I
i
JONGENS- en MEISJESBOEKEN in prachtband,
Ansichtkaarten van TEXEL.
fulpen Rmèars (prima merfien.)
Tot levering van Leer- en Leesboeken, Kaarten, Atlassen, Winkel-
boeken en Kasboeken in alle formaten, zoomede
Schrijfbehoeften en Kantoorbenodigdheden, beveelt zich aan
Firma LANGEVELD DE ROOIJ.
is ruim voorzien van
in verschillende prijzen.
Men vindt er de grootste sorteering
Steeds in voorraad
FEUILLETON.
Het Gulden Mysterie.
BOEKHANDEL PARKSTRAAT
door C. N. en A. M. Williamson.
Vertaald door W. J. en H. A. Cornelissen
Copier echt v\h Bureau „De Berner
Conventie" Deventer
56.)
„joost," viel Nevill haar in de ff de.
„Daar ia onze eerste goede sleutel, f ,ou-
Saada ken ik heel goed. Van Algiers uit
rijdt men er met den auto zeven of acht
uur over, eerst door een bergstï eek,
dan langs den rand der woestijn. De be
schrijving van het huis op den heuvel, dat
uitziet op een dorpje en een kerkhof,, zal
van grooten dienst zijn. En als hijero, ">it
gewoond heeft, is Ben Halim's raam. ni
tuurlijk in den omtrek bekend, We hebben,
nu tenminste een leiddraad en zullen dien
volgen zoover we kunnen."
Nevill wreef zich op zijn jongensachtige
manier de handen.
„Vertel ons eens^ hoe die soboone dame
er uitzag ging hij voort.
„Haar huid was als de sneeuw onzer
bergtoppen wanneer de opgaande zon het
wit rozig kleurt," antwoordde Mouni. „Het
haar van mijn meesteres was rooder dan
het rood van henna, en als het los was,
hing het tot over haar middel. Haaroogen
waren zwart als een nacht zonder mane
schijn en haar tanden waren kleine, zeer
kleine paarlen. Toch was ze ondanks al
haar schoonheid niet gelukkig. Ze liet de
bloem van haar jeugd wegkwijnen in
droefheid, en ofschoon onze heer een edel
man was, en schoon als de zon, geloof' ik
niet dat ze hem liefhad."
„Hield ze baar eigen godsdienst vroeg
Stephen.
„Dat kan ik u niet zeggen. Ik was te
jong om dat te begrijpen. Ze sprak met
mij nooil. over zulke dingen, maar ze volgde
voor zoover ik weet, geen onzer gebruiken.
.„Herinnert ge u ook, of ze wel eens
0'prak over een zuster}'''
„Ze had een portret van een klein
meisje, wier fotografie leek op haar zelf.
Eens vertelde ze mij, dat het haar zuster
was, maar den volgenden dag was het
portret van zijn plaats verdwenen, en ik
heb het nooit meer terug gezien. Yamina
dacht dat haar echtgenoot jaloersch was,
omdat onze meesteres er zooveel naar
keek."
„W as er nog een andere vrouw in huis?"
waagde Nevill te vragen.
„Toen was er geen andere vrouw," ant
woordde ze zonder aarzelen.
„In orde," zei Nevill. „Wel, Langbeen,
ik geloot niet, dat er nu nog twijfel behoeit
te bestaan, of we zijn op den goeden weg.
Mouni's schoone meesteres en miss Ray's
zuster Saidee zijn bepaald een endezelfde
vrouw. Nu naar de witte boerderij op
den heuvel."
„Moeten we terug naar Algiers, of kun
nen we van hier uit Bou-Saada bereiken?"
vroeg Stephen.
Nievill lachte. Je hebt haast, hoor.
Maar we kunnen er hier vandaan heel
goed Ramen. Zou je nu al dadelijk willen
vertrekken
Stephen bloosde. „Waarom niet? We
hebben nu alles, wat we van dit meisje
konden te weten komen, gehoord." Hij
trachtte dit zoo onverschillig mogelijk te
n, eggen.
Nevill lachte weer. „Best! Dan hebben
v® hier niets verder te doen, dan de
8cill >one bruid en haar bloedverwanten
hart» dijk te bedanken en vaarwel te zeggen.
