R
FOTO-ALBUM
voor amateurs en verzamelaars,
Poësie- Albums,
DAGBOEKEN
DE ONDERGANG DER BOKRUITERS.
Notaris MULDER
hoóigewas en nagras:
Adverteeren doet verkoopen.
Boekhandel Fa. Lange veld de Rooij.
n-ut-ïn: ;n;Uf
FEUILLETON.
te Texel,
zal op Vrijdag 6 Juli 1923, 's avonds 7 uur
in het café „den Bnrg" te Den Burg,
publiek verkoopen en verhuren
A. voor den heer S. G. Everts
6 82 22 Groote Stuk in 4 perc.
3 59 70 Kaarsenmaker in 2 perc.
6 78Waardstuk in 2 perc.
gelegen in Waal en Burg.
B. voor den heer Anth. Dalmeijer
3 39 40 de Geelvink
plm. 2Kooistuk a/d Kooistukvveg en
nagras van plni. 4Kooistuk tot
't Molentje, gelegen alsvoren.
C. voor den heer M. Kooiman Albtz.
2 5490 Voorste Zaad in 2 perc.
2 20 20 Middelste Zaad
2 08Achterste Zaad
D. voor den heer H. Over
2 41 96 Riedige Stuk, Waal en Burg
E. voor den heer A. J. Noordijk
6 88 90 Listland als voren in 3 perc.
F. voor den heer Adolf Keijser
1 91 20 Langwaal bij de Kaai
1 75 40 Lange Waterbak Waal en Burg.
EEN ZONDERLINGE HISTORIE,
door
A. MftTZELBURG.
I.
1)
Het was omstreeks middernacht. Aan
den hemel, die door groote, doch onregel
matig verspreide wolken bedekt was, stond
de maansikkel reeds tamelijk laag, en wan
neer zoo'n wolk haar voor een oogenblik
aan het oog onttrok, werd de uitgestrekte
vlakte in een by na volkomen duisternis ge
huid. De lucht was koel, maar het was
zoo'n eigenaardige lauwe koelte, zooals de
lente ze slechts kent en waardoor het jongo
gras ontspruit en de knoppen zwellen Van
tijd tot tijd streek er zulk een lauwe wind
vlaag over de vlaktemaar hij was niet
ruw, want, hij kwam uit het Zuiden en hy
bracht iets mats met zich mee, dat mensch
en dier moe maakte.
En moe waren beiden, ruiter en paard,
die in den Aprilnacht over de moerassige
vlakte trokken, waaruit slechts hier en daar
een eenzame wilgenboom omhoogstak, door
de maansikkel zoo zonderling grijs en bijna
spookachtig beschenen. Het paard kon zijn
hoeven, waaraan de zware moerassige aarde
bleef kleven, nauwelijks nogomhoogheffen.
Nu zakte het nog dieper in den vochtigen
bodem. De ruiter trok het terug.
„Neen, braaf beest," z.eide hij, het paard
op den nek kloppend, „dat gaat zoo niet
verder Hier komen wij niet vooruit. We
moeten terug. En ook dat zal niet veel
helpen. We zijn verdwaald en zullen moe
ten wachten."
Wachten midden in den nacht, omgeven
door uitgestrekte moerassen, waaruit een
eigenaardige scherpe grondlucht opsteeg,
die weliswaar nu juist niet onaangenaam
was, maar toch een zwaar gevoel veroor
zaakte die vijf uur tot aan het aanbre
ken van den dag hier op zijn paard bewe
gingloos te moeten doorbrengen dat was
voor mensch noch dier een troostvol voor
uitzicht. De ruiter richtte zich dan ook in
zijn zadel omhoog en keek scherp om zich
heen. Maar naar alle kanten bemerkte hij
ook nu niets anders dan vlakte -en hemel
die zich in een wazige schemering aan den
horizon vereenigden.
in prijzen van f 0,60, f 0,75, f 0,90 en f 1,30 en in luxueuse uitvoering
voor f 1,05, f 2,f 2,70 en f 3,60.
voor 50 en 90 cents.
voor hen die dagboek willen houden, f 2,
-v.
