Vereeniging voor Bedrijfsvoorlichting voor de Landbouw op Texel (S2
Hoe
is
het
mogelijk
MEDEDEELINGEN No. 15
Ilew
Bedrijf svereeniging
oorc
5 a
WE HEBBEN WEER EEN
ASSISTENT.
Na het vertrek van onze assistent, de
heer K. Lap, was nog steeds geen ander
benoemd. Het heeft er zelfs even op ge-,
leken, of er geen meer door het Rijk zou,
worden aangesteld. Dat zou voor de
Vereen, een zware slag zijn geweest. Zelf
een assistent betalen, is onmogelijk
dan zouden we de contributie minstens,
driemaal zoo hoog moeten nemen. En,
zouden dan wel alle boeren, die nu lid
zijn, dit kunnen opbrengen en dus lid,
blijven? Het bestuur heeft natuurlijk al
het mogelijke gedaan om weer iemand be-,
noemd te krijgen. De Rijkslandbouwcon-
sulent zegde ons zijn medewerking toe
en eenige tijd geleden berichtte hij ons„
dat hij iemand zou sturen. Dat heeft hij
Inu gedaan. Hij heeft als assistent aange
steld de heer Wijker uit Egmond a. Zee,
die Maandag 1.1. in functie is getreden. Het
werk kan nu weer zijn gewone gang gaan.
De heer Wijker zal de leden op de beurt
bezoeken ik twijfel niet, ot men zal
de nieuw - benoemde voor wie Texel
nog vreemd is, zooveel mogelijk tegemoet
komen, opdat hij met genoegen werken
kan.
GRONDONDERZOEK, 't Is nu weer
tijd om over grondonderzoek te gaan
deuken. Het best is de monsters in de
stoppel te nemen. Is men vroeg, dan
kan men met de analyse nog deze herfst
bij de bemesting reken/ing houden. Voor
al wie meent zuur land te hebben en dus
misschfen kalken moet, moet vroeg zijn.
Voor de winter kalken is 't beste. Men
heeft dan de meeste gelegenheid om de
kalk goed door de grond te werken.
Ook kunnen nu weer duinwatermon
sters en hooimonsters worden onderzocht.
En verder hopen we weer zoo goed mo
gelijk aan alle mogelijk verzoeken om
voorlichting te kunnen voldoen. U
wendt zich tot ondergeteekende en hij
of de assistent komt bij u. E.v.d.B.
WAT ZIJN BESTE STROOSOORTEN
om een tekort aan hooi aan te vullen?
We laten hier een lijstje volgen. Men
moet daarbij wel bedenken, dat de getal-,
len slechts gemiddelden zijn.
Een Kg. heel goed hooi bezit evenveel
voederwaarde als twee Kg. slecht hooi.
Oogstweer c- grondsoort oefenen beide
een groote invloed uit. Het lijstje luidt
als volgt:
zetm. vert. sa-
waarde w.eiwit men
Gemidd. hooi 30.1 3.4 33.5
Haverstroo
piet korrel 26.0 2.8 28.8
Zomergerststroo 19.0 0.9 19.9
Haverstroo 17.0 1.0 18.0
Erwtenstroo 16.2 3.4 19.6
Boonenstroo 19.2 3.2 22.4
Haverkaf 28.6 1.4 30.0
Roggekaf 22.0 0.7 22.7
Wintergerststroo 10.0 0.5 10.5
Winterroggestroo 10.6 0.4 11.0
Wintertarwestroo 10.9 0.1 11.0
Kanariezaadstroo 29.3 1.1 30.4
Naast stroo en bieten of kuil zoo mo
gelijk steeds wat goed hooi geven.
VLASTELERS. Vlastelers, die hun vlas
verkoopen, moeten aan de L.C.O. een
verkoopbriefje inzenden. Zij dienen daar
ook een afleveringsformulier aan de vra
gen, dat geteekend door de teler direct
na de aflevering waar aan de L.C.O.
wordt geretourneerd.
