Mode-revue
Hollandschen molen
Iets uit de geschiedenis
Vierde blad
Broedverzorging
bij roofvogels
UIT DE HISTORIE VAN
WEST-FRIESLAND
van den
Korte rokjes en
bonte kleuren
Wist U dat...
van de koolraap?
Zaterdag M April 1941
ARTIS,
EEN AARDIG
WANDELCOSTUUM.
Minder dan ooit heeft „Artis" dit voorjaar
over belangstelling te klagen. Het Paaschbe-
zoek is er nog nooit zoo druk geweest. Het is
er dan ook verrukkelijk wandelen en waar
nemen, nu het prille lentegroen waast om
alle boomen, de voorjaarsbloemen vooral op
den niooien rotstuin. in rijke schakeering
prijken, allerlei vogels druk doende zijn met
zingen, pronken en nestelen, enkele zelfs al
zijn begonnen met broeden.
In de roofvogelvolières, met hun bosch-*
rand begroeiing als achtergrond, vallen wat
dit betreft thans bijzondere dingen te bele
ven. Vooreerst is daar het kostbare paar
condors van de Cordilleras een geschenk,
van de vereeniglng „Artisfonds", opnieuw
met de voorbereiding voor een broedsel in de
weer. Dit paar heeft nu al twee jaren ach
tereen met succes zijn jong in „Artis" groot
gebracht, iets wat tot nu toe elders vrijwel
nog nimmer is voorgekomen en wat dan ook
in finesses op de biologische „Artis"-film (5e
serie, le deel) kon worden vastgelegd. Het
indrukwekkende pronken van den Condor
man voor zijn wijfje, dat op diens mannelijk
zelf vertoon reageert met een „symbolisch"
uitgeleefd „voer-bedelen", zooals later het
kuiken dit tot uiting brengt, kan men met
een beetje geduld en geluk vrijwel dagelijks
te zien krijgen.
Ook kan men belde vogels als toekomstige
ouders wel hun uit de broeddrift opwellende
drang-en-emotie op merkwaardige wijze zien
afreageeren in een meest gezamenlijk hier
en daar geuit gedrag, waarbij de dieren met
snavel en kin zand naar zich toe halen en
daarbij bovendien soms eigenaardig „tee-
dere" bewegingen maken, die aan het „kuil
tjes-draaien" van op den grond broedende
vogels doen denken.
Maar ook de sierlijke bruin-en-witte Indi
sche zee-arendjes (haliastus indus bodd),
schijnen dit jaar neiging tot broedverzorging
aan den dag te leggen. Luidruchtige kreten,
afgewisseld door korte rondvluchten, geeft
het mannetje hier ten beste. Daarbij doet het
soms een aanval op een voor de volière staan
blij venden bezoeker, met de klauwen grij
pend toeslaande in het vlechtdraad, dat den
vogel van het schijnbare „nestgevaar"
scheidt. In een der hooge vlieren van. den
achtergrond ligt al de basis van een horst
voor verdere afwerking door de vogels ge
reed.
Overigens maakt ook een In het wild le
vend paar torenvalken in „Artis" aanstalten
om te gaan nestelen in een der hooge iepen
bij de uilenruïne en hyaena-perken, waarbij
het paar helaas nu en dan lastig wordt ge
vallen door een kraaien-paar, hetgeen tot
prachtige luchtgevechten aanleiding geeft.
Op het gebied van roofvogel-brocdverzor-
ging valt er dus in „Artis" nog al wat te be
leven in dezen tijd.
Uit de vele aardige modellen,
die dit voorjaar brengt, heb
ben wij dit eenvoudige mo
delletje gekozen dat zeker
veel gedragen zal worden. Hei
is vlot en zeer modern van
lijn, iets overblousend, de tail
le hoog. Daarbij heeft het,
trots de opkomende kimono
mode, de breede vierkante
schouders gehouden, hetgeen
dit model sooals men ziet, nog
zeer ten goede komt.
(TeekenJng P.I.B.-Orbls)
Rechts:
ELEGANT EN CHIC.
Beter kan men de driekwart-
lange jasjes waarover in de
modejournalen reeds zooveel
weken ls gepraat, niet noe
men. Zij drukken op de gan-
sche voorjaarsmode hun stem
pel en werkelijkze kleeden
buitengewoon goed. Zelfs de
minder slanke dames kunnen
er keurig mee uitzien. Ons
model uit lichtblauwe stof is
zeer 'nauwsluitend gemaakt.
