No 4179
Woensdag 30 November 1927
41s,e Jaargang
Van week tot week
Texelsche Berichten
ABONNEMENTEN:
UITGAVE;N.V.v/h LANGEVELD DE ROOIJ DEN BURG OP TEXEL
ADVERTENTIËN:
TELEFOON: N°.11 POSTGIRO: N°. 652 t: POSTBUS: N°. 11
Lezing over Tannhaüser door Ds Raabe.
L
TEXELSCHE COURANT
DEN BURG: 60 ct per drie Maanden.
Franco p. pest door geheel Nederland 75 ct p. 3 maanden.
Losse nummers: 3 ct
DE TEXELSCHE COURANT VERSCHIJNT
WOENSDAG- EN ZATERDAGMORGEN
Van 1-5 rogols: 50 ct. Iedere rogel meor: 10 ct.
Dezelfdo advertentie 4 maal geplaatst wordt 3 maal berokond.
BIJ abonnement lagoro rogolprljs.
ADVERTENTIËN
MOETEN DAAGS VOOR 'T VERSCHIJNEN
4 UUR NAM. IN ONS BEZIT ZIJN
19—26 Nov.
Uit de Tweede Kamer.
De Tweeie Kamer slaat zich flick door
de begrootingsarbeid heen en als er geen
tegenslagen zijn zal z(j tegen het Kerstreces
best er mee gereedkomen. Maar er is ook
nog ander werk bijgekomen en wel in de
vorm van een tweetal wetsvoorstellen. Een
van de beer Albarda, namens de son. dem.
fractie ingediend, tot invoering van het 7e
leerjaar op 31 Januari a.s. en een vaD de
heer Zijlstra dat ten doel heeft verlaging
van de leerlingenechaal. De heer Albarda
is, naar men weet, tot z(jn voorstel geko
men door het ziekteverlof aan minister
Wassick verleend en de vrees dat door de
ziekte van de minister de mogelijkheid tot
invoering van de 7 jarige leerplicht op 1
Juli 1928 in gevaar wordt gebracht. HU
acht bovendien een invoering op 31 Januari
beter met het oog op Amsterdam en andere
groote steden, waar het nieuwe schooljaar
met 1 Februari begint. Het kath. Kamer
lid, de beer Suring heeft zich intusschen
tot de reg6ering gewend met de vraag of,
afgezien van de ziekte van minister Was
zink, door haar medewerking zal wordeo
verleend tot de verdere tehandeling van het
wetsontwerp zoodat de inwerkingtreding
der wet uiterlyk 1 Juli 1928 mogelijk is.
Op die vraag heeft minister de Geer toe
Btemmf n 1 geantwoord. De heer Suring heeft
door het stellen van die vraag de sociaal
democraten de wind uit de zeüen genomen
We moeten ons al zeer vergissen indien
met zal blijken, dat de kansen van 'tsoc.
dem wetsvoorstel zeer gedaald zijn.
De beer Zylstra biykt in het voorstel-
Albarda aanleidiDg gevonden te hebben tot
het doen van fjjn voorstel. Hij is van
mtening dat herstel van de 7-jarige leer
plicht vooraf dient te gaan door de vermin
dering van het aantal leerlingen per onder
wijzer en dan vooral wat betrelt de kleine
scholen
0»er deze beide onderwöe-voors'ellen
welke van de schatkist een nogal belangrijk
offer zullen vragen, zal ongetwijfeld een
uitvoerig debat mogen worden verwacht.
Plet Hein—hulde.
D9lfsbaven heeft feesten aangericht ter
eere van de nagedechtenis van de populaire
zeeheld uit onze vaderlandsche geschiedenis
Piet Hein ,'Jjn naam is klein, zijn daden
bennen groot* By fakkeloptocht rede
voeringen, kransleggiog en wat daarbij
behoort wordt de 3503 geboortedag van deze
zeeheld herdacht. Db gcdacbteD gaan daar
door weer eens even terug naar de b oei-
iyd der West Indische CompagDie. Piet
Hein was een der opriedters ervan. Hij
voer in 1628 uit met een vloot van 30
schepen bemand met 4000 koppen en ver
overde in Augustus van dat jaar de uit 19
sen pen bestaande Spaanscde zilVTvloot.
