No 4302 Zaterdag 9 Februari 1929 428,8 J aargang Voor de Zondag. EEKSTJi BLAD. Voor hoofd en hart. tMó tyuep dwU$t: fc*. Texelsche Berichten Wrijf Uw Mjnlijke spieren ABONNEMENTEN: UITGAVE:N.V.v/h LANGEVELD DE ROOIJ DEN BURG OP TEXEL ADVERTENTIÉN: TELEFOON: N°11 H POSTGIRO: N°. 652 :i POSTBUS: N°. 11 KLOOSTERBALSEM TEXELSCHE COURANT DEN BURG: 50 ct. per drie Maanden. Franco p. post door geheel Nederland 75cL p. 3 maanden. Losse nummers: 3 ct DE TEXELSCHE COURANT VERSCHIJNT WOENSDAG- EN ZATERDAGMORGEN Van 1-5 regols: 50 ct. Iedere regel moer: 10 ct. De2elfde advertentie 4 maal geplaatst wordt 3 maal berekend. BIJ abonnement lagere regelprljs. ADVERTENTIÉN MOETEN DAAGS VOOR 'T VERSCHIJNEN 4 UUR NAM. IN ONS BEZIT ZIJN KAN GELD GELUKKIG MAAK? (Zuid-Afrikaansch dialect.) Kan geld of goed gelukkig maak? Né, liifde en liifde alleen. Dit is di een'ge ware band. Of maak twé harte één; Maar waar dii liifde ni bestaan, En geld di drijffeer is, Daar kan geen waar geluk ooit wees, Dis séker en gewis. Jan, wat fèrsiis maak. ZIJT GIJ TEVREDEN OVER UZELF? Over zelfvoldaanheid en zelfverwijt. „Gij moet uzelf niet te hard be- oordeelen. Uw berouw over 't leed, dat ge anderen veroorzaakt hebt, zal veranderen in de vreugde van te weten, dat uw vroegere hande lingen en gedachten voortkwamen uit een grovere bestaanstoestand. Prentice Muiford. (Slot.) In dit woor ligt werkelijk veel troost. In de eerste plaats stelt het voorop, dat elk, tot wie het zich richt, zich in zijn verleden, met betrekking tot een zij ner medemenschen wel iets te verwijten zal hebben; we staan dus met ons berouw niet alleen. Ten tweede doet het ons begrijpen, dat juist in ons berouw voor een groot ge deelte onze rechtvaardiging is gelegen. Indien het waar is, dat we nu datgene zien, waarvoor we eertijds nog blind wa ren, dan ligt daarin op zichzelf reeds het bewijs ,dat we niet hebben stilgestaan, Het woord is niet van toepassing op die gevallen, waarin we tegen ons beter weten in hebben gehandeld; maar wel op die andere, waarin we eenmaal te goeder trouw meenden de rechte weg te bewan delen. Kunnen we ons herinneren, dat dit het geval is geweest, welnu, dan heeft, om met Muiford te spreken, se dert dien onze bestaanstoestand zich ver fijnd ;en, hoezeer ook ootmoed en nederig heid ons past, we mogen ons toch dank baar in die vooruitgang verheugen. We mogen ons zelfverwijt wel eens een oogen blik laten plaats maken voor voldaanheid, we mogen ons wel eens de weelde gun nen, welke de bergbeklimmer zich gunt, om te rusten en om zich heen te zien. Want, als we dat nooit eens durven doen, als we maar steeds weer op hoo- gere bergtoppen staren en ons schamen, dat we nog niet verder zijn gekomen, dan loopen we gevaar de frischheid en de opgewektheid te verliezen, die we toch zoo noodig hebben op de levensreis. Ach, het doet zoo goed, het stemt zoo dankbaar, ons eens over het bereikte te verheugen; het geeft nieuwe moed om verder te gaan. We behoeven ons immers niet te verhoovaardigen op eigen kracht. Zijn we werkelijk tot hooger inzicht gekomen, dan is dat voor ons althans een waarborg, dat wij op de rechte weg zijn. Aan degenen, die we verdriet berok kend hebben, zeggen wij ons leed in de stilte vair, ons hart; zijn ze niet meer in ons midden, wellicht kunnen ze nog die inwendige stem verstaan. En we den ken er bij, dat we ook hun vergeven, wat ze wellicht ons misdeden. Immers het is ons thans duidelijk, dat ook hun in zicht beperkt en hun dwalen vergeeflijk was. Zoodoende is een weldadig oogen- blik 'van vereffening en inwendige rust ons deel; en we behoeven geenszins te vreezen, dat dit ons tot bekrompen zelf voldaanheid zal terugvoeren. We zijn er ons in tegendeel van bewust, dat we nog maals zullen dwalen bij het voorwaarts gaan. Slechts hopen we dit: dat op elke nieuwe dwaling een meer verfijnd in zicht moge volgen Zondag 9 Februari 1929. ZONDAG. Onze taak is niet te zien wat schemert, in nevelachtige verten, maar te doen 'eah.ia.dceiento54*.6óc6 wat duidelijk voor ons ligt. Th. Car 1 y 1 c. MAANDAG. Ware liefde is nooit verspild. In elk geval verheft