JÉÉ&J „De Vliegende Hollander" Hoe het klooster in Den Burg Weeshuis werd I 53 Jean wordt vervangen ii. De ongeluksreis van Joost van der Decken. Sommigen zeggen, dat het omstreeks 1650 geweest moet zijn, anderen noemen een later jaartal. Het is in de eeuw, waarin de Nederlandse schepen de vracht vaarders van Europa genoemd worden, waarin Valerius' lied ontstond: Waer dat men sich al keerd of wend End' waer men loopt of staet, Waer dat men reyst of rotst of rend, End' waer men henen gaet. Daer vint men 't sij ook op wat ree d' Hollander end' de Zeeuw: Sij lopen door de woeste zee Als door het bos de Leeuw. Op de rede van Terneuzen wordt op Goede Vrijdag een schip zeilklaar ge maakt. Aan de wal staan familieleden van de opvarenden; kerkgangers, in hun deftig zwart-lakense kledij, waarbij de witte kanten kragen fel afsteken, blijven even staan kijken en lopen dan hoofd schuddend weer door. Iedereen weet toch, dat een vaart, die op een kerkelijke feest dag wordt aangevangen, nooit Gods zegen kan hebben. Er steekt een kleine barkas van wal; achterin zit de schipper van de Oostinje- vaarder, die daarginds ligt, een rijzige veertiger, wiens haar en korte snor even zwart zijn als de poedel, die hem onaf scheidelijk vergezelt. De maats aan boord hebben het niet erg op ,,'t zwarte kreng' en evenmin is schipper Joost van der Decken zeer populair. Hij staat bekend als wreed en eigenzinnig Toch monsteren er altijd weer veel matrozen bij hem, om dat hij uitzonderlijk hoge gages betaalt. Want zijn schip is het snelste van de Oostinjevloot; de Hoogmogende Heren Ze ventien betalen Van der Decken goed voor zijn snelle reizen naar de Oost en terug. Daar worden de zeilen gehesen; 't lijkt wel, of het slanke schip tweemaal zoveel zeil voert als de andere schepen, die ook meestal kleiner zijn. Het is te zien, dat een geoefende hand het uit de haven stuurt; in korte tijd kunnen zij, die het nastaren, het niet meer zien. Op deze reis is het echter niet best ge lopen. Tegenslag en nog eens tegenslag, 't Begon al met mist in het Kanaal, waar door slechts heel langzaam gezeild kon worden en zo ging het door, al die weken, al die maanden lang. Een drie weken nadat men de Azoren gepasseerd was, brak de gevreesde scheurbuik uit, en voordat men aan de Goudkust verse victualiën had kunnen inslaan, waren vijf van de maats bezwe ken. Aan het eind van de herfst nadert Van der Decken's schip Afrika's Zuidkust. In bar slecht weer zeilt men moeizaam naar het punt, waar de zuidelijke koers in een oostelijke veranderd zal worden. Stormen, ja orkanen woeden om de Kaap, die juist daarom door de oude Portugezen, die haar het eerst bereikten Cabo Tormentoso, Stormkaap, werd ge noemd. Later veranderde de Spaanse ko ning die naam in „Kaap de Goede Hoop", omdat men. toen zij bereikt was, goede hoop had ook de verdere zeeweg naar Indië te vinden. Die was ook gevonden. Steeds heviger wordt de storm en zelfs laverende kan men de Kaap niet ronden. Inktzwarte luchten komen voorspellen, dat het er vooreerst niet beter op zal wor den; de avond valt. Doodmoe van het gesjor aan touwen en zeilen, onder aanhoudende stortzeeën en stormvlagen, smeekt het volk den schip per, zeil te minderen en te keren. Van der Decken denkt er niet aan; „Zet alle zeilen bij; we zullen er door!" Het is onmogelijk, dat kan een kind zien. De schipper is verblind en halsstar rig. Het scheepsvolk gaat morren, komt op de grens van muiterij. Onder aanvoe ring van den stuurman gaan de maats nogmaals naar den schipper: „Schipper, dit is geen eerlijk zeemanswerk. Dit is geen Christen werk. God wil, dat wij te rugkeren". Van der Decken ontsteekt in laaiende toorn. Hij grijpt den stuurman beet en voordat iemand weet, wat er