N°. 338. Zondag 28 December. A°. 1890 Nieuws- en Advertentieblad. OFFICIEEL GEuEELTE. Dit blad verschuilt Woensdag;- en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden Voor DBH Burg 80 Cts. Franco per poat door ge heel Nhdbrlawd 45 Cts. Naax Amhrika en andere landen met verhooging der porto's. Advertentiën vóór 10 uur op den dag der uitgave. Prijs der Advertentièn Van 1 tot 5 regels 80 Cts. Iedere regel meer 6 Cts. Groote letters en Vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Bewijsnummers 2 Cts. per nummer. ABONNEMENTEN en ADVERTENTIÈN worden aangenomen bij de Uitgevers LANGEVELD DE ROOU, ParkstraatBurg op Texel. KENNISGEVING. De BURGEMEESTER van TEXEL, brengt ter kennis van belanghebbenden, dat bij hem is ont vangen de navolgende kennisgeving: JACHT. De Commissaris des Konings in Noord-Holland, Gezien het besluit van Gedeputeerde Staten dier piovincie van 26 November 1890 no. 14; Gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857 (Staatsblad no. 87); tot regeling der Jacht en Visschery Brengt ter kennis van belanghebbenden dat de sluiting der jacht op klein wild voor Noord-Holland, is bepaald op Woensdag 31 December 1890 met zonsondergang en dat alzoo, op grond van het bepaalde bij het eerste lid van artikel 27 der aangehaalde wet, het verkoopen, te koop uitstallen en het vervoeren van wild uiterlijk tot en met 14 Januari 1891, zal mogen plaats hebben. En zal dit besluit in het Provinciaal Blad worden geplaatst en voorts in elke gemeente van Noord- Holland worden aangeplakt. Haarlem, 29 November 1890. De Commissaris des Konings voornoemd, (Get») SCHORER. Texel, 16 December 1890. De Burgemeester voornoemd, C. M. KOOY. Aan de Delftsche Ct. ontleenen wij het vol gende, uit een artikel ONZE BELASTINGEN. „Veel opgang maakte indertijd eene aardig heid, aan den plechtigen intocht van Koning Willem II binnen Amsterdam ontleend. De Koning zat te paard en als gewoonlijk groette hij vriendelijk, met de rechterhand nu eens naar de eene zijde, dan naar de andere zijde de omstanders toewuivende. Wat is hij minzaam, zeide een van de dui zenden, die den populairen vorstin de straat opwachten. Minzaam? herhaalde een ander. Begrijp je dan niet wat hij bedoelt? Neen. Hij zegt in zich zei ven„jij betaalt er wat aan, en jij betaalt er wat aan en jij betaalt er wat aan." De man had het oog op de belastigen, die ieder in de schatkist moet storten. Het spreekt van zelf dat de Koning, aller minst op dat oogenblik, met zulke gedachten vervuld was en in de geestdriftvolle juichende menigte volstrekt niet de belastingplichtigen zag, die hij op deze wijze aan die hoedanig heid herinnerde. Het zou dan ook bij zulk eene gelegenheid weinig passen, maar indien de Koning de bedoeling had gehad zijn onder danen in herinnering te brengen, dat zij allen bijdroegen in de belasting, dan zou hij niets anders gedaan hebben dan de waarheid gezegd en op eene omstandigheid hebben gewezen, die voor elk beschaafd volk onvermijdelijk noodzakelijk is. Hoe ter wereld een Staat een Staat zou kunnen zijn en blijven, wanneer er geen belastingen werden betaald, kan nie mand zeggenzelfs in den ideaal staat, die volgens den Amerikaanschen schrijver van Looking Backwardin het jaar 2000 bestaan zal, worden de belastingen, zooal niet opge bracht, dan toch eenvoudig afgehouden van het wettig deel, dat aan iedereen uit den algemeenen eigendom wordt toegekend. Men of liever velen beschouwen de be lastingen als eene van overheidswege, alzoo wettige, maar vermomde afzetterij, en in dien geest was waarschijnlijk de aardigheid van den getuige der inhuldiging van Koning Willem II bedoeld, ook hij zag in de belastingen slechts een middel van den Staat, vertegenwoordigd door den Koning, om zich op slinksche manier ten koste van de burgerij te verrijken. Hi. vergat echter wat men algemeen vergeet, dat iedereen eigenlijk slechts belasting betaalt allereerst voor zichzelven en dan voor zijn buurman en dat er ontzaglijk velen zijn, voor wie de buurman het grootste gedeelte voldoet. Maar al betaalt hij geheel en al zelf wat de overheid, bij omslag, gemiddeld van elk burger zou moeten ontvangen, dan zal ieder toch moeten erkennen, dat hij waarde voor zijn geld krijgt. Het bedrag der belastingen bedraagt in een rond cijfer 102 millioen. Maar daaronder is begrepen eene som van 24 millioen voor den accijns op sterken drank, die men eene vrij willige