Eo dat vrijwel zonder slag of stoot. De
buit had een waard van 111/2 millioen
gulden. Piet Hein werd tot aanmaal be
vorderd, kreeg efn dotatie van f7000 en
bet scheepsvolk ontving 18 maand gige.
O'ze dichter Heye werd door deze geschie
denis-daad giïnspireerd tot het dichten van
zijn „Heb je van de zilvervloot wel gehoord."
en ur. J Viotta, behalve Amst6rdamsch
geneesheer tevens een begaafd toonkuDS'e-
naar, zette de woorden op een vlotte melodie
en sedert dien is er voor volksvergadering
en na ionale feestdag g< en populairder lied
denkbaar dan dat van Piet HeiD, met de
zich voor eindeloozs herhaling zoo bij uit
stek leenence slotregel „En te ft gewonnen
de zilvervloot".
Uit Albion's parlement.
Hjt Briteche parlement heeft in de afge-
loopen w6ek een paar nogal fel bewogen
zittingen gebondeD. De Arbeiderepartij
biacot bet scherpe middel van obstructie
in toepassing Oü de behandeling van het
wetsontwerp inzake de werkloozenverzeke
ring. Het debat was eenige keeren z o
scherp, dat e6n viertal oppositie leden uit
de vergaderzaal werden verwüderd.
België: Nieuwe stuurlui.
B6lsie heeft eea nieuw Kvtinot gekregen.
Het oude Kabinet van nat onale 6enheid is
uiteengev.-.lli n. HH bal al sedert ling in
'.yn voegen gekraakt. Etn doel der sociaal
democraten, die hier en daar tarrcin ver
speelden aan de communisten, haakte naar
bet terugkteren tot de vleescbpott6n van
Egypte, in dezen de vrybeió van oppoei'.ie
Als Vandervelde, de knappe politicus, er
oiot een stokje voor gestoken bad, was reeds
eerder aan de anderen bet afscbeid toege
roepen. Tbaos echter was naar het ootdeel
der leiders bet oogenblik daarvoor aange
broken De etsch tot verkorting van de
militaire diersttjjd werd gesteld, de generale
staf gaf bet consigne van verzet en... de
bom is gebarsten.
Er is nu 'n kabinet gekomen van liberalen,
katholieken en Cbr.-demooraten, die de soc.
lemocraten als een sterke oppositieparty
egenover z ch vindt. Zoo nemen ook in
te politiek alle lofzangen een einde.
RoemeniëBratianu ad patres.
Roemenië beeft een zwaar verlies gele
ien door bet overiyden van de be
kende even gevierde als gevreesde minister
president Bratianu Ieder die acht geslagen
heeft op de gebeurtenissen die zich in de
laatste tyd in en om Roemenië hebben
afgespeeld, zal best-fieo wat het beengaan
van een man als Bratianu op dit oogenblik
ceie6kent. Bratianu toch was de man met
le sferko vuist, die de liberalen tot een
«terke partij in Roemenië heeft gemaakt en
met yzeren hand de teugels van het bewind
voerde. Hy kon vrywel met een dictator
op één lijn worden gesteld.
Men moet nu verder maar afwachten hoe
de nieuwe bewindvoerder, broer van de
o erledene het er afbrengt. HU heeft veel
met zyn broer samengewerkt, ook in reget-
riDgsaangelegenheden en hy zal ten op
zichte van de aanhangers van de ex-kroon
prins wel eenzellde krachtige politiek biy-
ven volgeu.
Geenszins is de verwachting beschaamd ge
worden, dat het Ds. Raabe aan belangstelling
niet zou ontbreken, wanneer Z. Eerw. met een
een lezing over „Tannhaüser" de aangekondigde
reeks van litteraire avonden zou openen.
Een bizonder talrijk publiek, meerdere gods
dienstige gezindten vertegenwoordigende, had
zich Vrijdagavond een plaatsje verzekerd in
Eben Haëzer, dat baadde in licht en waar mede
een behaaglijke temperatuur aan de gezelligheid
ten goede kwam.
Te ruim acht uur ving Ds. Raabe aan met
een hartelijk welkomstwoord uit te spreken, in
het bijzonder jegens het hoofd onzer gemeente
en ds. en mevr. van 't Hooft, die zich de moeite
van een voetieis uit en naar de Waal getroosten
wilden om hier onder zijn gehoor te kunner zijn.