DE WAARDE VAN KENCICA. Deze
meststof bevat 40 pet. kalk en 4 pet. kali,
beide in hoofdzaak aan kiezelzuur gebon
den. Dit laatste is een voordeel, omdat
kiezelzuur een natuurlijk en waardevol
bestanddeel is van alle cultuurgronden,
óók v.d. humus- en zandgronden. Een
groot voordeel van dergelijke kiezelzuur-
verbindingen is, dat ze slechts geleidelijk
in oplossing komen en dientengevolge
het gevaar van uitspoelen van kali aan
zienlijk verminderen in vergelijking met
gewone kalizouten. Een andere eigen
schap is, dat kiezelzuurverbindingen)
practisch nooit volkomen onoplosbaar
worden, hetgeen wel het geval kan zijn
met slecht verdeelde mergel en poeder-
kalk.
Kiezelzuurverbindingen blijven onder
alle omstandigheden oplosbaar in water
en vooral in koolzuurhoudend water.
Daarom geve men dergelijke meststoffen
in combinatie met wat stalmest of met
een onder te brengen groenbemesting.
Daar wordt bij ontleding koolzuur uit
gevormd. Kencica, waar men met twee
meststoffen te maken heeft, komt uit de
aard der zaak alleen in aanmerking op
peroeelen, welke naast een kalibemesting
tevens een bekalking noodig hebben. Moe
ten zeer groote bekalkingen worden gege
ven, dan kan het doelmatig zijn Kencica
met Silica-kalk aan te vullen, daar kencica
daar door de kali te duur wordt. Moet
men biezondere aandacht schenken aan
de magnesiumvoorziening, dan zal men
wellicht de voorkeur geven aan dolomiet-
mergel of aan poederkalk met een mag
nesiumverbinding. Zeer zeker zal op oude
Texelsche gronden aan dit laatste de aan
dacht moeten worden besteed.
STALMEST.
Welke is de meest geschikte pe
riode van het jaar om op gras
land stalmest toe te dienen?
Men heeft getracht op deze vraag een
antwoord te vinden.
In 1938 werd wederom op 6 proef
velden met ieder 80 veldjes de directe en
nawerking van stalmest vergeleken. H ieruit
bleek, dat de aanwending in Juli of Au
gustus de voorkeur verdient. Dus stalmest
in de nazomer op grasland.
(Proefstation Groningen.)
'BASIPHOS III
De nieuwe fosformeststof.
Uit een vergelijkende potproef op zand
en veengrond, in vergelijking met Mono-
en Tricalciumfosfaat bleek, dat het re
sultaat van het gebruik van Basiphos III
als ongunstig moet worden beschouwd.
Houdt ti dus aan de Oude beproefde
super of slakkenmeel. Fertifos komt de
laatste tijd naar voren in Holland (Bel
gisch product) en geeft goede reslutaten.
We komen daar nog wel op terug.
SCHURFT BIJ AARDAPPELEN.
„Door proefnemingen is komen vast
te staan, dat sublimaat voor de practijk
het meest in aanmerking zal komen", staat
in het verslag van proefstation Gronin
gen. Wij hebben op „Madura" op pok-
lcig land op een regel Eigenheimer (meets-
lengte) de grond met sublimaat behan
deld. In die regel zijn de aardappelen
glad.
KARWIJONDERZOEK.
Door op verschillende tijden te zich
ten (22 Juni tot 8 Juli) bleek de grootste
zaadopbrengst te zijn verkregen bij zich
ten op 30 Juni, de grootste olie- en
carvonopbrengst echter op 26 Juni. Het
duizendkorrelgewicht nam toe, naarmate
later gezicht werd. Bemesting met zwa
velzure ammoniak en kalk gaf de groot
ste zaadopbrengst en tevens de grootste
olie- en carvonopbrengst, terwijl chili de
geringste zaad- en carvonopbrengst, en
daarnaast het kleinste duizendkorrelge
wicht gaf. (Proefstation Groningen).
HOOIBROEI EN CONTROLE.
Het winnen van hooi is een zeer be
langrijke arbeid. Men dient er echter aan
te denken, dat de hooiwinning zich in de
hooistapel voortzet (berg of schuren).
