Aanaarjim en Malii 20 Maart 1889. Puike Groene en Grauwe ERWTEN Tooneel-Bibliotheek. Publieke V te koop bij P. W. ROEPER, Te koop voor weinig geld (a contant:) Feuilleton. Een klamp MEST Belangrijk bericht Bianca de Zangeresse. zal op WOENSDAG 34 OCTOBER a. s. 'savonds 7 uur, in het logement „de Zwaan" aan DEN BURG PUBLIEK YERKOOPEN Sectie No. II. A. C. F 284 -.02.50 Huis en Erf, bewoond door l.\ 285 -.10.30 Erf. (Tijs v. Heerwaar de. 286 -.01.80 Bosch. -.14.60 2. 142 -.99.10 Weiland de Houtkoog. 3. 138 -.82.90 idem 4. 114 1.35.— idem Middelste Mars. Achterste Mars. Combinatie van 2, 3 en 4. 5. 1370 -.89.30 Hooiland Trijntje Pakes. 6. 1371 1.57.60 Weiland Voorste Marsje. 7. 1369 -.58.80 Hooiland Rietveldje. Combinatie van 5, en 7. 8. 1023 2.08.30 Hooiland Rommelpot. 9. 53 1.28.90 Weiland Boppers. 10. 56 1.47.90 idem Graven Dirkje. Combinatie van 9 en 10. 37 1.97.70 Hooiland Kr. Hemmer. het Vierk. Stuk. n 11. 12. 591 1.24.60 idem 496 -.91.60 Weiland het Kuiltje. 504 -.59.— idem Rozijnenweid. 13. 14. S 706 -.01.39. Schuur Kleine Stolpje. 0,i 705 I.66.IO1 Weiland KI. Stolpstuk. 1.67.49 De helft in: 16. D 1140 2.91,90 Hooiland Brakenstein gemeen met Mej. de Wed. Sn. Zijm. 17. K 890 -.79.60 Hooiland Rogstoppel. F 2S3 -.01.32 HuisenEifl door 967 "MM Tuin -.05.17 19. 966 -. .15 Grond a/d Hoorn, gemeen met L. Tijsz. Zijrn. Toebohoorende aan de Erfgenamen van wijlen Mejufvrouw BREGJE ZIJM, wed. Corn, van Heerwaarde. LASTEN van at 1 Januari 1889. Omniddelijk na alloop daarvan liggende bij het huis, bewoond door TIJS VAN HEERWAARDE a/d Hoornin 4 perceelen. ZEGT HET VOORT. Sl> AN ft. Heden ontvangen een groote partij WINTEU- GOEDEREN, Baai, Bevers, Flanels, Duffels, Jachtvesten, Borstrokken, gebreide Dames Jac kets, enz. Fraaie zware, kleurhoudende, roode Henulsbaai van /'1,20. Tevens ruim voorzien van gemaakte liet*ren en Jongens Jassen, alles eigengemaakt. Bij I'll. VLESSING. Waalder straat. Verschillende TOONEELSTlKlvÉNDrama's, Tooneelspelen, Blijspelen en Kluehtspelen, enz. afkomstig uit de bibliotheek van de ontbonden Red.-Kamer U. d. I. te Burg op Texel. Gunstige gelegenheid voor Rederijkers- Kamers en Tooneelgezelschappen. Te bezichtigen aan het Bureau dezer Courant. és Vrij naar 't F-ransch door A. B. Deel I. Hoofdstuk I. 28 Juni 1825 tegen 11 uur in den morgen ongeveer zaten een zestal jongelieden in een der ruime lanen van het „Bois de Bologne" te Parijs onder een grooten plataan, welks bladerdak ze voldoende tegen de heete zonnestralen beschutte. Het waren jongelieden in den bloei van hun 20 jaren en aan houding en manieren was het zeer goed te zien, dat zij tot de edelen behoorden. Door hun stand en naam, vereenigd met een groot fortuin waren zij in staat een werkeloos leven te leiden, tot last van zichzelf en nutteloos voor anderen en voor hun vaderland, Zij genoten van de frissche morgenlucht, terwijl zij spraken over honden, paarden, bals, schouwburgen, concerten, enz., totdat een van hen, Raoul de Menes- tray, die tot dat oogenblik nog geen deel aan het gesprek had genomen, maar in de verte had zitten turen, eensklaps uitriep: Als ik mij niet bedrieg, zie ik daar onzen vriend Gaeton de Aubreuil met zijn lange beenon. Hij slingert met zijn stok in de lucht, een