De taille treedt sterk op den
voorgrond. Twee rijen knoo-
pen en twee groote vlotte tas-
schen maken den Indruk nog
beter. Rok, hoed en hand
schoenen zijn zwart gehou
den.
(Teekening P.I.B.-Orbis)
DE EERSTE WATERMOLEN IN
NEDERLAND ONDER OTERLEEK7
Wanneer we dit keer het een en ander
ichrijven over onze molens, dan is het
wellicht geen onderwerp, want alleen ons
gewest raakt. De molen is overal in Neder-
land een bekende verschijning gefeest. De
lage landen leenden zich bij uitstek voor het
i gebruik er van, windstilte komt hier be
trekkelijk weinig voor en de aanwending
van de windkracht vermocht niet slechts
Ide industrie in enkele deelen van ons land
tot een hooge. ontwikkeling te brengen,
daarnaast is het de vraag of Nederland
|Nederland en Noordholland Noordholland
[zou zijn. indien men niet de beschikking
bad gehad over de watermolen.
Helaas zijn de molens aan het verdwijnen.
Ze maken plaats voor meer moderne in-
Irichtingen tot krachtopwekking en daar-
mep verliest ons landschap een van zijn
wonderlijke bekoringen. Het is niet vreemd.
dat er monschen zijn. die bij iedere molen,
welke uit hun omgeving verdwijnt, het
gevoel hebben of er iets dierbaars van hen
heengaat.
I De sierlijke bouwwerken met hun
ranke wieken, die doen denken aan
llbellenvleugels zijn van een zeld
zame schoonheid en eeuwen lang
I hebben ze aan ons land een afzon-
derlijk karakter verleend.
Dat alles is aan het veranderen.
In de industrie heeft de molen practisch
afgedaan, bij de bemaling van onze groote
polders heeft hij het begeven.
Gelukkig resten ons nog tal van kleine
molens. Of ook die het ten slotte moeten
opgeven? Het is mogelijk, maar toch niet
Waarschijnlijk. Een goedkooper drijfkracht
dan wind- is niet te bedenken, bediening
vereischen deze kleine molentjes nauwelijks.
Laten we hopen, dat we deze oude ge
bouwen nog lang zullen zien. Ons polderland
Igeheel zonder molens het zou bijna on-
Hollandsch zijn. Wel rationeel, maar min
der mooi.
Verschillende der nu volgende bijzonder
heden ontleenen we aan een fraai werkje
,.0nze Hollandsche Molen", verschenen in
1926 bij het Uitgeversbedrijf „De Spieghel"
en bewerkt door C. Visser, A. ten Bruggen-
oafe en J. Schregardus.
De windmolen is. wellicht klinkt het
sommigen wat vreemd in de ooren. geen
Hollandsche uitvinding geweest. Veronder
steld wordt, dat de windmolen eerst in de
twaalfde eeuw zijn weg naar hier heeft ge-
Vond pn.
Blijkens' de oude gegevens beeft men in
ons land vermoedelijk het eerst gekend de
korenmolen. Er wordt in dit opzicht verwe-
naar eon brief van .Tan T. hertog van
Brahanf en Limburg die op Donderdag na
Sf. Nicolaasdag in 1209 aan een zekeren
Arnoldns gezegd Fevme, tot vermeerdering
i'an hef leen. dat deze van hem hield, het
recht verleende om op epn bepaalde plaats
pon windmol pp on fp richten, waarbij tevens
don vrijen wind werd gegeven.
Men neemt aan, dat het hier om een ko
renmolen te doen moet ziin geweest, ter
wijl we tevens reeds kennis maken met
het „recht van den vrijen wind", wat betee-
kent, dat binnen een bepaalden afstand
van den molen geen huizen mochten wor
den gebouwd of hoog geboomte aantvezig
mocht zijn.
De groote Leeghwater schrijft in zijn
„Haarlemmermeerboeck". „Het is omtrent-
hondert-ende vijf'em't seventigh jaren ghe-
leden. dat daer nog niet een watermolen in
Zuidt- noch Noordt-Holland en was om de
landen droogh te houden".
Dit beteekent, dat er omstreeks 1480 nog
geen watermolens zouden zijn geweest.
