Sluiting.
trent eens een herziening te houden.
Hierover ontspint zich nogal eenige
discussie doch een bepaald voorstel
wordt niet gedaan.
Daarna vraagt de heer Koeper hoe
aet subsidie voor de wegtn besteed
zal worden, waarop de Voorzitter
antwoordt volgens het besluit dezer
vergadering voor de nieuwe richting
van den Z. Haffelerweg.
De heer Koeper meent dat zulks
niet zal gaan, z, i. kar dat besluit
hier niet werden genomen, omdat het
verboden is die lichting te volgen.
Van een verbod is volgens den
voorzitter geen sprake, Ged. Staten
verlangen overeenstemming en dat is
er niet te kiijgen, zccals kan blijken
uit het verslag eener bijeenkomst
over dat punt gehouden. Wij hebben
thans te vragen hoe nu In 't oog
dient te worden gehouden dat niet
Ged. Staten beslissen, doch Prov.
Staten.
De heer Roejer meent dat de oude
richting gevolgd zal moeten worden,
waarop de voorz. antwoordt, dat in
dat geval van het oude plan zal
moeten worden afgeweken omdat de
weg dan smaller moet worden dan
is toegestaan. Daarvoor zal onderzoek
vanwege het Prov. Best. noodig zijn,
hetwelk zooveel tijd zal kosten, dat
de zaak in de zomervergadering van
Prov. Staten niet meer behandeld zal
kunnen worden en zal moeten worden
aangehouden tot de najaarsvergade
ring. Ter bespoediging der z?ken
is de voorzitter van meening dat ge
vraagd moet worden de nieuwe rich
ting te mogen volgen, dat punt is
onderzocht, eischt dus geen nader
onderzoek, zoodat geen tijd verloren
gaat en de zaak in de eerstvolgende
vergadering van Prov. Staten kan
worden afgedaan.
Meteen wil spreker dan vragen, zoo
oovenstaande niet mocht worden goed
gekeurd, een gedeelte van het subsidie
te verleenen voor 3 wegen en het
overige beschikbaar te houden tot den
tijd dat de Zuidhaffelerweg ten ge
noegen van Ged. Staten zal zijn
opgeleverd.
De heer Roeper vreest dat het
subsidie niet zal worden uitgekeerd
als de oude richtiDg van den Zuid
haffelerweg niet gevolgd wordt.' Z.i.
brengt C. H. Dijt het subsidie in
gevaar met geen land te willen af
staan voor verbreeding van den weg.
De voorz. is dat niet met spreker
eens en wil het geval omkeeren en
zeggen de heeren Zijm c.s. hebben
het in hunne macht Texel het subsidie
te bezorgen als ze maar met de nieuwe
richting genoegen willen nemen.
Hieromtrent ontspint zich 'n eenigzinB
warme, niet te volgen discussie, waar
aan vooral deelnemen de heeren KI. Tz.
Bakker, Roeper en de voorz, en die de
heer C. B. Bakker noodzaakt te zeggen,
dat het hem spijt dat er thans nog
zoo over de zaak gesproken wordt.
Zij die thans zooveel hebben in te
brengen hadden vroeger moeten
spreken toen bet besluit tot de nieuwe
richting gencmen werd. Spreker
gsat nu geheel met de voorzitter mede.
Het voerstei van den voorz. wordt
eindelijk in stemming gebracht en
aangenomen met 8 tegen 5 stemmen
en 2 onthoudingen. Vóór stemmen
de heeren Lap, G, P. Witte, C. B,
Bakker, J\ Kikkert H. J. Keijser,
Joh. Keijser, Jb. Keijser en Voorz.
Tegen de heeren Roeper, P. J.
Witte. J. D. Witte, KI. T. Bakker
en Veeger. De heeren Eelman en
Bruin stemmen niet.
De Voorz. komt terug op het door
hem genoemde wantrouwen en de
tegenwerking die hij van bestuursleden
heeft moeten ondervinden. Zoo kan
spreker medeaeelen, dat de niet tot
standkoming van de verbreeding van
den kruisweg is te danken aan de
tegenwerking van een bestuurslid.
Zooals bekend weigerde Jacob Hin
het van hem benoodigde land, voor
die verbreeding noodig, af te staan,
niettegenstaande dat eerst door hem
was aangeboden. Nu onlangs heeft
Cornelis Hin, zoon van voornoemden
Jacob Hin mij medegedeeld, dat zijn
vader op zijn aanbod was terugge
komen, door den, door den heemraad
KI. T. Bakker op hen uitgeoefenden
invloed.
Diezelfde mededeeling ontving spre
ker van een zijner knecht9 die bij
Jacob Hin op bezoek zijnde, het daar
had vernomen.
De heer K. Bakker zegt niet te
weten wat man Jacob Hin moet zijn,
spreker ontkent zijn invloed te hebben
misbruikt.