Spreker zeide met verheugenis naast vele
bekenden ook tal van minder bekenden aan
wezig te zien, hetgeen hij een bewijs achtte
voor de belangstelling, welke deze lezing mocht
wekken.
De opbrengst van deze avonden zal strekken
tot versterking van de kas der Kerkvoogdij. De
lezingen zullen geen speciale stichtelijke strek
king hebben, alhoewel spreker hoopte en ver
trouwde, dat zij allerminst onstichtelijk zouden
zijn.
Na deze korte toespraak kwam Ds. Raabe tot
het onderwerp van deze avond „Tannhaüser."
Inleiding.
Diep in 't hart van vele groote menschen
schuilt 'n heimwee naar hun kindertijd, een
hunkerend verlangen naar de dagen van weleer,
toen een middag, ja soms een enkel uur schier
geen grenzen had, zoo waren we weg in ons on
schuldig spel, of luisterden we in volle over
gave aan moeders schoot naar de pakkende
vertelsels uit moeders mond. O, konden we
nog maar eens wèèr zonder notie van de tijd
zoo ruimschoots en onbezorgd genieten.
Tal van dichters hebben in proza of poëzie
uitdrukking aan die soort van gevoelens ge
geven. Zoo eindigen de strofen van het be
kende „Lied van de Isaar" telkens met de
verzuchting
„O zalig, o zalig, een kind nog te zijn
Ook denkt spreker aan een ander liedje:
„lk wilde, ik kon nog lachen
Zooals ik lachte'als kind.
Ik wilde, ik kon nog weenen
Zooals 'k als kind heb geweend
En dan aan de vraag van de jonggestorven
Filip v. Goethem aan het eind van zijn vers
„Jeugdherinnering" of aan de weemoedige bede
in „Kinderoogen", het gedichtje van Nellie
van Kol.
Spreker citeert met gevoel en wijdt verder
uit over die zonnige, nog onbedorven jeugd,
prille levenslente, vol weldadige koestering en
rijke toekomstbeloften.
•Zijt gij zelf óók jong geweest, echt kinderlijk
jong vraagt spreker zijn hoorders. Dat is
anders jong dan 'n groot deel onzer tegen
woordige jeugd, waarvan de jongens op hun 8e
of 10e jaar al 'n eigen merk sigaretten er op
na houden en de meisjes tegen haar 9e al
smachtend uit gaan zien naar een of meer
aanbidders en nesterig koket zich gedurig af
vragen, of haar rokjes toch vooral niet te lang
zijn en haar zijden kousjes wel echt vleesch-
kleurig.
Die geforceerde volwassenheid en vroeg
rijpheid is mede een der droevigste symptomen
der verwording van ons huidige geslacht en
ik denk dan ook aan heel iets anders, wanneer
ik u vraag, of gij óók jong zijt geweest.
lk denk dan aan jong zijn in de dartele,
ongedwongen, frisch-natuurlijke, lieflijke, onbe
zoedelde zin van het woord.
Zoo ja, dan weet ge ook nog wel hoe knus
die tijd toen was, toen ge on-ergdenkend nog
kondt genieten van wat het oogenblik u bracht,
spontaan in vertrouwelijk zich geven, in ver
trouwensvol aannemen ook van hetgeen men
in mooie rustige uurtjes ons vertelde.
Spreker wijdt over die verteluurtjes nader
uit en vervolgt met te zeggen, dat met de
jaren ook bij het klnderlijkstc kind die arge-
looze goedgeloovigheid en dat kritiekloos ge
not verdwijnen, hoewel die eigenaardige be
langstelling voor het wonderbaarlijke en ge
heimzinnige nooit geheel verdwijnen bij de
mensch als individu evenmin als bij gansche
volkeren. Door het verschijnen van een
breede reeks boeken onder mythen en legenden,
verhalen en sagen kan men daaraan niet meer
twijfelen.
Hierin ziet spreker een doorslaand bewijs,
dat ook nog heden ten dage de zin voor het
mysterieuze en avontuurlijke en de verbeeldings
kracht factoren van belang zijn waarmee we
rekening hebben te houden bij de bestudeering
van het zieleleven van de mensch We zijn er
eenvot dig één mee.
DeTannhaüser-sage.