- jo- ''-of-d•-•••; /v-
1
„Halt 1" zei hij onwillekeurig want
hij had naar het Noorden een vluchtig op
flikkeren ontdekt, van een licht, of een vuur.
Hij keek ingespannen in die richting en
het scheen hem toe, alsof dat snelle opflik
keren zich herhaalde.
Snel haalde hij van onder zyn wijden
mantel een kleine kijker te voorschijn, waar
door hij langen tijd naar het Noorden tuurde.
„Nou, ouwe," zei hij hardop en alsof zyn
paard hem zou verstaan, „dat lijkt mij toch
bijna een soort verhoogiDg en zooiets van
huizen ernaast. We zullen het probeeren
Een zachte ruk aan de teugels was vol
doende, om het paard in de nieuwe richting
-ie brengen.Maar het kroop als het ware
voorwaarts. Sedert den vroegen morgen
al in touw en de laatste 4 uren ronddoolend
in poelen en moerassen, zonder voer, de
enkele grashalmjes uitgezonderd, die zijn
berijder het hier en daar maar al te gaarne
had laten plukken, die zware vochtige aarde
aan de overigens fraai gevormde hoeven,
hoe zou het anders dan langzaam over
den zuigenden bodem vooruit hebben kun
nen strompelen De ruiter hoewel naar
het scheen ook vermoeid, want hij had
sinds een karig stukje middagbrood in een
dorpje in het land van Gulik niets meer
gegeten bleek door het vooruitzicht op
spoedige rust wel wat opgevroolijkt te zijn.
Hij richtte zich op' en keek scherp om zich
heen, teneinde de goede richting niet te
verliezen Daarbij verlichtte de maan som
tijds zijn gelaat, dat levendige, mannelijke
en innemende trekken vertoonde. Een wijde
ruitermantel met een militairen snit om
hulde de, naar het scheen, slanke en voor
name gestalte
„Toch geen dwaallicht?" mompelde hij
spijtig en teleurgesteld binnensmonds, toen
het schijnsel, waarop hij toereed, telkens
en telkens weder voor ecnigen tijd verdweeD.
„Dat ontbrak er nog maar aan Maar neen,
daar is het weer. Hot is een vuur 1"
Hij hield zijn paard in, nam weer zijn
kijker ter hand en moest wel iets gezien
hebben, dat hem voorwaarts dreef, want
hij spoorde thans zijn paard nog krachtiger
tot grooteren spoed aan.
Inderdaad was datgene, waarop hij toe-
reed, een vuur; maar er bevond zich nog
een fatsoenlijke afstand tusschen hem en
de gastvrije vlam, welke afstand echter met
iedere minuut zienderwijze kleiner werd.
De bodem werd langzamerhand droger, zelfs
vasthet paard gevoelde zich verlicht, daar
de aardklompen droogden en van zijn hoe
ven loslietenhet ging tenslotte zelfs in
een soort draf OTer. Het toeval scheen den
ruiter op een landweg gevoerd te hebben,
want aan weerskanten stonden afgeknotte
wilgen en nu en dan kon hij duidelijk wagen
sporen op den grond onderscheiden.
Maar plotseling rukte hij aan den teugel
en hield zijn paard onwillekeurig in. Hij
herinnerde zich, wat de praatzieke waard,
die zijn slechte kost blijkbaar door den rijk
dom van zijn spraakzaamheid had willen
goed maken, in hetGuliksche dorp gedurende
de middagrust had verteld. De streek moest
van roovers wemelen, die op ongehoorde
en geheimzinnige wijze diefstallen en over
vallen pleegden, zooals ze vroeger nooit
voorkwamen. Niemand voelde zich meer
veilig. Een welgestelde grondbezitter, die
's avonds eenige zakken met duizend blin
kende Hollandsche guldens in zijn brandkast
had gebracht vond deze den volgenden mor
gen leeg, zonder dat er ooit een spoor van
inbraak viel te ontdekken en zoo wist men
honderden gevallen. De duivel moest daarbij
de hand in 't spel hebben.