gebeurt, heeft hij hem over de verschansing ge smeten. Boven het geweld van wind en golven uit klinkt zijn stem: „Zo zal het ieder vergaan, die zich tegen mijn wil verzet". Maar plots staan allen verstard: Het zwerk breekt op één plaats en daar ver schijnt een lichtend sterrenkruis. Enke len zinken op de knieën. Schipper Van der Decken is echter door het dolle heen, hij trekt zijn pistool en wil op het Kruis schietenZijn rech terhand valt verlamd neer en met een slag valt het pistool op het dek. Dan roept hij stampvoetend, terwijl zijn lin kerhand de roerpen gegrepen heeft: „Wij reven geen zeil, wij keren niet, al zou ik hier moeten varen tot de jongste dag!" Blauwwit worden schip en opvarenden verlicht door het hemelvuur en als de ont stellend snel volgende krakende donder slag is verstorven, klinkt een stem uit de hemel: „Joost van der Decken, zo zult gij!" Sinds die vreselijke nacht vaart de „Vliegende Hollander" zonder rustpoos tussen Terneuzen en de Kaap en steeds moet hij terug om het opnieuw te probe ren. De straf voor hovaardij, die niet de dee moed kende, die in het laatste couplet van het lied .van Valerius, waarvan het eerste aan het begin van dit hoofdstuk werd ge citeerd, zo treffend verklankt is: O Neerland' Soo ghij maer en bout Op God den Heer altijdt, U pijlen vast gebonden hout End 't saem eendrachtig sijt, Soo kan U Duijvel, Hel noch Doot Niet krenken noch vertreen, Al waer oock Span jen noch soo groot, Ja, 's werelts machten één! wordt vervolgd INTERNATIONALE TARWE CONFERENTIE. De landen die als exporteur of impor teur van tarwe belang hebben bij de we reldhandel in dit product, zijn reeds eni ge tijd bezig tot een overeenkomst te ko men, waarin de maximum- en minimum prijzen geregeld worden en die tevens quota-regeling zal vaststellen voor het geval er productie-overschotten optreden. Op 18 Maart a.s. zullen de landen, die in principe bereid zijn aan een dergelijke overeenkomst deel te nemen, w.o. Neder land, te Londen bijeenkomen. DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR door G TH. ROTMAN. (Nadruk verboden) TTT— RECEPTEN. Franse stoofschotel. (4 personen). 300 gr. vet rundvlees, 40 gr. (bijna 3 eetlepels) boter of margarine, 300 gr. sjalotten of uien, 300 gr. (plm. 1 grote) winterwortel, 300 gr. (plm. 1 kwart) koolraap, 1 kg. aardappelen, zout, plm. Vs liter water. De boter of de margarine smelten. Het klein gesneden vlees zouten en in de lichtbruine boter of margarine bruin bra den. Het water toevoegen en het vlees la ten stoven (plm. 20 min.). De koolraap in plakken snijden, schillen, daarna in kleine blokjes snijden en bij het vlees doen. De wortelen schillen, in stukjes snijden, de sjalotten of uien ontvellen en in vieren pf zessen snijden; de aardappelen schillen en in blokjes snijden en alles met zout plm. 15 min. meekoken tot alles gaar is. De bestanddelen voor zichtig vermengen, eventueel nog water toevoegen en het gerecht goed warm op dienen, liefst in een dekschaal. Havermoutvla. 1 liter melk, 45 gr. (plm. 5 eetlepels) havermout, 40 gr. (bijna 3 eetlepels) suiker, 15 gr. (plm. 2 eetlepels) custardpoeder. zout, jam. De melk met de suiker en wat zout aan de kook brengen en de havermout in de kokende melk onder zachtjes roeren zachtjes gaar laten worden. Het. custard poeder aanmengen met melk of water en de massa onder goed roeren hiermee bin den. De vla laten afkoelen, daarna een gedeelte ervan in een vlaschaal overdoen. Wat hoopjes jam er op leggen en de schaal met de rest. van de vla bijvullen Tenslotte de vla nog garneren met wat jam en ze koud opdienen. 