Of dit juist is, mag worden betwijfeld
op grond van een handvest van graaf Wil
lem III, gegeven op St. Jacobsdag in het
jaar 1326. „hoe men in Westfriesland
Dijcken en Watertochten maken zal, een
iegelijk Ambacht op het zijne". Een zin
snede daarvan luidt: „Voorts sullen die
van Oeterleeck houden alle den dijck tus-
schen den Walinghsdijck ende Heer Huigen-
dijek. anders sullen sij allen voorszijden
eecnen dijck hebben; ende daartoe geven
wjj hen tot hulpe. sonder koop. dat molen
tje. dat sij koopen wilden, acn Oeterleeck.
also 't hen die Rentmeester wijsen sa!."
Het moet wel duidelijk zijn, dat hier
slechts van een watermolen sprake kan
wezen en zoo heeft dus Westfriesland ver
vóór het jaar door Leeghwater aangege
ven reeds watermolens gekend.
Dat de oudste molens overigens geen
watermolens künnen zijn geweest, wordt
Door GERMAINE DELBOYS.
O wat was Adèle toch dol op korte rokjes
en bont gekleurde jurkjes. Een rood rokje
met een blauw geruit bloesje en blauwe
rokjes met een rood gemoesd jakje, ja Adcle
wist zich te kleeden en de mannen om
zwermden haar als de bijen de honing. Maar
daarbij bleef het (Jan ook.
Hoe kwam dat toch? Was Adèle niet
knap, had ze geen blozende wangen, gave
tandjes, lange wimpers en een mond als een
kers? En kwam ze de mannen niet hartelijk
tegemoet?
Maar op een goeden dag, in het schemer
uur ontmoette Adèle iemand, die, toen hij
een beetje met haar gepraat had. en gehoord,
wat Adèle al wel niet kon en bezat, dadelijk
bereid was met haar te trouwen. Hij zat in
haar kamer, at aan haar tafel en was niet
meer te verjagen.
„Hoe oud ben je eigenlijk, Adcle?"
„Is dat een vraag aan de vrouw die je
trouwen wilt? Dat hoor je wel op het stad
huis."
De man keek eens naar Adèle en nog meer
naar Adèle's bezittingen en zweeg. „Kun je
zingen, Adèle?", vroeg hij opeens.
„Ik heb zang gestudeerd. Ach! Wel tien
jaar lang."
„Heerlijk! Ik houd van zingen. Maar dan
moet je toch al heel jong met die studie be
gonnen zijn, niet, Adèle?"
Adcle knikte. „Toen was ik twintig jaar."
wallen van d« steden, langs de dijken van
de polders.
De molens symboliseerden den arbeid,
gelijk thans de rookende schoorsteenen het
doen.
In de achter ons liggende eeuw werd
hun werk successievelijk overgenomen door
stoommachine en motor. Maar moeten ze
daarom meteen allemaal verdwijnen? Zoo
vraagt J. Schregardus.
„We zijn allen toch een beetje trotsch op
ons groote verleden, de gouden eeuw van
Frederik Hendrik!- Laten we dan de wei
nige monumenten, die uit dezen grooten tijd
bewaard zijn gebleven, niet moedwillig ver
storen, de molens zijn uit dat oogpunt niet
minder belangrijk dan de zeventien-eeuw-
sche gevels aan onze grachten."
Ge zult wel nimmer hebben kunnen ver
moeden, dat de malsche goudgele blokjes
koolraap, welke elke huisvrouw, die het wèl
meent met de gezondheid van haar gezin,
zoo nu en dan eens op tafel dient te brengen,
eigenlijk een soort „hout" zijn. Ja, de
natuur bevat veel wonderbaarlijks en wie
zich in haar verdiept, komt tot de vreemd
ste ontdekkingen!
Zoo weet men dan, dat de vleezige, ke
gelvormige penwortel van de koolraap
het gedeelte, dat vele waardevolle voedings
stoffen bevat grootendèels uit houtweefsels
bestaat; bij de verdikking is weinig „schors"
en veel „hout," gevormd, welk laatste even
wel niet „echt" houtig is geworden, doch sap
pig bleef.
De tegenwoordig verbouwde vorm van de
ze smakelijke groente is pas in het begin van
de zeventiende eeuw naar Midden- en West-
Europa gekomen en onze verre voorvaderen
konden dus niet, gelijk wij, door middel van
dit lid der Familie der Kruisbloemigen aller
lei voor de gezondheid uitstekende stoffen,
zooals b.v. vitamines (vooral B en C), zou
ten (o.a. kalk- en ijzerzouten) en de voeden
de zetmeelachtige bestanddeelen, waaraan de
koolraap zoo rijk is, tot zich nemen.