U« bad gedacht dien avond nog in
s terug te zullen zijn, doch nu ver
in,Ld. dit plan. Nevill begon behagen
te sctMt Pen 1U bet 3T0ntuur< Want het
zou b»m een °nSezochte gelegenheid geven
minstens een, misschien twee brieven aan
Josette Soubise te schrijven. Ze zou wat
willen hooren omtrent Mouni's trouw
partij en zo zou nieuwsgierig zijn, naar
wat ze gehoord hadden van de schoone
zuster van miss Ra5r. En Nevill gevoelde
zich gelukkig in het vooruitzicht van deze
brieven. Want hij mocht niet dikwijls aan
Josette schrijven.
Yoorbij Michelet voerde hun weg om
hoog, langs afgronden en over bergen naar
Col de Tirouda. De rotsen^waren rood en
paars van bloemen, en onder roodbloeiende
boomen bruischten geelwitte schuimende
watervallen.
Doch plotseling verdwijnt het groene
berglandschap van Kabylia met zijn prach
tige vijgen en zilverolijtboomen, zijn don
kere karoubias (de wilde sprinkhanen van
Johannes den Dooper) en klimrozen. Ruw
grol gras heeft de bloemen verdrongen
de scherpe winden uit de Col hebben ze
gedood. Hier en daar staat slechts nog
een enkele boom, terwijl de weg steil naar
boven loopt. Tenslotte loopt hij in een
cirkel om de Col de Tirouda. Doch bij
het ombuigen van een hoek is het, alsof
er plotseling een tooverstaf gezwaaid
wordt; duisternis en winter veranderen in
zomerwarmte en licht.
Dit licht was het schijnsel van den on
dergaande zonen de weiden en rivieren
daar beneden in het dal leken zoo groen,
dat het Stephen was alsof hij een land
schap aanschouwde door een smaragd,
zooals Nero naar zijn tuinen in Rome
placht te zien. Langs een zigzagweg
daalde de auto naar beneden, naar de
warme laaglanden, voortsnellend naar Borj
bou Arreredj en Msila. Toen kwamen zij
in de woestijn, op den weg, die hen bren
gen zou naar de oasestad van Bou Sadaa.
Onder de schitterende sterren aan den
duisteren hemel glansde de uitgestrekte
vlakte van golvend zand zacht met gulden
schijn als een lichtende zee. Eu tussches
deze zachtglanzende golven vaD die einde-
looze vlakte reed de auto voort, schokkend
en hobbelend over den ongelijken we
een kleine boot over den grooten oceaan.
Er klonk geen geluid behalve het
ven van de machine en het
achtige getBierp van onzichtbare krekel?,
welk geluid de stilte onder dat wijde,
sohitterende gewelf, dat zich boven
goud uitspande, nog dieper en grootsober
scheen te makeD.
„Nu ben ik, waar zij wenschte te zijn:
het gulden mysterie," zei Stephen tol
zichzelf. En hij bemerkte dat hij onbe
wust luisterde, oi hij ook de hulpkreet
vernam, die Victoria beloofd had te zullen
laten hooren, wanneer ze hem noodig zon
hebben.
HOOFDSTUK XXIII.
Op den top van een bleekgouden heuvel,
halt zand, half rots, verheft zich een witte
muur met vierkante, korte, plompe torens
uitziend op het Noorden en Zuiden, be!
Oosten en Westen. Van uit deverteziM
zij er woest doch indrukwekkend uit
midden van hun wilde en verlaten om
geving. Aan den zuidelijken horizont golft
de woestijn in golven van goud en rose
en violet, langzaam vervagend in bet
lichtrood van den hemel; dichter bjj zij»
wonderlijke kleine bergen, die de
van Bou Sadaa schijnen te bewaken; tol
zelfs het zand heeft zich opgehoopt tol
fantastische vormen, als van een troep
dofgele dieren, die zich bukken om te
drinken uit diepe bronnen in purperen
schaduw. Naar het Noorden strekt zich
de sombere woestenij uit, met hier en daar
iets bleekgroens tusschen het geelbruin,
alsof graszaad spaarzaam was gezaaid over
een stormachtige zee, en door een of ander
wonder was opgekomen.
(Wordt vervotgdy