Binnenland.
zenuwdoodend gedreunen het verstompte
oog ziet niets dan de rusteloos op en neer
duikende telegraafdraden.
Maar nu plotseling een gillend gefluit,
nogmaals, en nogmaals Het klinkt als
een jammerkreet. Wat mag dat beteekenen
Niets. Een brug slechts, waarover de trein
thans langzamer heenrijdt.
De brug is gepasseerd. Als van een grooten
angst bevrijd, en dan als van waanzin aan
gegrepen, stort nu de locomotief zich voor
waarts, sleurt den langen wagentrits in
duizelingwekkende vaart achter zich mee,
schijnt alles, wat voor haar opduikt, te wil
len najagen en grijpen, ja, met rollen niet
tevreden, vleugels te willen aanschieten om
haar baan te verlaten, of haar kracht bot
te vieren door zichzelven in den grond te
boren.
Plotseling, wat is dat?
De wagens schudden heen en weer Flui
ten, fluiten, fluiten. Een schommelen, een
slingeren van rechts naar links, een schok
kend stooten, en terstond daarop een knarsen
van de wielen over de rails, een kraken en
steunen in de voegen van den wagen, als
een laatste huiverend terugdeinzen voor de
naderende vernietiging.
En nu, spijt het angstige gillen van de
stoomfluit, het vreeselijke onheil zelf
Iedereen voelt het aankomen. Iedereen
grijpt vol ontzetting met do handen om zich
heen, klemt zich vast aan banken en kussens,
doodsbleek, ademloos
Een ijselijk gekraak, een akelig geschreeuw,
dan een oogenblik stilte, en dan een koor van
roepen, jammeren, kermen, brullen
En tusschen dat alles één enkele kreet.
„Mary 1"
Omstreeks denzelfden tijd sloeg Mary Spen-
zer in de stad den weg in van haar woning
naar die van haar aanstaande schoonouders.
Nog even had zij voor den spiegel gestaan
om een laatste toetsje te leggen aan den
stand van haar kokette hoedje, aan de blonde
lokjes op haar voorhoofd, aan haar zilvergrijze
handschoenen, en toen was zij gereed. Een
zalige uitdrukking ligt er op haar aangezicht,
als zij de trap afdaalt, Een enkele gedachte
vervult haar geesteindelijk, eindelijk hem
weer terug te hebben.
Zij omhelst haar moeder, die in de huis
kamer toebereidselen maakt tot een avond
maal. Groeten worden haar opgedragen. Zij
knikt, maar hoort het slechts half. „Zeker,
zeker, lieve moeder 1 Adieu Tot straks
De oude dame ziet haar met een gelukkigen
blik na. Nu is eindelijk het zoo lang en
vurig verbeide uur gekomen 1 Nu zal het
gedaan zijn met zorg en angst. Nu zal
eindelijk alles goed worden.
Mary s aanstaande schoonouders, de oude
Roodts, bewonen een huis in een nabijgelegen
straat, en nauwelijks heeft Mary aan de
schel getrokken, of haar wordt reeds open
gedaan Zij treedt in de huiskamer, en
begroet de oude vrouw thans nog hartelijker
dan gewoonlijk.
„Kom I Help mij nog gauw wat aan de
bloemen, Mary 1"
En terwijl de beide vrouwen vlijtig de
handen reppen, babbelen zij voortdurend
over Franz. De oude vertelt ten slotte hoe
zij de kamer van haar zoon heeft ingericht,
en dat Mary's portret, met de prachtige
bloemen, die zij zond, daar boven reeds een
eereplaats heeft gevonden.
„.Te moet toch eens gaan kijken," zegt zij,
„vóór je naar het station gaat."