37-38. Een hevige slag weerklonk, onmiddellijk gevolgd door een tweede knal. Pieter was namelijk in volle vaart tegen de ladder opgevlogen en Kees was met het verlengde van zijn rug midden in het kistje met lampjes gevallen, die allemaal Iegelijk ontploften. Het bovenstuk van de lantaren was afgebroken en precies op de kop van des majoors paard terechtgekomen. Nu, dit laatste was niet zo kwaad het paard had nu óók een loopgraafhelm. en dat was niet meer dan billijk. Maar Pieter en juffrouw Sietje waren allebei met hun hoofd tussen de sporen van de ladder bekneld geraakt en daar de motor nog steeds zijn vaart niet verloren had, suisden ze aan de ladder, als aan een zweefmolen in de rondte. in. Het gezelschap weet nu tenminste wat het te wachten staat. Als even later het grote luik open gaat en een stem zegt, dat een van de gevangenen naar buiten moet komen, heeft niemand zin om de eerste te zijn. „Komt er nog wat van of moeten we even helpen", klinkt het aanmoedigend, zodat een van de voor sten naar buiten gaat en daar van zijn bezittingen ontdaan wordt. Alles wordt hen afgenomen, geld, mantel, hoed, kort om alles wat hij los bij zich heeft, alleen de noodigste kleding mag hij behouden. De anderen vergaat het niet veel beter. Kemp en Hendrik hebben het geluk, dat zij hun brieven mogen behouden. Als al len aan de beurt geweest zijn en er niets meer van de arme drommels te halen valt, moeten ze weer op hun schuit, waar van al alles, wat van de heren hun ga ding was, weggehaald is, overstappen. De galjoot maakt door de gaten flink water en begint aardig diep te liggen. De vrij buiter vaart af en de reizigers proberen de lekken zo goed mogelijk te stoppen en wat water te hozen, terwijl de bemanning de zeilen in orde brengt. Ieder is druk in de weer. Zodoende merkt men niet zo gauw, dat de rover weer is omgekeerd en recht op hun toevaart. Als iemand het merkt, geeft hij een schreeuw van schrik, want hij zowel als de anderen, die nu ook opmerkzaam geworden zijn, denken niet anders of het schip zal hen overzei len. Dit lijkt het einde. Overluid roepen allen „Heer. in Uw handen bevelen we onze geest". Doch als de voorsteven bij de schuit komt, gooit de kapitein het roer om en stotend en schurend schampt het roverschip erlangs af. De kapitein maakt spottend een diepe buiging en ook de an dere rovers nemen hun hoeden af om de geplunderden te beschimpen Maar die trekken zich daar niet veel van aan, veel te blij als ze zijn, dat ze het er levend af gebracht hebben. De reis wordt vervolgd. Als het schip weer zeilree is, wordt verder gevaren. De zeerover vindt spoedig een nieuw slachtoffer: een krabbeschuit, die aangehouden wordt, zoals de reizigers van Texel overkomen is. Doch spoedig raakt hij uit zicht. In de verte komt alweer een ander oor logsschip aanzeilen, waarop dichterbij ge komen, óók een kapitein met een slag zwaard staat te schermen. Alles went, ook avonturen, al zijn die onaangenaam. Met heel wat meer kalmte vaart men naar het schip toe. De gedachte, dat er toch niets meer te plukken valt, geeft trou wens een zeldzame rust. Gelukkig hijst de boeier de prinsenvlag en kan men enigs zins aannemen, met vrienden te maken te hebben. Als beide schepen boord aan boord liggen, blijkt dit ook zo te zijn. Op gewonden vertellen de reizigers wat hun overkomen is, hoe het roversschip er uit zag en welke koers het genomen heeft. Het oorlogsschip neemt terstond de ach tervolging op zich en met de, zij het iet wat schrale troost, dat de vrijbuiter vroeg of laat zijn straf niet ontgaan zal, wordt de tocht voortgezet. De lucht is intussen gaan betrekken. Zware wolken pakken zich boven de ho rizon samen en in de verte klinkt het gerommel van naderend onweer De wind steekt op en de zee wordt ruw. Het schuim spat over boord, de galjoot danst op de golven en verschillende reizigers zijn al zeeziek. Dan breekt het onweer