$n slotte door
de genoemde namen al eenigszins is
bepaald.
Over het algemeen aldus de schrijver
lijkt het niet moeilijk om woudgebieden
in het oude graafschap te ontdekken. Tien
tallen plaatsnamen eindigen nog op -woud
of -woude. Men vergist zich echter, dunkt
mij, als men daaruit zou willen afleiden,
flat hier in vroeger eeuwen gansche streken
bedekt geweest zouden zijn met hoog op
gaand geboomte. Maar bet strookt slecht
met de waarneming, dat zeer vele dier
plaatsen midden in het laagveen liggen.
Het komt mij voor. dat oudtijds het woord
„woud" volstrekt niet de gedachte heeft, op
gewekt aan de statigheid van het rijzige
bosch. maar dat men daarbij eenvoudig
dacht aan een streek, waar doorngewas de
overhand had; ook aan een landschap,
waan elzen en wilgen groeiden tusschen de
veen,plassen. Er is dunkt mii ee.en reden om
aan te nemen, dat v.oor een duizend jaar
geologisch gerekend een korte periode in
hef HollandschFriesche kustgebied ergens
bossehen van eenigen omvang, zóó dat ze
een feitelijke grensscheiding vormden, voor
kwamen dan alleen aan den binnenzoom
der duinen.
De schrijver constateert dan, dat onmid
dellijk bij de plaats, waar. zoo niet alle,
dan toch eenige der geschonken hoeven ge
leeen hebben, oudtijds een uitgestrekt bosch
moet zijn geweest. Het is kenbaar aan een
woord, 'waaronder men altijd een woud in
onzen zin beeft verstaan, aan bet achter
voegsel „lo". Schrijver noemt de plaatsen
Bodokenlo fBoclo) TTeilegelo (TIeilo), Vran
ln fVroinln. Vronen). Scoronlo (Schoorl).
Samenstellingen met ..lo" zijn in deze stre
ken uiterst zeldzaam eri zeer oud. Hoezeer
dit laatste het geval is, blijkt uit het feit.
Tenslotte is er een -product.
Als „snert" bekend en prachtig,
Het doet nog steeds in volksverband
Zijn plichten trouw en krachtig.
Dan opent zich een perspectief,
Met onbegrensde verten,
We snellen naar den winkelier
Om groene erwten!
De peulvrucht is in eer hersteld,
We zaaiden in de tuinen.
We legden vele boonen uit,
De witten naast de bruinen!
Dan bukten w' ons. vol diepen zin.
Bij kuiltjes en bij geultjes.
En nu dopt elke burger graag.
Tot smaak'lijk wèlzijn van de maag,
ZIJN EIGEN PEULTJES!!
Maart 194L KROES.
(Nadruk! verboden).
EEN SLIMME AUTOMOBILIST.
Liet zijn tegenpartij er in loopen.
Het is vanzelfsprekend, dat in een we
reldstad als Berlijn eiken dag ongelukken
gebeuren. Bij een bevolking van vier en
een half millioen menschen is iets anders
niet te verwachten. Daar vele van deze on
gevallen door auto's ontstonden en dikwijls'
de bestuurders „onder invloed van sterken
drank" waren, is men er sinds eonigen tijd
te Berlijn toe overgegaan, bij een autoonge
luk van den bestuurder een druppel bloed
af te tappen, om te onderzoeken, hoeveel
alcohol erin voorkwam. Thans zijn er min
der auto's en toch gebeuren er nog veel
ongelukken. Nu is men te Berlijn op het lu
mineuze idee gekomen, ook de voetgangers
eens te onderzoeken. En ziet, het bleek, dat
dikwijls niet de autobestuurder, maar de
voetganger beschonken was geweest! Ove
rigens, er waren eens twee automobilisten
tegen elkaar gereden. Gelukkig was het niet
erg. Toen haalde de èèn een fleschje cog
nac uit zijn zak en zeide tegen den ander:
Neemt U er eentje tegen den schrik!" Van
welk aanbod de ander dankbaar gebruik
maakte. Toen echter de goede gever de
flesch weer in zijn zak stopte, was de ander
erg verbaasd en meende, da!t hij er toch ook
eentje had kunnen nemen. „Neen", zei de
ander, „ik wacht liever tot na het bloede
onderzoek.