het toch de eigen ziel. DINSDAG. Er zijn altijd twee soorten inenschen in de wereld, de pioniers en de zwoegers. De laatsten vallen steeds de eersten aan. Zij zeggen, dat de pioniers al de kansen opgeschrokt hebben, terwijl inderdaad de zwoegers geen plaats zouden hebben ge had voor hun sloven, als de pioniers hun niet de weg hadden gebaand. Denk aan uw arbeid in de wereld. Hebt ge zelf uw plaats gemaakt, of heeft iemand anders het voor u gedaan? Zijt ge met het werk, dat ge doet, begonnen, of een ander? Hebt ge ooit een kans voor uzelf gevonden of gemaakt, of profi teert gij van de kansen, die anderen ge maakt hebben of gevonden? WOENSDAG. Het is een zonderlinge waarheid, dat we eerst bij de smart der scheiding de diepte onzer liefde zien. George Elliot. DONDERDAG. Gebonden voert de smart ons allen door het leven; zacht, als wij willig gaan; hard, als wij tegenstreven. VRIJDAG. Het menschenhart heeft zulk een tal van raadselen en geheimen, dat het dik wijls de grootste kunst is, om zich in het eigen hart een weg te banen. ZATERDAG. Een ziekbed is dikwijls als een leer school. Geduld, zelfbedwang, moed en vertrouwen wordt dan dikwijls met zoo veel kracht aangeleerd, dat het door het heele volgende leven nawerkt. De eerste „Wandelaar" Onder redactie van Rinke Tolman is verschenen het eerste nummer van de „Wandelaar", een maandschrift, gewijd aan natuurwaardeering, natuurbescher ming, heemschut, geologie en folklore. Onder de twee dozijn medewerkers zijn er vele met klinkende namen. Na het inleidend woord van redactie en uitgever is het Joh. de Meester, die het eerst aan het woord komt. In een fijn-geestig causerietje „Wandelen" toont hij de geneugten aan van deze tak van sport. A.B.Wigman vindt in zijn re laas van een tocht door de bosschen gelegenheid allerlei boeiende biezonderhe- den te vertellen van herten, wilde konij nen en heel veel meer. De heemschutter Henri Polak heft een „Gooische klaagzang" aan en stelt o.a. in zijn betoog vast, dat het Gooische schoon met rassche schredenzijn onder gang tegemoet gaa.t Naar biezonder landschappelijk schoon voert ons J. B. Bernink, die de natuur-historische attrac ties opsomt van het Molenven, een par ticulier Twentsch natuurmonument. Verder treffen we in dit nummer interes sante bijdragen aan van houtvester M. de Koning, prof. dr. van Everdingen, ds. de Stoppelaar, prof. dr. van Baren en ds. van Schaick. Een redactioneel sluit- stukje vult een deel van de laatste der 32 pagina's, die behalve een afwisselen de tekst een keur van vele verrassende illustraties brengen: natuurfoto's en pen- teekeningen. Abonnementen op dit uitnemende tijd schrift worden gaarne aangenomen in de Boekhandel. Tweede Nutsavcnd. Dinsdagavond trad hier voor 't Dep. Texel van het „Nut" Ds. Klaver op met hetzelfde onderwepr, dat hij de avond te voren te Oudeschild behandeld had. De zaal was flink bezet. Bij ontstentenis van j de voorzitter, leidde Ds. Vis als medebe- De Bonte Kraal „Eén der vele, die thans winter maken". (Penteekening van Sjoerd Kuperus, voorkomende in „De Wulpen Roepen" van Hermann Löns). I en stramme gewrichten, verdrijf die afmattende pijnen van rheu-1 i matiek en r.pit met de beroemde/ AKKER', ^verzacht verrassend^ snel. ZO een goud zoo goed bestuurslid de spreker in, daarbij zeggen de over Ds. Klaver's komst verheugd te zijn. Niet alleen kost het vaak groote moeite een goed spreker te vinden, maar ook mag men blij zijn, aldus Ds. Vis, de spreker hier, in weerwil van de moei lijkheden, waarop de overtocht door ijs gang stuit, aanwezig te zien. We mogen ons ontslagen achten van de plicht u de korte inhoud van „Merijn- tje Gijzens Jeugd", waarover het viertal boeken van A. M. de Jong handelt, weer te geven. We zetten die in het vorige nummer reeds uiteen. We willen ons nu danook tot slechts enkele regels bepalen en wel voornamelijk tot de wijze, waarop spreker zijn stof heeft verwerkt. o Spr. vangt aan met te wijzen op eenige andere werken, waarin als in de Me- rijntje-cyclus het leven en streven eener reine kinderziel in het centrum werd geplaatst. Zoo noemt spreker „Kees, de Jongen" van Theo Tyssen. De Kleine Johannes van Frederik van Eeden en „Droomkoninkje" van Heyermans. Wanneer het karakter van de „Kruik", Merijntjes beste vriend, een ruwe klant met stroopersmanieren ter sprake komt, brengt spr. ons in herinnering die mooie woorden van Ada Negri, die begaafde Italiaansche dichteres, die in een harer gedichten spreekt van 'n gelaatsmasker. De mensch vertoont zich maar zelden in zijn ware gedaante en tracht te vaak door woorden zijn innerlijke gevoelens te verbergen. Gaat het in het leven niet meeermalen als met twee schepen, die elkaar voorbijvaren in het avonddonker, terwijl geen opvarende vermag te ontdek ken, wat bij de ander aan boord ge schiedt? De Kruik ging door voor een doortrap te deugniet, die zich niet beteren wou, maar Merijntje wist meer van de Kruik's gedachten en gevoelens, dan wie ook, wellicht. Spr. vergelijkt „de Kruik" met „Jakhals", de onoogelijke zwerver uit een van Mien Labberton's schetsen, die van dieper en edeler gevoelen deed blijken, dan misschien menig „fatsoenlijk" mensch mogelijk is. Uitvoerig staat spreker stil bij de goede pastoor, die zulk 'n voortreffelijke invloed doet gelden op Merijntje, dat deze zich met hart en ziel aan hem hecht en telt kens, wanneer hij zich in moeilijkheden bevindt, bij hem hulp en troost komt zoeken. De veroordeeling van „de Kruik", die zich in dronkemansdrift aan twee men- schen vergreep en voor deze euveldaad met gevangenisstraf zal moeten boeten, geeft spr. aanleiding zijn meening over het huidige strafstelsel te zeggen. Hieraan kleven, aldus spr., groote fouten. Krij gen we uit de cellen „betere" inenschen terug? Dit doel stelt men zich wel, maar bereiken doet men het zelden of nooit. Oorzaak? De rechters gerespecteerd zij hun kennis scheren allen over de zelfde kam. De straf, welke voor de een te dragen is, striemt en knoeit de anderj Gevolgen:verbittering, geen verbetering. Lees van Stephan Zweig „De oogen van de eeuwige broeder" en ge zult 't de au teur nazeggen: „De rechters meten met '11 maat, welke zij niet kennen." Werken geen duizend factoren samen tot één enkele daad? Zal men zich van de aard dier factoren dan geen rekenschap dienen te geven Flierefluiter doet spr. herinneren aan Felix Timmerman's „Pallieter", de man van 't „carpe diem",plukt elke dag! Bij de behandeling van onderscheiden problemen, welke de vrome Merijntje zich onophoudelijk stelt, vindt spr. ge legenheid Vondel en van Eeden te ci- teeren, een van Aesopus' fabels te ver halen en een anecdote te vertellen, waarin Frans Hals een hoofdrol zou hebben ge speeld. Nog komt spr. op een der werken van de Oostenrijksche schrijver Hermann Bahr en op Gabriel Scott's „Gouden Evangelie". Een Romeinsch schrijver zou hebben gezegd: „Ik ken- het goede, ik juich het toe, maar ik doe het slechte." Ook Me rijntje ontkwam er niet aan. Hij wilde zoo gaarne steeds het goede betrachten, maar vergat het wel eens. Spreker staat verder stil bij de woor den van Maurice Maeterlinck, die schreef: „Woorden gaan de inenschen voorbij, maar het zwijgen is vaii de eeuwigheid". Hadde men zich de moeite gegeven de Kruik en Flierefluiter nader te komen en te verstaan, zij hadden op een milder oor deel staat mogen maken. Ontroerend vertelt spreker van 't over lijden van de oude pastoor, wiens dood voor Merijntje een onmetelijk verlies be duidde. Maar de praktijk des levens leert ons toch, dat men van het liefste dat men heeft, moet scheiden. „Es ist bestimmt in Gottes Rat" (E. v. Feuchtersleben.) We leven geheel en al mee met Me rijntje en de zijnen en begrijpen ten volle wat ook Flierefluiters vertrek en de ver huizing naar de Maasstad voor hem te beteekenen had. We krijgen een duidelijk inzicht in de gewijzigde levenshouding van onze grooter wordende Merijntje, aan wie honderden nieuwe problemen zich op dringen en op wiens kinderlijk-vrome ge dachten de omgang met menschen van allerlei rang en stand en richting van ver strekkende invloed is. Het vierde en laatste deel van de reeks

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1929 | | pagina 1