Natuurlijk had onze jonge reiziger, die
een dappere kerel was en zijn kapiteins
rang ondanks zijn jeugdigen leeftijd met
eere had veroverd, nauwelijks een tiende
deel van al die praatjes geloofd. Van een
duivelsspook kon bij hem in 't geheel geen
sprake zijn. Maar dat er veel en vermetele
roovers in deze streken waren, op de grens
van Limburg, Luik en het West-Rij nsche
gebied, daarover had hij al eerder hooren
spreken en hij droeg dan ook zijn geladen
dubbelpistolen niet voor de grap in dehol-
sters. Onwillekeurig greep hij er eens naar,
want het schoot hem nu te binnen, dat hij
wel eens toevallig op zoo'n bende zou kun
nen stuiten. <Geen vrees, slechts voor
zichtigheid verwekte deze bezorgdheid bij
hembij verbaasde zich alleen maar over
het feit, dat dit vuur, dat hij ontdekt had,
geen haard- of smidsvuur was, maar gewoon
op het vrije veld brandde dat kon im
mers feitelijk niet in den haak wezen.
Waren het zigeuners of kampeerders Zou
hij wat dichter naderen Men kan een
dappere houwdegen zijn en zich in vele bloe
dige slagen dapper geweerd hebben, zonder
dat je nu juist het verlangen in je voelt
opkomen, met een bende rooversgespuis in
aanraking te komen en op jammerlijke wy ze
in de pan te worden gehakt.
Deze gedachten maakten echter al spoe
dig plaats voor andere. Zou hij het toeval
niet benutten, om de geheimen van lieden
te ontdekken, die in ieder geval toch een
groot gevaar, voor de gemeenschap oplever
den. Hij kon zich daardoor verdienstelijk
maken om zijn medemenschen rust en
veiligheid te verzekeren, misschien zich
zelfs een goeden naam verwerven in de
streek, die mogelijkerwijs eens zijn woon
plaats kon worden. In ieder geval wilde
hij eens wat naders te weten komen. Hij
nam den laatsten teug uit zijn veldflesch,
welke djonk hij, matig als hij was, bewaard
had tot het allerlaatste oogenblik, onder
zocht nauwkeurig zijn revolvers, liet zijn
paard aan den kant van den ,weg eenige
minuten het daar overvloedig aanwezige
gras afweiden en reed toen langzaam voor
waarts.
Hij bemerkte al gauw, dat hij geen dorp
voor zich had, doch slechts een heuvel, aan
welks voet een gebouw lag, dat hij tot nu
toeiniet precies kon onderscheiden, dat
echter niet onaanzienlijk scheen te zijn en
in een klein torentje uitliep Dit gebouw
was door boomen en struikgewas omringd
waaraan thans nog geen blad zat. Hij kon
dus vrijwel zonder gevaar naderen en een
poging wagen om vanuit het een of ander
verborgen plekje de plaats bij het vuur
nauwkeuriger gade te slaan, Toen hij vlak
bij het struikgewas gekomen was, steeg
hij uit den zadel en leidde het paard ver
der bij den teugel. Aangezien de afstand
tusschen hem en het vuur, waaromheen
hij thans duidelijk gestalten zich zag be
wegen, altijd nog vrij groot was, nam hij
opnieuw zijn kijker ter hand, leunde op
zijn paard en tuurde vol spaning in de rich
ting van het kampvuur.
Wat bij zag, was wel geschikt om zijn
verwondering op te wekken. Om het vuur
lagen een paar muzikanten, als echte zigeu
ners hadden zij zich karakteristiek beschil
derd het waren typische kleine en gedron
gen gestalten, met grappige hoeden, waar
van de omgeslagen randen laag neerhingen
de een speelde viool, de ander sloeg op een
triangel, terwijl de derde op ée'n soort doedel
zak blies. W.v.v.
-1
1 -