teeken, dat hij zeer opgewonden is. Aubreuil heeft sedert het begin van Mei Parijs verlaten, hernam Ludovic de Segain, by wilde het graan op zijne velden eens zien opkomen en naar hij zei, zou het zeker lang duren voor hy de hoofd stad weer terug zou zien. Het is hem evenwel toch. Maar wat is dat? hij gaat links, ik zal hem even volgen en hem dan dadeiyk hier brengen. Raoul ging werkelijk met verhaaste schreden hem na en verdween weldra in de richting, waar ook Gaeton verdwenen was. Weldra verschenen Menes- tray en Aubreuil weer. Klaarblijkelijk stribbelde Gaeton niet weinig tegen om mee te gaan. Eindelijk gaf liy toe en beiden kwamen by de andere jongelieden aan, welke hen met groot gejuich ontvingen. O! heeren, haastte Aubreuil zich te zeggen, ik kan uwe gedachten op uw gelaat lezen, daarom moet ik u dadelijk zeggen, dat noch de verleidingen en pleizieren der hoofdstad, noch uw gezelschap my aan mijne eenzaamheid hebben onttrokken. Dus spijt het u niet, niet meer onder ons te zijn, merkte Norbort de Marvault op Dat is niet zeer vleiend voor ons. Wat ons betreft er gaat geen dag voorbij, dat wij niet over u spreken en uw dwaas besluit, u op het. land te gaan begraven, betreurén, gij, de gunsteling van onze schoonen, de aangebedene van oude douairières, die allen droomen, dat zij u eenmaal als schoonzoon zullen krijgen. O, welk eene teleurstelling moet het geweest zijn voor al die lieden, toen zij moesten hooren, dat gij gevlucht waart. Mijne heeren, hernam Aubreuil, het zorgeloos en werkeloos leven, dat gij leidt, behaagt u nog steeds, terwijl hot mij niet langer aanstaat, daarom ben ik eene andere levenswijze, die beter met mijn smaak overeenkomt, gaan beproeven. Maar, vroeg Menestray, wat heeft u nu zoo aangetrokken, dat gij u weer naar dat verafschuwde en slechte Parijs begeeft. Is het onbescheiden u dit te vragen? Aubreuil dacht eenige oogenblikken na, waarop liy antwoordde Onbescheidenheid zie ik er geenszins in, want waartoe zou hot dienen een geheim te maken van een nieuws, dat niemand van u nog weet, maar dat weldra overal bekend zal zyn. Daarenboven is het goed, dat gy er mee bekend zijt, om u als voorbeeld te dienen eene derge.yke dwaasheid niet te begaan. Wel, Gaeton, merkte Raoul op, ik geloof dat gij kennis hebt gemaakt, daar op 't land, met een of andere rozenkoningin uit den tijd van Lodewijk XV, die u tot haar cavalier gemaakt heeft. Zonder mij door uw gelach of spotternijen beleedigd te gevoelen, heeren, zei Gaeton, zal ik u zeggen, evenals mevrouw de Sevigné, dat het nieuws hetwelk ik u te vertellen heb, het ongeloofelijkste, dwaasste, bespottelijks te en treurigste is van alles, wat gij in den laatsten tijd gehoord hebtIk geef het u in honderd, duizend in tienduizend malen te raden. Gij raadt het nooit. Omdat gy het zelf zegt, merkte de jonge baron de la Ridoisière, wiens lage voorhoofd een bewijs scheen te zijn van domheid, vind ik het onnoodig ons nog er voor te vermoeien uw raadseltje op te lossen. Welnu, hernam Aubreuil, luister dan goed toe. Gij kent allen onzen besten vriend, Amaury de la Charlery, een bedaarde, ja bedeesde jongen, die tot heden al zijne genegenheid verdeelde tusschen zijn oom, de markies van Sassenage, welke hem van zijne