eerst goed los. De bliksem is niet van de lucht, het gaat steeds harder regenen. Het scheepje maakt spoedig meer water. De lekken, die niet al te secuur gestopt kon den worden, raken weer open, zodat de situatie niet zonder gevaar is. Nu de duis ternis in gaat vallen, besluit de schipper de schuit op het strand te zetten. Heen en weer geslingerd in de hevige branding, soms half overspoeld door het zeewater, beleven de reizigers nog een benauwd kwartiertje. Ze zijn dan ook wat blij, als ze van boord kunnen gaan. Over land naar den Prins. Het gezelschap maakt, zoals het daar op het strand staat, doornat en verkleumd door regen en zeewater, wel een zielige indruk. Bovendien weten ze nier waar ze ergens zijn 't Is dan ook geen vrolijk troepje, dat op stap gaat om ergens on derdak voor de nacht te zoeken. Een bo de van Sonoy merkt aan de duinen, dat ze dicht bij Ter Heyde zijn, waar hij een paar vissershutjes weet, waar overnacht zou kunnen worden. De reizigers worden wel door pech vervolgd, want voortlopende ontmoeten ze enkele vissers, die door Spaanse sol daten verjaagd zijn en in de bedoelde hutten wonen. De hoop op een dak boven het hoofd is daarmee vervlogen. De arme drommels zijn óók van alles beroofd en daardoor niet in staat te helpen. De lot genoten schiet niet anders over dan in de open lucht te overnachten. Van helm en rijs wordt een vuurtje gemaakt, zodat ze zich wat kunnen drogen en warmen. Er worden wachtposten tegen de Spanjaar den uitgezet, en zo wacht men de dag af. Hongerig en ellendig gaan ze bij de eer ste morgenschemering op stap naar Sche- veningen. Bij het naderen van het dorp zien zij verschillende mensen op de duinen staan, die, als ze de reizigers aan zien komen, de benen nemen. Blijkbaar zijn ze in Scheveningen alarm gaan slaan, omdat ze deze niet vertrouwden. Op het strand verschijnt een grote troep Scheveningers. Dreigend komen ze op het reisgezelschap af, maar dichterbij gekomen, merken ze dat dit er toch niet zo héél gevaarlijk uit ziet. Twee mannen worden door de Sche veningers afgezonden, waarop Kemp en de bode van Sonoy afgevaardigd worden, zodat spoedig blijkt, dat alles in orde is Beide partijen zijn er erg mee ingenomen, geen vijanden maar vrienden te ontmoe ten. De voor Spaanse soldaten aangezienc reizigers krijgen te eten en te drinken Over en weer wordt verhaald van alles, wat men in de laatste tijd heeft meege maakt. -In Den Haag nemen Kemp en Hendrik afscheid van de anderen. Ze hebben daar een kennis wonen, van wien ze geld wil len lenen om de reis voort te kunnen zet- "•^DE ten. De ontvangst is niet zoals hadden, een paar minuten lat^B zonder geld weer op straat. vriend niet erg hulpvaardig bU I besluiten de beide mannen naj I lopen, waar misschien de PriijS In Delft aangekomen, makes I hun opwachting bij den secret? Staten van Holland, Koenraad'i^ ren, die hen vriendelijk ontva^jj verhaal met belangstelling aacSS schrijft een request voor den J i Oranje en als hij op hun verzoS de somma van twaalf gulden gemeesters leent, nemen Kemp afscheid, met het gevoelT je dichter bij hun doel gekomj Ze moeten echter naar Dordj de Prins verblijf houdt. Daarc men, krijgen ze Willem van niet te zien. Een secretaris starfrj woord, de brieven en het requJB, bij hem achter. In Delft wadH het werk zijn beslag heeft ge^p duurt natuurlijk nog wel even» ze in moeilijkheden komen, water raakt op. Na lang overleg worSK dat Kemp Albertsz. naar TextK om geld te halen. Hendrik zt 1 een paar dagen in Delft blijven! vraagde vergunning, om het k-s weeshuis te mogen inrichten, waarna hij naar Den Briel zoi_; De beide mannen nemen aiZé en Kemp gaal op weg. Er is die dag markt in DelfS besluit daar eens een kijkje tfVei men. Het is een