In onze Nederlandsche zandstreken ver
bouwt men witte en gele koolrapen, vooral
de blauw- en groenkoppen, die gedeeltelijk
boven den grond staan. Op ongeveer dertien
duizend Hectaren van ons land wordt de
koolraap ge teelt, van de oogst komt geduren
de Februari en Maart ongeveer 800.000 kg. in
consumptie. Ze is zeer goed bestand tegen
koude, zoodat ze nog laat kan worden ge
oogst en dus in den winter een welkome af
wisseling kan vormen met de vele koolsoor-
ten.
Bij een juiste manier van klaarmaken is de
koolraap een smakelijke groente.
Probeer het eens volgens onderstaande
methode van Martine Wittop Koning, dan
zal deze wintergroente ook u en uw gezin
bekoren:
Koolraap met melksaus j e voor
4 personen).
1 middelmatig groote. koolraap, 2Vfc #dl.
melk, 2 g. zout. 15 g. bloem, 20 g. boter.
Snijd de koolraap in plakken, schil ze en
verdeel ze vervolgens in gelijke reepjes.
Wasch ze, zet ze op met zooveel water als er
in ongeveer Va uur op verkoken kan, voeg er
lipt. zout bij en laat ze gaar koken (ongeveer
Va uur). Bereid terwijl de saus door roerende
de boter nipt de bloem te verwannen en de
daarbij langzamerhand de warme melk te
voeken. Roer de koolrapen door de saus en
rasp er op de schaal wat nootmuskaat over.
Doordat op deze wijze niet meer water
gebruikt wordt, dan strikt noodzakelijk is
voor het gaar worden, behoudt de koolraap
zooveel mogelijk van haar voedingswaarde
en smaak.
En nu ge dus iets méér weet van de kool
raap laat ze u dubbel goed smaken!
manya beukman.
EEN HANDIGE KLEERKAST.
Meermalen heeft men een verbindings
deur tusschen twee kamers, die niet ge
bruikt wordt.
Op eenvoudige wijze kan men deze ruim
te benutten door een kleerkast te maken,
zooals deze op onze schets is aangegeven.
duidelijk, wanneer men de Inrichting wat
nader bekijkt.
Als het oudste type wordt aangenomen
de zoogenaamde standaardmolen. Om de
molen op den wind te kunnen zetten, draai"
de het geheele molenhuis om een verticale
massieve spil, de standerd. Het is echter
duidelijk, dat deze molen geen arbeid kon
verrichten met een aan den grond vast
verbonden werktuig, dat dus niet mee
draaide. Als watermolen was deze molen
daarom onbruikbaar.
Deze eerste moeilijkheid werd intusschen
door de oude molenbouwers op even ver
nuftige als eenvoudige wijze opgelost. Ze
lieten de molen draaien om een holle spil.
Door deze holle spil liep de as. welke de
arbeid, door de molenas verricht, over
bracht op het vaststaande onderste gedeelte
van den mólen.
We kregen daarmee de zoogenaamde
wipmolen, die stellig als het oudste type
watermolen mag worden beschouwd.
Voor de ontwikkeling van de molen was
de uitvinding van de draaibare kap, die
omstreeks het midden van de 16de eeuw
plaats had en die volgens sommigen
ten onrechte wordt toegeschreven aan
Lief Andriesz. van Moerbeke.
Hiermee schijnt de molen bruikbaar te
zijn geworden voor industriedoeleinden.
Leeghwater vertelt, van Lief Andriesz., dat
deze de eerste vierkante windoliemolen op
het Noordooster bolwerk te Alkmaar deed
zetten. Op de door Cornelis Drèbbel getee-
kende kaart van Alkmaar vindt men op de
aangeduide plaats een open standerdmolen,
zoodat de schrijvers van het bovenvermelde
werk veronderstellen, dat Lief Andriesz. de
eerste was. die in 1582 een standerdmolen
tot oliemolen heeft ingericht.