geboorte heeft opgevoed, en de studie, waarvoor de oude markies hem zooveel lust heeft weten in te prenten. O, maar in den laatsten tijd begon de jongen Amaury naar het scheen al aardig van het leven te genieten. Het is misschien juist uw slecht voorbeeld, dat hem op den verkeerden weg gebracht heeft, vervolgde Gaeton. Maar kom, ik ga verder. Gy kent allen de lieve zangeresse van de Italiaansche Opera, Bianca Piatzi, eene beminnelyke vrouw, eene schoone onder de schoonen, eene, die gedurende het kleine tijdje dat zij hier te Parijs is, reeds menig jonge dwaas heeft geruïneerd en die bloed heeft doen vloeien in een halfdozyn duels Welnu, mijne heeren, Amaury de la Charlery is smoorlijk verliefd op Piatzi en hij heeft plan haar te huwen Alle toehoorders schaterden het uit. Gij lacht, hernam Gaeton, op het eerste gezicht lijkt het waarlijk zeer bespottelijk; maar de ongeluk kige Amaury is een veel te eerlijke jongen, om aan de oprechtheid van zijne gevoelens te kunnen twyfelen. Eene vriendin zijner overledene moeder, mevrouw de douairière van Senacourt heeft mij, daar zy wist dat ik een intieme vriend ben geweest van Charlery, te Parijs verzocht, opdat ik hem eens ernstig over zyne handelingen zou onderhouden en al myne krachten zou inspannen om hem van zyn dwaze plan af te brengen. Tot heden ben ik nog niet geslaagd hem ook maar eenigszins te doen wankelen. Hy is zoo zeer door Bianca betooverd, dat er geen plaats meer by hem is voor andere gevoelens. De markies van Sassenage vermoedt nog niets van de dwaasheid van zyn neef, welke het hem nog niet heeft durven bekennen. Gy kunt u zoo voorstellen, hoe vertoornd de oude edelman zal zijn, wanneer de waarheid hem zal moeten worden bekend gemaakt. Ik kan mij best voorstellen, dat men verliefd wordt op Piatzi, zei Raoul de Menestray, meer dan een van ons is het waarschijnlijk eveneens geweest maar zij waren er zeker verre van aan een huwelyk met haar te denken. En Amaury weet, dat hij de eenige erfgenaam is van den markies, die een onmetelijk fortuin bezit en hem, indien hy zyn plan doordrijft, zeker zal onterven. Ik heb hem daarop gewezen, hernam Aubreuil Toen ik hem niet kon bewegen door hem op zyn eer en aanzien te wyzen, heb ik hem zyn stoffelyke belangen voor oogen gehouden. „O ja, heeft hij my geantwoord, oudere bloedver wanten spreken er altyd van iemand te onterven; maar als er eenmaal niets meer tegen te doen is, en de toorn een weinig gestild is, veranderen zy gewoonlijk weldra van toon en gevoelen." Myne heeren, terwijl wy hier praten, gaat de tijd voorby en mevrouw de Senancourt zit thuis met ongeduld op mij te wachten, dat is zeker. O, liep je zoo haastig om het rendes-vous met de oude markiezin, vroeg Raoul. Ja, zij heeft Amaury uitgenoodigd en de brave edele vrouw en ik zullen nog eene laatste poging aanwenden, om onzen armen vriend van zijn onge lukkig plan af te brengen. Vaarwel heeren, voor ik weer naar het land terug keer, hoop ik u nog te spreken en de uitslag van ons onderhoud te ver tellen. Na allen hartelijk de hand gedrukt te hebben sprong hij in een huurrijtuig. {Wordt vervolgd.) Snelpersdruk LANGEVELD DEROOIJ 'TexeU nan 11 W H W

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1888 | | pagina 4