dat het woord „lo" hier in de 10de eeuw
reeds dood was. Immers, sedert dien tijd
vindt men van .Scoronlo, Scorle een nieuwe
samenstelling met „walt", namelijk Scorle-
walt. Het „lo" had zijp beteekenis verloren
en om de aanwezigheid van het hout aan te
geven was een nieuw woord vereischt.
Overigens wordt opgemerkt, dat de
veronderstelling, als zou Heilegelo
een naam uit den heidenschen tijd
zijn, inderdaad recht van bestaan
heeft, want een heilig bosch past
meer bij de oude heidensche dan
bij de Christelijke voorstellingen.
Ten slotte maakt de schrijver nog een
klein uitstapje naar de Noordpunt van Ken-
nemerland, waar de Zijpe het woord be-
teekent waterloozing, uitwatering en zou
niet altijd het daarachter liggende water
hekken hebben kunnen aanduiden door
de duinen brak. Hier was in den tijd, waar
uit we onze gegevens krijgen, Kennemer-
land insekromppn tot een vooruitstekende
duinpunt. 't Oude dorp Petbem, Petten, .een
der oudste parochies van Kinheim. kennen
wij slechts in vrii desolaten toestand. Aan
de Zijpe ligt in de 14e eeuw het kerkdorp
„Petthen bi der Zijpe". ten Zuiden daarvan
„Petthcn dat Hontshosch hiet". Boomgroei
was hier in bet- rulle duinzand toen niet
meer; maar dat die hier, in ruime mate ge
weest was, wijst de naam van dat tweede
Petten nog uit.
Hoewel uit een en ander natuurlijk niet
met volstrekte zekerheid conclusies zijn te
trekken, zoo besluit dé schrijver, kan het
bosch Svithardeshaga eenmaal Kennemer-
land in het. Noorden van de aangrenzende
gouwen hebben afgesloten. Dat er een uit
gestrekt randgebied heeft gelegen, daaraan
kan niet de minste twijfel bestaan, -afge
zien van de vraag of het Svithardeshaga
dan wel anders heeft geheeten.
Deux-pièces, bolerootjes en complets zijn
nog geoorloofd.
NIET GAUW UIT DEN TOON.
Wat de kleuren betreft, nemen natuur
lijk enkele de overhand, maar wij zullen
toch, met wèllcc kleur ook, niet spoedig uit
den toon vallen., Veel zwarte middagtoilet
jes passeeren de revue, vérder heel licht
grijze en beige cosf.uumpjes. Doch als wij
ons de voorjaarsstoffen laten demonstreeren,
blijkt welk een rijke keus ons te wachten
staat. Een reeks paarse en roode tinten, van
lila tot donker oud-rose, biet en roode kool
gloeien tusschen draperieën in vervloeien
de bloemenmotieven, waarvan telkens één
der hier genoemde kleuren den hoofdtoon
en op brandstof.
Martine Wittop Koning schrijft ons:
Is er wel één groentegerecht, dat de re
putatie heeft van zóó lang te moeten koken
als roodekool?
„Hoe langer de roode kool- stooft en sud
dert", zei de huisvrouw uit een vorige ge
neratie, „des te lekkerder wordt ze!" En
die sudder- en stooftijd eindigde dan zelfs
niet met een paar uur, maar duurde van
's morgens na 't ontbijt totdat de maaltijd
's middags werd opgediend.
Ter verontschuldiging van deze voor de
moderne huisvrouw ontoelaatbare methode
dient ten eerste, dat in grootmoeders tijd
j op het brandstofgebruik niet zoo streng