belasting zou kunnen noemen, want geen mensch is gedwongen die te betalen en van f8.100,000 successie, wat niemand een „drukkende" belasting zal noemen; integendeel, ieder zou er gaarne nog een hoogere som voor storten, natuurlijk bij behoud van de bestaande evenredigheid. Het is slechts eene korting van het tien of twintig-voudig bedrag, dat men ontvangt, zonder daarvoor iets te hebben gedaan. Trekt men deze 24 en 8 millioen af van de 102 millioen, dan blijft er nog over 73 millioen. Over de vier millioen Nederlan ders verdeeld, zou dit per hoofd geven een belasting van nog geen f 18 's jaars. Dit zou een onbeduidende som zijn, maar allereerst komt er bij, dat behalve de Staat ook de gemeenten in hare huishouding moeten voorzien en deze eischen zeker f 22 per hoofd van hare ingezetenen, wat met de f 18 rijks belasting uitmaakt f 40. Ook f 40 een rijksdaalder 's maands is geen te hoog bedrag wanneer men in aanmerking neemt wat Staat en Gemeente daarvoor geven. Daardoor heeft men allereerst den waarborg dat het land zal en kan worden verdedigd, aangenomen altoos, dat de defensie in orde is, wat sommigen, vooral in den laatsten tijd, betwijfelen, maar wij moeten hier de wil voor de daad nemen. Voorts waarborging van onze Staatsburgerlijke- en persoonlijke rechten, veiligheid en bescherming onzer personen en eigendommen, onderwijs voor hen, die het niet betalen kunnen, aanleg en instandhouding der middelen van verkeer, bestrating en verlich ting onzer steden, opleiding tot wetenschap pelijke betrekkingen, behartiging van onze nationale belangen in het buitenland, bestuur onzer koloniën, onzer provinciën en gemeenten, bescherming van onze kusten en oevers tegen onzen grootsten vijand, het water, de betaling der schulden die onze voorvaderen hebben nagelaten, welke plicht ons jaarlijks een derde van alle staats-uitgaven te zamen kost: 36 millioen. Al deze dingen en nog talloos vele meer kosten den Nederlander per hoofd slechts f 40 in het jaar, dat is iets meer dan een dubbeltje daags. Men kan dus niet beweren dat Staat of gemeenten ons afzetten. Er is echter eene omstandigheid, die de zaak in een eenigszins ander licht steltniet iedereen betaald voor zich zelf. Vrouwen en kinderen leven geheel van den kostwinner, het hoofd des gezins, en het getal belasting plichtigen, een huisgezin op vijf kinderen be rekend wordt hierdoor herleid tot een vijfde of 800.000 en deze moeten dus elk vijfmaal meer, dat is f200 betalen. Er zijn, helaastal van ingezetenen die deze som niet eens in het geheele jaar ont vangen en een nog veel grooter aantal, die ze met geen mogelijkheid zouden kunnen op brengen. Het aantal onvermogenden en min vermogenden bedraagt wel drie vierden van de bevolking. Hoe minder nu deze kunnen opbrengen, zooveel te grooter wordt het bedrag der belastingen voor de bezittenden, voor wie de som hunner bijdrage in de schatkist en de gemeentekas, met 100 pet. wordt verhoogd voor de meervermogenden zal zij hetdriedubbel, voor de rijken het tienvoud en meer bereiken. Voor zeer rijken en vermogenden is die belastingsom niet te hoog noch in verhouding tot hetgeen zij er voor genieten, noch in ver houding tot hetgeen zij kunnen missen. Van hen komen dan ook de klachten over de be lastingen niet en komen zij van de onvermogen den dan zijn die evenmin gerechtvaardigd, want waarlijk zij allerminst betalen te veel voor hetgeen Staat en Gemeente voor hen doen en waarvan zij dezelfde voordeelen pluk ken als de rijken, en de billijkheid eischt toch dat zij er ietshoe weinig dan ook voor op brengen. Maar de belastingen drukken het zwaarst op dien breeden zoom tnsschenrijken enarmen de kleine burgerij. Zij hebben moeite de kleine bedragen der termijnen te voldoen en het is waarlijk niet uit onwil, dat zij vaak nog de vervolgingskosten bovendien te voldoen hebben. Daaruit blijkt wel, dat onze belas tingen niet te hoog zijn, want in evenredig heid tot hetgeen men er voor geniet, is het bedrag zoo laag mogelijk, maar dat zij onge lijk zijn verdeeld. Die ongelijkheid zal niet verdwijnen zoolang niet het kapitaal in porte feuille wordt getroffen, zoodat de rijken en vermogenden betalen in evenredigheid van hunne financieele kracht. De billijkheid toch eischt dat iedereen den algemeenen last helpt dragen naarmate van zijn vermogen. TEXELSGHE COURAM1,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1890 | | pagina 1