Het meisje knikt Zij spreekt met korte
afgebroken volzinnen. Het is haar alsof de
borst haar werd dichtgesnoerd, alsoi zij eerst
lucht zal krijgen, wanneer hij, hij aan haar
zijde zal zijn,
Nadat de huiskamer, ook de gang en de
Ijjst der kamerdeur met kransen en bloemen
versierd zijn, begeven zich de vrouwen naar
boven. Hier is de kamer die de zoon vóór
zijn vertrek bewoonde. Veel voorwerpen,
die aan zijn jongensjaren herinneren, zijn
hier nog aanwezig: portretten van school
makkers, een klein jachtgeweer aan den
wand. En de beide vrouwen laten over alles
nog eens haar oog en haar hand gaan. De
moeder trekt de hagelwitte gordijnen dicht
en schuift den luierstoel bij de tafel. De
aanstaande jonge vrouw omkranst het portret
van haar beminde, dat naast het hare hangt,
met groen en bloemen.
Nu echter roept de oude heer Roodt van
beneden, dat het tijd wordt om naar het
station te gaan.
Mary stormt naar omlaag, neemt den
ouden heer onder den arm en troont hem
naar buiten. Op straat echter vat zij, onder
het snelle voortstappen, in vollen ernst den
arm van haar geleider.
„Hoeveel tijd hebben we nog, papaatje?
Zouden we nu wezenlijk nog te laat moeten
komen
„Neen, neen, kindlief, maar het is ook net
op het nipje. Wij moeten voortmaken."
Terwijl zij naast hem gaat, babbelt zij
voortdurend over Frans. Hoe zou hij er wel
uitzien? Zou zij hem terstond herkennen,
als de trein aankwam en hij uit het venster
keek
Zij hebben het station bereikt. Nog vijf
minuten, dan moet de trein aankomen. Veel
andere menschen wachten óók. De eene
minuut verloopt na de anderedaar slaat
het tien uur, mnar nog geen trein, en vijf
minuten daarna evenmin nog. Zij wandelen
op het perron heen en weer. Eindelijk vraagt
de oude heer aan den stationchef, hoe het
er mee staat.
„Hij is nog niet gesignaleerd Er is van
daag oponthoud."
Oponthoud I Juist heden, nu Mary Spenzer's
hart zoo ongeduldig klopt
Maar de wijzer staat al een heel eind
over tien.
„Nog altijd niet gesignaleerd!"
De gevraagde, een beambte, antwoordt
nauwelijks, want hij wordt juist geroepen.
In het station ontstaat eenige opschudding.
Veel menschen omringen den chef. Ook
Marij merkt dit op. Beiden treden snel
naderbij.
„Wat is er? Wat is er?"
Plotseling draven er twee lieden ontsteld
naar buiten. In den omtrek van het station
heeft zich een Vreeselijk gerucht verspreid
Men spreekt van een spoorwegongeluk.
Nu dringt de oude man door den hoop
menschen heen. Mary staat daar onbeweeg
lijk als een steenen beeld. Zij kan geen voet
verzetten. Eeni voorgevoel heeft haar be
kropen, dat haar het hart en den polsslag
doet stilstaan.
„Wel, papa? Wel? brengt zij met moeite
over haar bleeke lippen.
De oude man wankelthij antwoordt niet.
„De trein heeft een ongeluk gehad; veel
dooden en gekwetsten roept een voorbij
ganger een anderen toe.
Het suist in Mary Spenzer's ooren het
duizelt haar in het hoofd. Het wordt donker
voor haar oogen.
Zij zakt ineen, midden tusschen de woelende
menschen.
Het is ochtend, een schoone Kerstmorgen.
Mary Spenzer zit aan het bed van haar
beminde en legt koelende omslagen om zijn
gloeiende slapen. Zóó zit zij alreeds den
ganschen nacht, een nacht der smarte.
Buiten hoort men het gelui der klokken
en begeeft men zich tempelwaarts om daar
zijn gebeden ten Hemel te zenden, hoewel
niet in den tempel zend ook Mary een vurig
gebed ten Hemel, om herstel van hem, die
haar zoo na aan het harte ligt, en haar
gebed zal naar het haar voorkomt werkelijk
worden verhoord, de kranke die tot op dat
oogenblik zonder eenig bewustzijn scheen,
komt eenigszins tot bezinning slaat even de
oogen op en lispelt zacht, hoewel voor Mary
zeer goed verstaanbaar:
Mary, lieve Mary. EindelijkEindelijk
vereenigd, om niet meer te scheiden.