Spoedig na de uitvinding van de olie
molen volgde die van den zaagmolen. De
uitvinder Cornelis Cornelisz. slaagde er ech
ter niet, in hem naar de windrichting draai
baar te maken.- Deze moeilijkheid werd
echter overwonnen door hem op een vlot
te plaatsen. Echter deze molen „Het Juf
fertje" bleef eep unicum. Het duurde niet
lang of de zaak werd op een doeltreffende
wijze opgelost.
De eeuw van de molen was begonnen.
Bij tientallen en tientallen werden ze
over óns landschap uitgestrooid, op de
„Kijk eens aan! En waarom ben je opge
houden?"
„Ik had er geen zin meer in."
De man trok een teleurgesteld gezicht.
Jammer. Ik houd zoo van zingen. Je techniek
gaat zoo gauw achteruit als je niet regelma
tig meer studeert. Hoelang zing je al niet
meer?"
„Een jaar of vijf."
Nu wist d.e man wat hij weten wilde. Als
Adèle op haar twintigste met haar zang
studie begonnen was en dat tien jaar had
volgehouden en nu een jaar of vijf niet meer
zong. dan moest zij nu vijf-en-dertig zijn Een
vrouw van vijf-en-derlig jaar is nu wel niet
meer een lentebloem te noemen en rokjes
even over de knieën en wat minder helle
kleurtjes zouden wel aan te bevelen zijn.
maar een vrouw van vijf-en-dertig is toch
een liefde nog wel waard.
Daarom vroeg de man Adèle ten huwelijk
en Adèle was dadelijk bereid. De trouwdatum
bepaalde zij zelf.
De ambtenaar van den burgerlijken stand
onderzocht de papieren.
„Hoe is uw naam", vroeg hij de bruid.
„Adèle Coutois". „Uw leeftijd?" „Zevenen
veertig!"
De bruidegom verkilde. Een bittere pil!
„Adèle, zeven-en-veertig?"
„Ja, schat, zoo oud bon ik. „Ik dacht vijfen
dertig." „Hoe kom je daarbij?" „Nu, je was
twintig toen je zang ging studeeren, je stu
deerde tien jaar en pas vijf jaar hen je er
mee opgehouden. Dat heb je me toch zelf
verteld?"
„Dat is ook zoo. Maar één ding heb ik ver
zwegen."
„Wat?"
De bruid glimlachte: „Dat ik mijn studio
middenin twaalf jaar onderbrak. En daar
naar heb je me niet gevraagd!'
Gelijk met den bovenkant van de deur
wordt een stevigen plank aangebracht,
liefst steunt men deze met een paar ijze
ren steunen. Aan den onderkant brengt
men rails aan, waaraan de gordijnen be
vestigd worden, terwijl men de noodige
haken in kan schroeven, ten einde de klee-
ren geheel vrij van elkander hangende, op
te kunnen bergen.
GOEDE VOORNEMENS.
Bijna ieder menschenkind neemt zich bjj
den aanvang van het jaar voor met slech
te gewoonten te breken of veranderingen
ten goede aan te brengen.
Doch niet alleen moet men zulks op
nieuwjaarsdag doen, ieder oogenblik leent
zich tot een terugblik op den tijd, die ach
ter ons ligt.
Stille oogenblikken van bezinning kun
nen er ons toe brengen allerlei goede voor
nemens op te vatten. Zoo'n terugblik doet
ons dan inzien, dat we vele fouten en ge
breken hebben, die ons menigmaal onaan
genaam deden zyn tegenover onze omge
ving.
We nemen ons voor hierin verandering
te brengen, willen onze levenshouding wij
zigen voor zoover noodig, doch alle
goede voornemens ten spijt falen we tel
kens weer.
We weten echter, dat we onze gebreken
niet ineens afleeren, we vervallen telken
male weer in de oude fouten, maar dit mag
toch geen reden zijn er dan maar mede
voort te gaan.
Op deze manier bereiken we nimmer
iets en het goede wordt ons niet zonder
meer in den schoot geworpen, we moeten
er menigmaal voor strijden, opdat de over
winning eenmaal ons deel zij!
Is het niet veel verstandiger om al die
kleine (als men er goed over nadenkt on
beduidende) grieven zelf te verwerken?
Wat beteekenen al deze kleine dingen in
vergelijking met het groote wereldgebeu
ren, dat ieder met zorgen vervult.
He.t is nooit te laat om goede voorne
mens te koesteren en niemand is er te oud
voor, doch men moet ze tevens ten uit
voer willen brengen.