Daar hebben meer of mijlder heftige ver
schijnselen plaats, tengevolge waarvan de
waarde van het hooi belangrijk kan dalen.
Als het gras is gemaaid, duurt het nog
een lange tijd voordat het volkomen is
afgestorven. Het blijft nog steeds adem
halen, d.w.z. het neemt zuurstof op en
het geeft koolzuur, water en warmte af.
Op het land merkt men hiervan weinig.
Zoodra het echter aan hoppen wordt ge
lost, is dit merkbaar. HOOIBROEI is
dan ook een oxydatieprooes, een lang
zame verbranding. Hierbij worden stoffen
in warmte, water en gassen omgezet, die
uit de hooistapel worden gedreven. Het
gevolg is, dat er voedingsstoffen verloren
gaan. Vandaar, dat er boeren zijn, die
zelfs een geringe broei veroordeelen.
Daarnaast zijn er weer vele veehouders,
die zelfs gaarne een geringe broei consta-
teeren.
Een te sterke hooibroei wordt algemeen
veroordeeld. In de eerste plaats om het
verlies aan voedingsstoffen en in de
tweede plaats om het brandgevaar. Dit
laatste is niet denkbeeldig; ieder jaar
gaan vele boerderijen als gevolg van
hooibroei in vlammen op.
Sterke hooibroei treedt vooral op in
streken, waar men de moderne vveidecul-
tuur beoefent. Hier worden de weilanden
van stikstof, gier en organische bemes
ting voorzien, en het gras vroeg gemaaid.
Dit gras is waterrijk, bevat veel voedende
stoffen, factoren, die de broei in de hand
werken. Meermalen wordt dergelijk hooi
te vroeg aan de stapel gezet. De boert
dient in dit geval biezondere voorzorgs-
(maatregelen te treffen om een te sterke
hooibroei te voorkomen, (zie vorige me-
dedeelingen). In de practijk ivordt nog
zeer verschillend gehandeld. Overwegend
veel wordt nog het oude peilijzer ge
bruikt. We treffen ze aan in verschillende
lengten. Aangezien het afpeilen van de
hooistapel met het oude peilijzer moeilijk
en tijdroovend en vooral onbetrouwbaar
is, is deze werkwijze af te keuren. De
boer dient een modem peilijzer aan te
schaffen. De ijzers zijn zoodanig, dat ze
gemakkelijk in de hooistapel zijn te druk
ken en er uit te halen.
Maar het voornaamste gn belangrijkste
is, dat deze peilijzers van een thermome
ter zijn voorzien en dus de temperatuur
precies aangeven. Daar de arbeid vlug
verloopt, kunnen binnen een korte tijd
vele peilingen worden verricht. En wan
neer men telkens de temperatuur van
iedere peiling opteekent, dan kan men niet
alleen de plaats van de broeihaard aan
wijzen, maar ook de omvang en de diepte.
Als nu de thermometer b. v. 90 gr." C.
en meer aanwijst, zal een leek meenen,
dat er direct brandgevaar is. Dit is zeer
betrekkelijk. Is het hooi nog taai, voelt
het klam aan en zweet de hooimassa nog,
dan is er GEEN DIRECT BRANDGE
VAAR. Wel is snel ingrijpen met de noo-
dige voorzorgen geboden. Dijamaast kail
het voorkomen, dat hooi met een tempe
ratuur van 7075 gr. C. ieder oogenblik
kan vlamvatten. Dit is het geval, als het
hooi niet meer zweet en droog aanvoelt.
De uitgetrokken vlokken zien er sterk
verkleurd uit. Het hooi laat zich tot stof
wrijven. Een dergelijke toestand is zeer
bedenkelijk. Direct moet er ingegrepen
worden, waarbij de grootst mogelijke
voorzorgsmaatregelen getroffen moeten
worden. Te sterke hooibroei dient de boer
onder alle omstandigheden te vermijden.
Met het modern peilijzer is hjj in staat
zeer nauwkeurig de juiste temperatuur
in de stapel te constateeren. (Veldbode.)