prettige afwil hij alleen is, dringt de verveliifl1 hem op en er zal op de mar or; heid genoeg zijn om verstrooiiH den. Als hij bij een kwakzalvsM vol belangstelling diens uitefl aanho.ort, hoe hij tal van mefl alle mogelijke ziekten en kwald» geholpen, is hij een ogenblik vt— hij in Delft is, haast zondei gtyj Ook de andere kramen hebbe;^ langstelling. Prachtige mantelsjjï?: kramer en vol bewondering be; laken. Toevallig kijkt Hendri zij. Als hij niet beter wist, ven, dat Kemp daar loopt. Ma< natuurlijk niet, die is op weg Jammer, dat je geen mantel 1: te omdat zo'n beroerde zeeroi heeft afgenomen. Maar dat is Zijn houding en manier van 1( stellig. Haastig wringt Hendrik] het gewoel, hij wil weten, of dereiziger is of iemand, die v lijkt. Bijna raakt hij hem kwijtig heeft hij den man ingehaald, cl tui kelijk -Kemp is! „Hoe kom>tc vraagt Hendrik vol verbazing, dat je al wel onderweg zou zin zegt dan, dat hij door het <nd weer niet kan vertrekken en h(fe drik dit een beetje als een uitvB voelt, zegt hij er toch niet te vel] is veel te blij, dat ze weersames léén in de vreemde stad is t<x je dat, denkt de verlegen Texejj samen gaan ze in de beste stem de herberg, een stukje eten za'.^j- ken! Daar wacht hun een. prefi0' rassing, na alle pech die ze g De waard vertelt namelijk datin de geweest is met het berichtje gevraagde octrooi gereed ligt e:h nog afgehaald kan worden. Zon:^ aan honger te denken, begeven] mannen zich op slag naar den^j die hun het zo vurig verlangde ge overhandigt. «h (Wordt v# L iSj -ir i ssj Dit is een reproductie van een pentekening van't voormalige Weeshuis i»st straat te Den Burg. Het geeft een beeld van het gebouw, zoals dit het bombardement in Aoril 1945 tijdens de Russenopstand. n ONDER DE STREEP. Die avond leek Yan le Corne „de kaptein" noemde iedereen hem in St. Ma le nog wat peinzeriger te zijn dan an ders. Hij liep maar te ijsberen door de grote woonkamer van zijn huis aan de havenkaai. Zijn neuswarmertje hield hij stijf tussen zijn tanden geklemd, en een enkele maal slechts stond hij even stil om een blik te werpen op de rede, dit lag te glanzen in het gouden licht van de onder gaande zon. We hadden op de pier gestaan bij het traditionele afscheid van de schoeners, die raar de visbanken van Newfoundland voeren, en ik dacht, dat hij misschien wat somber gestemd was omdat hij niet meer kon meevaren. Maar eensklaps bleef hij staan, pakte een stoel en ging daar schrij lings op zitten, pal tegenover me. Made- Ion, zijn vrouw, zat stil voor het open raam, zolang mogelijk profiterend van het daglicht. Ik had al begrepen, dat Yan le Corne iets op zijn hart had, en het duurde inder daad niet lang of hij begon te vertellen. Ik moet vandaag denken aan een ande re reis naar Newfoundland, zowat twintig jaar geleden toen ik kapitein was op de driemaster „Amoureuse". Weet je nog, Madeion, dat grote witte schip, dat wel een plezierjacht leek? Ik weet het nog best, zei Madeion, zonder op te kijken. We gingen aan boord, het was mooi weer, net als nu, en de wind was net sterk genoeg, dat we de baai uit konden komen. Het vertrek zou dus in elk geval goed zijn, en dat is heel wat waard op zo'n reis. De matrozen kwamen aan boord met hun plunjezakken over de schouder. Een voor een kwamen ze langs me, om me hun papieren te geven. Ik kende ze vrijwel allemaal van vorige reizen. Maar eens klaps kwam 'n lange, knappe jongen, die ik niet kende, op me af. Wie ben je, vroeg ik. Kan ik u even spreken, kapitein? zei hij, 't gaat om een ernstige zaak. Ik nam hem even apart. „Jean le Bries is ziek. heel erg ziek", fluisterde hij me toe, „hij kan onmogelijk mee. Maar het is zijn laatste reis, vóór hij gepensionneerd wordt, hij mag natuurlijk na dertig