Vervolgens zet spreker duidelijk uiteen wat
we onder sprookje, mythe, legende en rage
hebben te verstaan, doch staat speciaal stil bij
de sage, die de dichterlijke bewerking is van
een gebeurtenis, waarvan mendejuistetocdracht
niet weet. Men spreekt van een geschiedkun
dige of plaatselijke sage, wanneer ze aan per
sonen, plaatsen en handelingen is vastgeknoopt,
en in het bijzonder van heldensage, wanneer
ze met de helden van een volk samenhangt.
Ontstond de sage in de oertijd en belichaamt
zij de godheid, dan noemt menhaargodensage
of mythe, met name waar het heidensche goden
betreft. Op het gebied der één God vereerende
dogmatische religies hceten ze legenden,
Uitvoerig gaat spreker op naam en beteekenis
der iegenden nog in en vraagt dan onze aan
dacht voor de Tannhaüser-sage, die wat de
historische kern betreft in de middeleeuwen
ontstond, doch nóg vroeger, wat de dichterlijk-
fantastische uitbreiding en opsiering betreft.
Gewezen wordt op de romantische tijd der
middeleeuwen, waarin vele sagen en legenden
ontstonden,
De historische kern van de Tannhaüser-sage
hebben we te zoeken in de persoon van een
zekere Tanhuser, die leefde ten tijde van Paus
Urbanus IV, in 't midden der 13e eeuw en of
schoon van ridderlijke afkomst het leven leidde
van een troubadour. Om deze historische kern
is een rijke fantasie aan het weven en borduren
gegaan, waarover spreker ons uitvoerig vertelt,
We vernemen allerlei interessante bijzonderhe
den uit het leven van deze vreemde zanger,
krijgen een verklaring van zijn naam en een
omstandig verhaal van omvang en groei der
oud-Germaansche mythe, waaruit de Tannhaüser
figuur vermoedelijk is voortgekomen.
De sage, die bij de overgang van de 13e
naar de 14e eeuw de ronde deed, luidde als volgt:
Ridder T. was op een zijner reizen doorge
drongen tot de berg van Vrouw Venus, o.m.
om daar van de lichtzinnige genietingen te
kunnen profiteeren.
Toen zijn geweten begon te spreken en hij het
aardsche leven terugverlangde deed hij be
rouwvol een pelgrimstocht naar Rome tot Paus
Urbanus IV om door biecht en boete vergeving
zijner zonden te verkrijgen. De Paus echter
verkondigde, dat hij evenmin op de genade
Gods behoefde te rekenen als de dorre staf,
welke hij in de hand hield, ooit weer zou
groeien en bloeien. Vol vertwijfeling keerde
T. toen naar de Venusberg terug. Maar ziel
Ten derden dage begon opeens de dorre staf
tc groenen en meteen zond de paus ijlboden
naar alle landen, maar Tannhaüser was niet
te vinden.
Uitvoerig spreekt Ds. Raabe over de inte
ressante trekjes, welke blijkens bovenstaand
verhaal, aan de historische* kern zijn toege
voegd, enkele terugwijzend op het oud-Ger
maansche heidendom.
Vrouw Venus Is'hier de moederlijke wereld-
godheidü van^het^oud-Germaansche bijgeloof,
in tiaar bijzondere gedaante als godin der
onderwereld.
In vrouw Venus hebben we allereerst te zien
de verpersoonlijking van aardsche, zinnelijke
lustreen heidensche en duivelsche verschijning
met welke J.flguur het jniiddclccuwsch volks
geloof zeer vertrouwd was.
Het heidensch-Germaansche volksgeloof ken
de haar ook onder naam van Holda of Vrouw
Holle, die woonde in de Hörselberg, in Thü-
ringen bij Eisenach, tegenover de top, die de
Warthburg draaft. De „trouwe Ecknart" hield
er de wacht. Dieiberg'[was'[dc ^verblijfplaats
van zielen der afgestorvenen, met name van
de goddcloozcn en van de duivel.
Onder .verkeeren bij Vrouw Venus" zouden
we niets anders hebben te verstaan dan een
symbolische uitdrukking voor „gestorven zijn."
Dit overzettend in de taal der poëzie kunnen
we aan deze mythologische voorstellingXdit
motief ontleeneneen sterveling komt terecht
in het wonderbare zielenrijk cu g:niet daar 't
hoogst denkbare geluk!;|hijjverlnngt terug naar
de aarde, tracht te|[viuchten, maar blijft aan
de dood onderworpen.
