i I
PINKSTERVUREN.
PINKSTERFEEST.
BIJBLAD TEXELSCHE COURANT VAN ZATERDAG 30 MEI 1936, No. 5053.
DE EEUWIGE LEVENSTAAK.
In sommige deelen van ons land worden
nog Pinkstervuren ontstoken. Hoog vlamt
op een hooggelegen plaats het vuur dan op.
Buitengewoon mooi gebruik! Voor de
kinderen is het een zaligheid naar zoo'n
vuur te kijken. Het is alsot de vlammen
een geheimzinnige taal spreken, alsot het
knetteren u iets vertelt. Het zinkt en het
schijnt te sluimeren, maar ineens herrijst
het en verwint het in kracht. De oude
Grieksche wijsgeer Heraclitus had geen
ongelijk, toen hij het vuur nam als beeld
van het eeuwig wordende leven, waarin
niets bleet en alles zich bewoog. Het
vuur is het verterende, het vernielende,
maar ook het louterende en warmende,
maar ook het lichtende. In de winter zit
ten wij bij het haardvuur en met het ver-
gloeien der blokken wisselen onze stem
mingen en gedachten.
Onze rijpere jeugd heeft het ideaal van
het vuur vastgehouden en in haar kampen
laat zij des avonds de vlammen van het
kampvuur hoog opflikkeren en bij het vuur
worden de mooiste verhalen verteld en de
schoonste besprekingen gehouden. Na de
helderheid van de dag, waarin de frissche
daad van sport en spel staat, na de ernst
der besprekingen, waar verstandelijke be
zinning en critische beschouwing aan lvet
woord komen, nu de stemming van het
vuur. Ik kan me begrijpen, zei een jongen
van 15 jaar eens tegen me, dat er men-»
schen zijn, die vu uraan bidders zijn. Het is
alsot het geweldige van het goddelijke
een mensch nooit zóó na komt, als in het
vuur. In het vuur ziet hij de geest, die
verteert, maar ook verwarmt.
Verteren en verwarmen! De eeuwige
levenstaak. Want altijd heeft het leven
afbraak noodig. Er is genoeg, dat afge
broken moet worden; er is altijd afval,
die opgeruimd moet worden.
Dat wordt een oude, zieke maatschappij,
waarin het vuur niet meer brandt, dat
vooze rommel opruimt en dat is een
slappe jeugd, die geen plezier meerheeft
aan die brand, die het onduldbare ver
teert.
Maar het vuur heeft nog een hoogere
taak. Het verwarmt en verlicht. De
zonnegloed moge schroeien, hij is toch
allereerst het koesterende, hij doet toch.
allereerst groeien en ontbloeien. De Pink-
sterweelde, die zich rondom ons uit
spreidt, houdt de zonnekracht en het
zonnelicht gevangen in het groen van
weide en blad en in «die kleunen der bloe
men. Het is van gedaante verwisseld in
het gejubel der vogels en het schittert,
als zilveren weerspiegeling op onze Hol-
landsche wateren en het geeft ook de
armste onder ons de stemming van groote
rijkdom, als zij zich zóó in de weelde
der natuur verliezen kunnen. Straks staat
de zon op het hoogst aan de hemel en in
de korte nachten zal de avondschemering
in die van de morgen overgaan en er zal
nauwelijks donkerheid op de wereld we
zen. Dat is de taak van de zon en het
vuur: warmte, licht, leven te geven.
Zinnebeeld is dit voor ons menschelijk
leven. Wie geestdriftig is, wordt gedreven
door de geest. Die geest kan hem in ver
zet en in opstand doen komen, maar in
werkelijkheid drijft hij hem naar het
nieuwe ideaal en de nieuwe bezieling.
Geestdrift beheerscht en vervormt het le
ven, verheft de mensch boven zichzelf.
Geestdrift zet voor ons oog het beeld,,
waartoe wij zelf zouden willen komen,
doet ons die toestand zien, die we zouden
willen scheppen. De geestdriftige is niet
meer in zichzelf, maar hij is ontrukt aan
zichzelf, d.w.z aan zijn lagere zelf, om te
leven in de sfeer van het hoogste, hem,
bereikbaar. Schoon is het woord „enthou
siasme", dat eigenlijk beteekent: in God
zijn. Inderdaad, de enthousiaste, de geest
driftige is niet meer in zichzelf en zod
hij verteert, wat vernietigd moet worden,
wordt hij ook zelt verteerd, maar willig
en gaarne om iets groots tot stand ie
brengen.
Vereering en bewondering leven nog in
elk menschenhart en in ieder kan het
Pinkstervuur nog opvlammen. Het is ge
vaarlijk, om in Nederland van deze geest
drift te spreken, want het volk der gelijk
moedigheid in de lage landen der kabbe
lende wateren vreest zijn geestdrift te
uiten, zijn bezonnenheid te verliezen en....
schaamt zich.
En toch, al moet het redelijk verstand
komen om het leven te sturen, de groote
impulsen komen uit het hart en jjeen
groote dingen gebeuren, zonder dat het
Pinkstervuur van de geestdrift gelaaid heeft
Nu daalt weer Pinksteren op aarde,
Het groote, sterke levensfeest,
Dat, naast een opbloei allerwegen,
Ons heenwijst naar een nieuwe geest.
Een geest van lout'ring en bezieling,
Van onze aardsche levenszaak.
Nu alle grondslag lijkt te wank'len
Van onze aardsche levenszaak.
We zuchten bij zoovele nooden,
En langzaam zinkt de oude kracht,
De harten zijn vol groot benauwen,
Waaruit het leed wordt voortgebracht.
De grauwe, donk're luchten dreigen,
De voorspoed is voorbijgegaan,
De weerstand innerlijk gebroken,
Van 't oude, wankelend bestaan.
Beziel de geesten te Genève,
O Pinksterfeest, stuit het verzet
Van hen, die aarz'lend samenspreken,
Vervuld van eigen wensch en wet.
Leert hun, die zoekende regeerer,
Langs 't enge nationale pad,
Dat in Uw wezen alle uitkomst
En alle doel is saamgevat.
Beziel de geest van alle volk'nen,
Tot helpende waarachtigheid,
Zóó wordt de wereld weergeboren,
De nieuwe weg des lichts bereid.
Treedt dan in onze harten binnen,
Nu alles buiten kiemt en groeit.
Opdat een nieuwe, lichte lente
Ook in de zielen openbloeit!
'c IEDER JAAR NIEUW. 2
K Folianten worden geel,
Steden verliezen hun glans. V
Maar het Boek der Natuur beleeft ieder h
4 jaar een nieuwe oplaag. Andersen.
f e» ■^»TCV