jaren trouwen dienst z'n pensioen niet verspe len, en daarom kom ik vragen, of ik dit keer in zijn plaats mee mag". Zijn mooie blauwe ogen keken me smekend aan. Vol spanning wachtte hij op mijn beslissing. Nu ben ik op reis altijd heel streng ge weest, want tucht moet er zijn aan boord. Maar aan de andere kant ben ik heus geen kwaaie Wat die jongen me voorstel de, was niet geoorloofd en als het uit kwam, kon ik heel wat last krijgen met m'n reders en met de scheepvaart-inspec tie. Maar je weet wel, we zijn hier in St. Malo altijd nogal onafhankelijk geweest, en ik dacht, dat het toch eigenlijk geen kwaad kon, die bureaucraten eens een loer te draaien, als ik daardoor een goed werk kon doen. Wie ben je eigenlijk7 vroeg ik. Mathurin, de zoon van Jean le Bries. Ik ben lang van huis geweest. Vooruit dan maar, je kunt je gang gaan, maar wee je gebeente als ik niet tevreden over je ben. Je gaat zó over boord. En toen voeren we weg. Alles ging best tot Newfoundland. De jongen deed z'n werk heel precies. De an deren vonden alleen, dat hij zich te veel op een afstand hield. Maar voor wat hij gedaan had en dat wist natuurlijk ie dereen aan boord was moed nodig, en zeelui zijn altijd goed te spreken over moedige mensen. Ik had veel sympathie voor de jongen opgevat misschien omdat hij er een beetje tenger uitzag en als we bij de banken onze netten uitwierpen, hield ik hem altijd een beetje in m'n buurt. Het is hard werken daar bij Newfoundland. Dagenlang waren we, telkens twee man in de kleine boten, met het uitwerpen van de netten bezig. Zolang er geen mist bij kwam, liep dal allemaal puik. Maar op 'n keer, toen we om zo te zeggen net in de watten ver pakt waren, stak er 'n klein stormpje op. Dat komt niet veel voor als het mist, en we werden dus volkomen verrast. De wind scheurde de mistbank uiteen en een plensregen kwam er voor in de plaats. Hou je goed vast, riep ik Mathurin toe, want het was zijn eerste storm en ik was bang, dat hij overboord zou worden geslagen. Hij knikte, dat hij het verstaan had, en klemde zich vast aan het roer. Maar wat gebeurde er tóén? Dat is niet zo gemakkelijk uit te leggen, want het werd plotseling pikdonker, net of 't mid den in de nacht was, en toen gooide een grote golf ons omhdog en spoelde mij over boord. Nu ben ik wel een goede zwemmer, maar ik zat met m'n voeten in het nel vast en ik zou stellig verdronken zijn als Mathurin me niet was nagesprongen, me had beetgepakt en met me was terugge- zwommen naar de sloep. Kerel, je hebt me 't leven gered, zei ik. Hij antwoordde niet. Gelukkig was onze lantaren heel gebleven. Ik stak 'm aan en zag, dat Mathurin was flauwgevallen, ik schudde hem net zo lang, tot-ie weer bij kwam. Ik verga van de pijn, zei il wees naar zijn been. n Toen hij in het water gespr'e om mij te redden, had hij zijn zi gehaald aan een vishaak. Ik vg varing, dat zoiets een pijnlijke lc lijke wond is. Ik legde hem d« bodem van de sloep en roeide ti kon, naar het schip terug. ij De „scheepsdokter", een troos net als de andere, was Ik moest dus zien of ik zelf V helpen kon. Hij stribbelde een 45 eer 't mij lukte zijn kleren los.ij en toen begreep ik het E was geen jongeman, maar E meisje Wat doe jij hier? vroeg tóf Dat heb ik u toch al gezegJk ik vervang Jean le Bries. k Maar je bent een meisje' H Kan ik daar wat aan dotl( Bries heeft nu eenmaal geen z§ tuurlijk heb ik over hele geval gehouden tot wij weer thuis Vi En ook nu zweeg Yan le CoflK En wat is er van die zee-n/i rechtgekomen? informeerde ik li Aan het raam begon iemand En toen zei de kapitein, met ee?( gezicht, terwijl hij de hand mei dende pijp naar zijn vrouw uiti Daar zit ze!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1947 | | pagina 4