Dit dus voerde de diep-tragische grondge
dachte in onze sage met zich: Tannhaüser
moet sterven, zijn ziel is verloren. Al weet
hij uit de berg weg te'komen, hij moet er
toch weer heen terug.
Deze gedachte, omgezet in de Christelijke
geest der middeleeuwen, bcteckent dan zooveel
als: zijn berouw en boete baten hem niets;
zijn zonde van in de Venusberg geweest tc
zijn is te groot en kan niet vergeven worden,
want zijn ziel is onredbaar verloren.
Nog vernemen we allerlei bijzonderheden
omtrent de middeleeuwsche vorm en beteeke
nis der Tannhaüser-sage. Uitvoerig behandelt
spreker het vers, dat heel spoedig na de uit
vinding van de boekdrukkunst (plm. 1450) in
meerdere drukken werd verspreid, getiteld
„Volklied van Tannhaüser", het allereerste ge
dicht over dit thema. Later .verschenen nieuwe
gedichten, ook in ons land,'maar [het eerste van
dc nieuwere tijd is dat van Ludwig Tieck
(1800), die aan eigen fantasic'i'nogal rijkelijk de
teugel liet.
Spreker geeft de inhoud van dit gedicht uit
voerig weer en wijdt uit over latere bewerkin
gen, o.m. van Arnim en Brentano, Gebrs.
Grimm, en van Helnrich Heine, wiens.waardig
begonnen gedicht eindigt als 'n politiek-litteraire
satire vol scherts en spot:
„De ridder kroop nu snel in bed,
Hij heeft geen woord gesproken,
Vrouw Venus naar de keuken ging
Om 'n soepje voor hem te koken.
Richard Wagner's, Tannhaüser."
Eindelijk komt spreker tot een geheel andpre
behandeling van de al-oude sage-stof, n.l. tot
de omwerking tot het drama, waardoor de
Duitsche dichter-componist Richard Wagner
zich een onsterfelijke naam heeft verworven!
Spreker geeft ons een aantrekkelijk beeld van
het ontstaan van Wagner's muziekdrama, vertelt
van Tieck's gedicht en van Hoffman's verhaal,
welke beide stof opleverden. Ook Heine's ge
dicht schijnt Wagner te hebben beïnvloed.
Het dramatisch dichtwerk werd in 1843, het
imposante muziekdrama in 1845 voltooid. Be
hoeven we te zeggen, dat het werk van zijn
groot genie allengs een wereldvermaardheid
heeft gekregen
De hoofdlijnen in het Wagnersche drama
worden ons duidelijk voor oogen gesteld. Resu-
meerend bepalen we ons tot het volgende.
o—
De dichter verplaatst ons naar het hart van
dc Venusberg, een fantastisch grotverblijf, waar
het wemelt van sprookjesachtige gestalten. Op
de voorgrond ligt de beeldschoone Venus achte
loos uitgestrekt op een sierlijke divan, waar-
voor Tannhaüser ligt neergevleid, het hoofd in
haar schoot.
Wanneer der Sirenen verlokkend gezang ver
stomt, heft Tannhaüser het hoofd op, hij wil
terugkeeren tot het aardsche leven. Toch had
hij aan Venus' verleidende beloften geen weer
stand kunnen bicden als hij niet de bijstand
der H. Maagd Maria had ingeroepen. Een ge
weldige slag weerklinkt, grot en Venus zijn
verdwenen. Tannhaüser staat plotseling in een
heerlijk dal. Een herdersknaap bespeelt erz'n
schalmei, een pelgrimsstoet, op weg naar Rome
trekt zingend voorbij. Dan werpt T. zich op
de knieën, diep ontroerd, in vurig gebed. Zoo
wordt hij aangetroffen door de landgraaf van
Thuringen en zijn edelen en zangers. Op aan
drang van een hunner, Wolfram geheeten, be
geeft T. zich met hen naar de Warthburg, waar
Elisaheth, nicht van de landgraaf, hem sinds lang
wachten zou.
T. en Elisabeth spreken zich voor elkaar uit,
voelen zich gelukkiger dan ooit. Wolfram, die
Elisabeth in stilte aanbad, weet nu voorgoed