Daarna deelt de Voorz. nog mede,
dat Jan Kooi bem onlangs kwam
mededeelen, dat een heemraad bij
hem was gekomen met te zeggen
„hoe heb jij nu je land voor de nieuwe
richting kunnen geven," waarop Jan
Kooi antwoordde „ik heb de oude
richting liever, maar kan ik dieniet
krijgen, dan is mij" de nieuwe ook
goed eu daarop heb ik mijn woord
aan den Dijkgraaf gegeveD1'. Hierop
had die heemraad gezegd „doe het
niet, je woord is maar lucht."
De vergadering geeft blijken zulk
een handelwijze van een bestuurslid
ten zeerste af te keuren. De heer
J. I). Witte vraagt „wie was dat
bestuurslid waarop de voorz. ant
woordt „de heer KI. T. Bakker."
Laatstgenoemde tracht deze beschuldi:
ging tegen te spreken en zegt dat bij
item geldt de regel „een man een man,
een woord een woord."
Dit meent de voorz. te mogen be
twijfelen, omdat het eens is voorge
komen, dat de heer KI. Bakker weiger
de een tocht schoon te maken, die bij
den schouw niet gemaaid was. Doch
toen hij voelde dat zoo hij bleef wei
geren, een procesverbaal het gevolg
zou zijn keerde hij gauw om en was
de tocht bij den herschouw dan ook
gemaaid.
De voorz. vervolgt en zegtBakker
heeft op de markt aan D. D. Keijser
verklaard dat de dijkgraaf hem wilde
tergen door dien tocht niet te graven
en spoorde D. D. Keijser aan ook niet
te maaien, alzoo wilde verzet uitlokken
tegen de keur. Later vraagt de heer
Bakker mij „waarom die tocht niet
gegraven was," waarop ik antwoordde
„omdat mij op het noodzakelijke er
van nooit ia gewezen." Vreemd keek
Bakker echter op toen ik onmiddellijk
toezegging deed zulks te zullen laten
doen en bovendien vernam, dat ik niet
eens wist dat hij daar land had
liggen. Hij werd zich zeker bewust
dat van tergen geen sprake was.
Een bestuurslid dat zich aan der
gelijke handelingen schuldig maakt,
meent de voorz. is niet waard in dit
college een plaats in te nemen.
Daarna richt de voorz. zich tot
den heer P. J. Witte en zegt dat
S. P. Zijm hem onlangs kwam vragen
of hij aan den heer P. J. Witte had
gezegd dat C. Dijt zijn land voor de
oude richting wilde geven, zoodat thans
hij S. P. Zijm, alleen de man was die
de zaak tegen welkte.
Ik antwoordde, zegt de voorzitter,
dat ik P. J. Witte in het geheel niet
gesproken had en thans vraag ik
den heer Witte of het niet waar is
dat hij gezegd heeft tot S. P. Zijm
dat hij mij gesproken heeft waarop
de heer P. J. Witte bevestigend ant
woordt, betgeen de voorz. de opmer
king ontlokt dat de heer Witte dan
toch wel weet dat hij gejokt heeft.
Dit geeft de heer Witte volmondig
toe.
Daarna wordt ter tafel gebracht
het bestek voor de bermverhooging
tusschen den Kadijk en Schanssluis.
De voorz. zegt, dat dit bestek nog
niet in de vergadering van het Dag.
Best. is besproken en vraagt of het
toch maar in deze vergadering zal
worden behandeld of dat het zal
worden aangehouden. Eenigen zijn
voor, anderen tegen dadelijke behan
deling, tot ten slotte de heer C. B.
Bakker opmerkt dat net maken van
het bestek eigenlijk thuis behoort bij
het Dag. Best. en niet in deze ver
gadering, waarom hij meent, dat het
Dag. Best. het maar verder moest
afmaken daartoe wordt besloten.
Bij de rondvraag wijst de heer KL
T. Bakker er op dat de Spangerweg
evenals vroeger wordt geslecht, hij
zou liever hebben dat deze alvast
werd geëgaliseerd.
De voorz. zegt geen machtiging
van Rijk en Prov. te hebben het
laatste uit te voeren, met het afslech
ten iets de hand te lichten kan hij
meegaan.
De heer J. P. Kikkert deelt mede,
dat de koker in den tocht bij de oude
Ruitersplaats geheel stuk is, waarop
de voorz. toezegt voor reparatie zorg
te zullen dragen.
De heer C. B. Bakker zegt daarna,
dat hij den voorz. dank betuigt voor
zijn genomen besiuit en dat hij hoopt
dat de voorz. voortaan zal lachen over
tegenwerking en anderszins. Van het
Dag. Best. in het bijzonder verwacht
spreker onderlingen steun en samen
werking en mocht er eens iets zijn
aan te merken dan verwacht hij dat
men dit in deze vergaderinn zal ter
sprake brengen, en niet op de markt,
hoewel hij wenscht dat hij vergade
ringen als deze niet meer zal behoeven
bij te wonen. In net oog dieut te
worden gehouden dat wij zijn gekozen
om de algemeene belangen te behar-
I tigen.
De voorz. bedankt den spreker voor*
zijne woorden en hoopt dat zijne
wenken ten harte zullen worden ge
nomen.