HET GEBRUIK VAN SODA
OP ZANDGRONDEN
De laatste janen zijn in sommige zand
streken tamelijk groote hoeveelheden so
da op haver en rogge uitgestrooid. Toch
zal men zich moeten afvragen, of het
gebruik van veel soda economisch ver
antwoord is. Op een te zure grond zal
men soda kunnen aanwenden om op kor
te termijn ©en verbetering van de zuur
graad te bewerken. In dergelijke gevallen
werkt soda sneller dan kalkhoudende mest
stoffen. Merkt men derhalve eerst, dat
de grond te zuur is, als de granen reeds
©en minder goede groei vertoonen, dan
kan soda ongetwijfeld een redmiddel zijn
Een betere en goedkoopere manier is ech
ter de grond tijdig op zuurgraad te laten
onderzoeken. In dit verband raden we
onze lezers aan om zonder uitstel een
grondmonster te laten nemen van alle
akkers, waarvan men kan vermoeden, dat
er een kalktekort kan zijn. Aldus kan men
op tijd afdoende maatregelen nemen.
KEUKENZOUT IN HET HOOI.
In vele streken van ons land is het de
gewoonte van een grooter of kleiner aan
tal boeren, wat zout aan het hooi toe te
voegen. De hoeveelheden loopen wel uit
een. Kellner spreekt van 1 ot 2 pet.
Een flink voer hooi woog vroeger 1500
a 1600 pond. Tegenwoordig echter pakt
men wel eens tweemaal zooveel hooi op
een wagen. Stelt men nu een gewoon voer
hooi op 800 Kg., dan zou het 8 tot 16
Kg. per voer worden. Voegen we 2 pet.
toe, dan beteekent dit 2 Kg. zout per
100 Kg..hooi. Geeft men nu per koe 12
a 13 Kg. hooi, dan zou daarin een half
pond zout zitten. Deze hoeveelheid is ab
soluut te groot voor de dieren. Wordt
half Finsche kuil en half hooi gevoederd,
dan zal men op lichte gronden wel iets
meer dan 1 pet. kunnen geven, dat komt
hier echter niet voor. Verder dient men er
voor te zorgen, geen keukenzout meer aan
't meel toe te voegen, wanneer men keu
kenzout door het hooi strooit.
RESULTATEN MET MELKCONTROLE
Hierover is in Zuid-Holland een ver
slag verschenen van Ir. Verhoeven. In
1938 werden productiegegevens verzameld
van 17823 koeien tegen 9940 in 1937. On
getwijfeld een schitterende vooruitgang.
Zeer opvallend zijn de verschillen in, de
gemiddelden der gecontroleerde vereeni
gingen.
Tweejarigen. Hierbij loopen de verschil
len uiteen van (voor 16 koeien,) 2505 K.G.
3.39 vet 298 dagen tot -:voor 13
koeien 4243 3.43 317 (Dubbeldam)
en voor 26 koeien 3761 3,59 321 (te
Nieuwenhoom) Het gemiddelde voor de
3460 tweejarigen was 2786 3,45
299.
Driejarigen. Hiervan gaven 2916 dieren
gemidd. 3425 3,39 299 met voor de
laagste vereen, gemidd. 3020 3,36
en als hoogste gemiddelde voor 22 koeien
4633 3,49 -— 328 (Dubbeldam) en van
20 koeien 4357 3,55 3.12 (IJselm.)
Vierjarigen. Van 2795 vierjarigen was
de gemidd. productie 4066 3,37 305
met als hoogste weer Dubbeldam met
5209 3,44 335 en Poortegaal metj
^204 3,41 332 van resp. 15 en 32
koeien. Van de 7700 oudere koeien was
de gemidd. productie 4688 3.33 305.
Jiet gemiddelde van alle 17823 dieren
was 3997 3.37 304. Zestien vereen,
kwamen hierboven, 20 bleven er onder!
We geven hieronder een staatje van de
beste vereenigingen:
161 koeien 5262 3,43 332 Dubbeld.