De milicien M. van het 1ste regiment
vesting-artillerie te Zwolle had bij een oefe
ning, waarbij kardoezen (zakjes, gevuld met
buskruid) werden ontstoken, het ongeluk met
den voet in het aftrektouw te haken, waar
door de kardoes ontbrandde en hij hevige
brandwonden in het aangezicht bekwam.
Het gezichtsvermogen heeft gelukkig niets
geleden. De milicien is naar het hospitaal
te Kampen vervoerd.
Eenigen tijd geleden hebben wij op gezag
van een inzender in de „N. R. Ct." melding
gemaakt van eene beweerde dierenmishan
deling door een luitenant te Geertruidenberg.
Bij onderzoek was teen gebleken, dat het
verhaal gelogen was. Maar daarmee is de
zaak nog niet uit. Althans Zaterdag is de
luitenant namens den krijgsraad te 's-Her-
togenbosch over de zaak gehoord, evenals
een sergeant-majoor, een sergeant, een kor
poraal en drie manschappen. Dat verhoor
duurde den heelen dag.
Op een welvarend dorp in de buurt
van Tiel vieren twee onderwijzers hun zil
veren jubileum De burgemeester komt hen
in de school complimenteeren en geeft hun
een halven dag vrij. Tevens wordt hun
medegedeeld, dat de schoolcommissie aan den
Raad heeft verzocht, hun een gratificatie
er wordt gesproken van f 10ü ieder - te
verleenen.
Het voorstel komt in den Raad.
De onderwyzer A. is getrouwd met de
weduwe X., wier vroegere herberg thans ten
name van hare dochter staat. Hij heeft de
gratificatie niet noodig. En als we ze aan
hem niet geven zoo redeneeren sommige
raadsleden kunnen we ze ook moeielijk
toekennen aan onderwijzer B.
En toen kregen ze geen van beiden iets.
Wie nu pas vruchtboomeu heeft geplant
zal een zeer nuttig werk doen, als hij den
grond rondom den stam bedekt met afge
vallen bladeren en stalmest, door elkaar
gewerkt. De vorst kan dan niet tot de jonge
wortels doordringenen wanneer men de
genoemde bedekkingsmiddelen na den winter
onder den grond werkt, leveren zij den
jeugdigen boompjes stikstof en kali. („R. N.")
Onlangs ontving het ,,N. v d. D." weer
een briof met een ouden postzegel; de afzender
had blijkbaar geen 5-cents postzegel bij de
hand en plakte op het couvert een ouden
127s-cents postzegel. Resultaat: strafport
van 10 cent. Waarom toch, vraagt het blad,
de oude postzegels buiten koers gesteld?
Waarom ze niet geldig verklaard, totdat ze
op zijn? (t Zijn geen muntsukken, die door
het vele gebruik slijten en minderwaardig
wordenmen kan ze slechts eenmaal ge
bruiken.
Er zijn landen, waar de oude postzegels
geldig blijven; Frankrijk bijv. Daar is een
aardige bijzonderheid aan verbonden. Wil
men iemand op een delicate wijze een ge
noegen doen, dan zende men hem een brief,
gefrankeerd met een gewonen postzegel van
1872; deze heeft, zegt men, tegenwoordig
een waarde van150 francs.
Het heeft Dinsdagmiddag, omstreeks
5 uur, niet aan een zijden draadje maar aan
een bronzen 2'/»-centstuk gehangen of een
der stembureaus bij de herstemming voor
den Haagschen gemeenteraad zijn werk kon
voortzetten. Het ontbrak den heeren geens
zins aan goeden wil, maar wel, op een go-
goven oogenbiik, bijna aan licht. Ieder oogen
blik konden de vlammetjes boven de stem
tafel het tijdelijke met het eeuwige verwis
selen de muntgasmeter hongerde naar metalen
voedsel en hoe gespekt de beurzen van heeren
stemopnemers en enkele belangstellenden