BIJVOEGSEL Feuilleto n. In eer hersteld. behoorende bij de Texelsche Courant van Zondag 13 October 1901. Uit het Fransch door P. L. 49. XXX Ureu van spanning. De oude hetman der kozakken was in groot uniform gekleed onder welke zijne hooge ge stalte nog grooter scheen. Toen zijne dochter naar hem toekwam gelaten en glimlachend, maar wit en koud als een marmeren beeld, ging er plotseling in het hart van den grijsaard een licht op. Hij riep uit: „Mijne dochter! mijn kind! ik wil mij wel opofferen, maar zoo dit huwelijk u het minst tegenstaat, doe hot dan niet." „Mijn vader, ik zweer u „Bij uwe moeder zullen wij verder sproken; zij moet in haar boudoir zijn. Kom mee!" Ondersteund door Valentine begaf hij zich op weg. Eeno lange gang verbond de kamer van den vorst met het boudoir der vorstin. De vloer van dien gang was bedekt met dik tapijt, dat het geluid der schreden geheel verdoofde' Aan de beide uiteinden sloten dikke gordijnen met ruime plooien den doorgang af. Door de spleten van dat, hetwelk het boudoir afsluit, bemerkte men nauwlijks eenige zwakke lichtstralen. De grijsaard had zich niet bedrogen. Zijne vrouw was daar. De gewoonten van den wereld gaven aan de vorstin de macht hare aandoeningen te be dwingen. Door de kunstmiddelen van het toilet was er niets meer op haar gelaat te bespeuren, zelf niet de jaren. Zij was in zwart fluweel gekleed. Op hare prachtige schouders in hare haren schitterden diamanten. Nooit was zij schooner geweest. Zij had het volgende bevel aan den lakei die in de antichambre wachtte, gegeven: „Er zal een man komen, Militair uitzicht, ridder van het legioen van eer, een lidteeken op het voorhoofd. Voor niemand anders ben ik te spreken. Öij zult hem zijnen naam vragen en hem aandienen." ftcmpPAfi zij ..ga^n zitten, cn wachtte, p het oogènblik,' dat dp, vorst, het gordijn .UW 11 tl Jmk'VOU'VOOnï weg wilde schuiven, beefde hij eensklaps en bleef staan, aan Valentine beduidende te zwijgen- Door de andere deur die juist geopend werd. had de lakei dezen naam aangemeld: „Kolonel Jacques Bernard." Jacques trad binnen. XXXI Een geestverschijning. De vorstin was opgestaan en keek hom met stomme schrik aan. Kalm en met waardigheid trad hij n-der cn groette haar. „Hij is het! zeide zij eindelijk dof, ja! hij is het!" „Mevrouw sprak hij, hetgeen wij te zeggen hebben, moet slechts door ons beiden gehoord worden; ik zal verplicht zijn voor iedereen belet te geven." „Dat is reeds gebeurd niemand zal binnen komen, niemand zal ons hooren." „Laat ons dan gaan zitten mevrouw en wat praten." Zij wees hom ia den hoek der haard een zitpl rats aan. Zij liet zich tegenover hem op een soplia neervallen, steeds met de rogen op hem gevestigd. Een tafel stond tusschen hen m eu daarop ecne lamp, die hen beiden helder verlichtte. Onder do uiterlijke koelheid van Jacques gevoelde men „een heldhaftig bedwongen aan doening, ecne stekende smart. Na een oogènblik zwijgen gedurende welke hij de vorstin, met half gesloten oogen en eenon bitteren glimlach op de lippen hid gade geslagen begon Jacques Bernard aldus: „Stel u gerust, ik ben geen spook. O ij hebt van mij niets te vreezen. Eene kleine ver klaring zal u alles doen begrijpen." Zij vroeg hem door eene beweging tc spreken. Om zich te bezinnen, verbergde hij zijn voor hooft in zijne handen. Toen toonde hij, terwijl hij d; hand wegnam met don vinger het lid- toeken. „Dit zeidc hij is een sabelhouw die mij hot hoofd spleet bij dc overtocht dor Elstcr, eenigo oogenblikken voor den dood van Poniatowski. ik had hem willen wreken- Men geloofde dat ik dood was daar men in der haast moest terugtrekken, verliet men mij in de sneeuw. Kozakken kwamen eu berooide mij. Ik beefde van koude: ik loefde dustot mijn ongeluk!Ja Mevrouw ju! Ecne gevangene is nog eenige kopekk >n waard, men vervoerde mij naar een ambulance en van daar, naar Siberië. Gedurende twee jaar werkte ik daar onder bedreiging der knoet in de mijnen weenende van woede. Het was niet alleen de vrijheid, het vaderland, hot daglicht dat ik onVwvUV MV beweende gij waart het, mevrouw gij die ik hartstochtelijk beminde, als een' onzinnige! O! als ik den dag na uw huwelijk met den vorst terug was gekomen, dan zou ik u beiden gedood hebben!.... Wees niet bang. Zeventien jaren hebben die kwellingen overwonnen. Het is niet meer de echtgenoot die terug komt. Het is de vader." In die laatste woorden bad de kolonel Bernard eeno oneindige teederheid gelegd. „Ja, de vader, vervolgde hij. Yoor weg te gaan, had ik mijne dochter, die juist geboren was, omhelsd. Ik bad haren laatsten glimlach meegenomen. Die glimlach was mijn zon in de ingewanden der aarde, ik zag de wieg terug, ik zag het kind on op het punt van wanhoop en ellende te bezwijken, richtte ik mij wederop en zeide in mezelve: „zij heeit u misschien noodig, gij hebt geen recht te sterven Daarom ben ik blijven leven, mevrouw; dat heeft mij de kracht en genoeg énergie gegeven om te ontvluchten. Ik ontsnapte dus uit mijne hel, maar dat was niet alles. Ik moest door heel Rusland en Duitsland, door duizende ge varen gaan in lompen gekleed. Ik heb honger geleden, ik heb gebedeld, Ja: ik! de kolonel Bernard.... Maar wat gaf ik om die vernede ringen, die hinderpalen, dat lijden! Ik putte moed uitgedachte: „Mijne dochter is daarMijne vrouw wacht mij Dwaze die ik was." Zij sloeg de oogen neer, boog hot hoofd en mompelde „O, Jacques, vergiffenis, vergiffenis!" Hij hernam mot zachtheid: „Reeds lang heb ik u vergeven, mevrouw; en ik heb onwillekeurig mij die woorden laten ontvallen. Sta mij toe dat ik besluit. Eindelijk kwam ik dan thuis, do ziel geopend voor al de vreugde der terugkomst. Men vertelde mij dat de weduwe van den kolonel Bernard nu de vorstin Lubanoff heette. O! ik geloofde dat ik pijn kende. Mijn hersenpan was gespleten geweest, nu, was het mijn hart! Ik viel, denkende te sterven, maar ik heb een taai leven, zoo het schijnt. Ik ging weer op weg en sleepte mij voort tot dit hotel Den muur van den tuin werd toen hersteld. Het was nacht, een sombere winternacht. Ik trad door de bres. Een verlicht venster trok mij aan, dat van dit boudoir. Ja mevrouw, vijftien jaar geloden was ik daar buiten, onzichtbaar voor allen cu ik keek. Bij het licht eener lamp op rijke bontwerken, speelde een kind mijne dochter! Ik wilde naar haar toe vliegen mijne handen, die zich aan het balkon optrok ken, ontmoetten sneeuw. Ik had haar geen ander tapijt aan te bieden dan dit. Zij naderde hot vuur dat haar verwarmde. Ik was verstijfd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1901 | | pagina 8