224 koeien 5130 3.43 323 N. Helv.
221 koeien 5039 3.47 309 IJsselm.
295 koeien 4958 3,44 334 Poortug. i
Dit zijn voorwaar mooie getallen.
HET VETGEHALTE. Van resp. 7-13-
12-2-2 vereen, bedroeg het gemidd. vetge
halte tusschen 3.20-3.30; 3.30-6.40; 3.4
3.50; 3.50-3.60; 3.60-3.70 pet. Bovenaf
kwamen met resp. 447-5-312-305 dieren
de vereenigingen Klaaswaal en Ouddorp
met 3,60, Bodegraven (zwartblaar) met
3,53 en Nieuwenhoorn fnet 3,50 pet. 20
vereenigingen zijn gemiddeld nog beneden
3,40 pet. Deze behooren dus vooral aan
dacht aan het vetgehalte te schenken
HOEVEEL GAAN OP TEXEL boven
3,-10 Moge het bovenstaande voor ons
eiland een aansporing zijn om meer aan
dacht aan melkcontrole te schenken.
tstree
TB.C
MAGERE MELKPOEDER.
Dit voedingsmiddel voor ons vee ver
dient de volle aandacht. In hoofdzaak
gaat het om twee soorten, n.l. ondermelk-
poeder en karnemelkpoeder. Karnemelkp
wordt niet zoo gemakkelijk gemaakt als
ondermelkpoeder. Daardoor komt het, dat
het product niet altijd evengoed is. De
voedingswaarde is van beide evengroot
ongeveer. Alleen heeft goed karnemelk
poeder vóór, dat het zuur een gunstige
invloed heeft op de spijsvertering. Dit
missen we bij magere melkpoeder. Maar
dit wettigt toch niet de belangrijk hoogere
prijs van karnemelkpoeder. Daarom kie
zen we magere melkpoeder. Het is -
als het goed behandeld is een prima
product, dat gemakkelijk kan worden be
waard. Het heeft 32,5 pet. verteerb. ei
wit en een zetmeelwaarde van 84. Bij
de tegenwoordige voederprijzen is de voe
derwaarde danook 11 a 13 ct. per K.G.
terwijl het voor 9 a 10 ent. in de handei
komt. En dan is het niet alleen om zijn
hoog gehalte, maar ook om zijn goede
verteerbaarheid en veelzijdigheid een pri
ma product. Vooral voor kalveren is het
uiteraard geschikt, beter dan koeksoor
ten. Voor kalveren kan men 1 K.G. er
van op 9 a 10 L. water mengen en dan
heeft men hetzelfde als tien L. ondermelk
Maar evengoed kan men minder water ne
men en dus eiwitarmer kalvermeel
naast. Het mist vitamine A. en C.
van de mineralen heeft het tekort aan
ijzer, koper en mangaan. Daarom geve
men ernaast de bekende eiwitarme kal-
vermeelmengsels, die naast gewone on
dermelk worden toegediend. In pluim
veevoeder is het ook heel goed te ge
bruiken. Proeven leerden, dat 5 Kg. visch-
of di.ermeel en 5 Kg. mais te vervangen
is door 10 Kg. magere melkpoeder eit
dat kost belangrijk minder.
Zoo ook bij varkensvoeder bleek 5 Kg.
haring- of diermeel en 4 Kg. maismeel te
vervangen door 9 Kg. o.in.p. Voor koeien
meel is het minder goed te gebruiken.
Koeien weten het niet graag.
Vloeibare ondermelk blijft uiteraard
goedkooper. Om poeder te maken komt
er 45 ct. per 100 L. melk bij. Maar daan
wij op Texel niet steeds volop ondermell
hebben verdient het product voor ons
zeker alle aandacht. E.v.d'B.
Zijn er op Texel nog boeren,
die geen lid van de
zijn? Ongelooflijk Meldt u even
bij secr. Jac. ROEPER, Koogerstr.
TE
Tï
ilaart
neven
dit bli
dt
gebruil
et gegn
lucht
nderdoe
DE W
J. C.