JÉÉ&J
„De Vliegende
Hollander"
Hoe het klooster in Den
Burg Weeshuis werd
I
53
Jean wordt vervangen
ii.
De ongeluksreis van Joost van der
Decken.
Sommigen zeggen, dat het omstreeks
1650 geweest moet zijn, anderen noemen
een later jaartal. Het is in de eeuw,
waarin de Nederlandse schepen de vracht
vaarders van Europa genoemd worden,
waarin Valerius' lied ontstond:
Waer dat men sich al keerd of wend
End' waer men loopt of staet,
Waer dat men reyst of rotst of rend,
End' waer men henen gaet.
Daer vint men 't sij ook op wat ree
d' Hollander end' de Zeeuw:
Sij lopen door de woeste zee
Als door het bos de Leeuw.
Op de rede van Terneuzen wordt op
Goede Vrijdag een schip zeilklaar ge
maakt. Aan de wal staan familieleden
van de opvarenden; kerkgangers, in hun
deftig zwart-lakense kledij, waarbij de
witte kanten kragen fel afsteken, blijven
even staan kijken en lopen dan hoofd
schuddend weer door. Iedereen weet toch,
dat een vaart, die op een kerkelijke feest
dag wordt aangevangen, nooit Gods zegen
kan hebben.
Er steekt een kleine barkas van wal;
achterin zit de schipper van de Oostinje-
vaarder, die daarginds ligt, een rijzige
veertiger, wiens haar en korte snor even
zwart zijn als de poedel, die hem onaf
scheidelijk vergezelt. De maats aan boord
hebben het niet erg op ,,'t zwarte kreng'
en evenmin is schipper Joost van der
Decken zeer populair. Hij staat bekend
als wreed en eigenzinnig Toch monsteren
er altijd weer veel matrozen bij hem, om
dat hij uitzonderlijk hoge gages betaalt.
Want zijn schip is het snelste van de
Oostinjevloot; de Hoogmogende Heren Ze
ventien betalen Van der Decken goed
voor zijn snelle reizen naar de Oost en
terug.
Daar worden de zeilen gehesen; 't lijkt
wel, of het slanke schip tweemaal zoveel
zeil voert als de andere schepen, die ook
meestal kleiner zijn. Het is te zien, dat
een geoefende hand het uit de haven
stuurt; in korte tijd kunnen zij, die het
nastaren, het niet meer zien.
Op deze reis is het echter niet best ge
lopen. Tegenslag en nog eens tegenslag,
't Begon al met mist in het Kanaal, waar
door slechts heel langzaam gezeild kon
worden en zo ging het door, al die weken,
al die maanden lang.
Een drie weken nadat men de Azoren
gepasseerd was, brak de gevreesde
scheurbuik uit, en voordat men aan de
Goudkust verse victualiën had kunnen
inslaan, waren vijf van de maats bezwe
ken.
Aan het eind van de herfst nadert Van
der Decken's schip Afrika's Zuidkust. In
bar slecht weer zeilt men moeizaam naar
het punt, waar de zuidelijke koers in een
oostelijke veranderd zal worden.
Stormen, ja orkanen woeden om de
Kaap, die juist daarom door de oude
Portugezen, die haar het eerst bereikten
Cabo Tormentoso, Stormkaap, werd ge
noemd. Later veranderde de Spaanse ko
ning die naam in „Kaap de Goede Hoop",
omdat men. toen zij bereikt was, goede
hoop had ook de verdere zeeweg naar
Indië te vinden. Die was ook gevonden.
Steeds heviger wordt de storm en zelfs
laverende kan men de Kaap niet ronden.
Inktzwarte luchten komen voorspellen,
dat het er vooreerst niet beter op zal wor
den; de avond valt.
Doodmoe van het gesjor aan touwen en
zeilen, onder aanhoudende stortzeeën en
stormvlagen, smeekt het volk den schip
per, zeil te minderen en te keren. Van
der Decken denkt er niet aan; „Zet alle
zeilen bij; we zullen er door!"
Het is onmogelijk, dat kan een kind
zien. De schipper is verblind en halsstar
rig. Het scheepsvolk gaat morren, komt
op de grens van muiterij. Onder aanvoe
ring van den stuurman gaan de maats
nogmaals naar den schipper: „Schipper,
dit is geen eerlijk zeemanswerk. Dit is
geen Christen werk. God wil, dat wij te
rugkeren".
Van der Decken ontsteekt in laaiende
toorn. Hij grijpt den stuurman beet en
voordat iemand weet, wat er gebeurt,
heeft hij hem over de verschansing ge
smeten. Boven het geweld van wind en
golven uit klinkt zijn stem: „Zo zal het
ieder vergaan, die zich tegen mijn wil
verzet".
Maar plots staan allen verstard: Het
zwerk breekt op één plaats en daar ver
schijnt een lichtend sterrenkruis. Enke
len zinken op de knieën.
Schipper Van der Decken is echter door
het dolle heen, hij trekt zijn pistool en
wil op het Kruis schietenZijn rech
terhand valt verlamd neer en met een
slag valt het pistool op het dek. Dan
roept hij stampvoetend, terwijl zijn lin
kerhand de roerpen gegrepen heeft: „Wij
reven geen zeil, wij keren niet, al zou ik
hier moeten varen tot de jongste dag!"
Blauwwit worden schip en opvarenden
verlicht door het hemelvuur en als de ont
stellend snel volgende krakende donder
slag is verstorven, klinkt een stem uit
de hemel: „Joost van der Decken, zo zult
gij!"
Sinds die vreselijke nacht vaart de
„Vliegende Hollander" zonder rustpoos
tussen Terneuzen en de Kaap en steeds
moet hij terug om het opnieuw te probe
ren.
De straf voor hovaardij, die niet de dee
moed kende, die in het laatste couplet van
het lied .van Valerius, waarvan het eerste
aan het begin van dit hoofdstuk werd ge
citeerd, zo treffend verklankt is:
O Neerland' Soo ghij maer en bout
Op God den Heer altijdt,
U pijlen vast gebonden hout
End 't saem eendrachtig sijt,
Soo kan U Duijvel, Hel noch Doot
Niet krenken noch vertreen,
Al waer oock Span jen noch soo groot,
Ja, 's werelts machten één!
wordt vervolgd
INTERNATIONALE
TARWE CONFERENTIE.
De landen die als exporteur of impor
teur van tarwe belang hebben bij de we
reldhandel in dit product, zijn reeds eni
ge tijd bezig tot een overeenkomst te ko
men, waarin de maximum- en minimum
prijzen geregeld worden en die tevens
quota-regeling zal vaststellen voor het
geval er productie-overschotten optreden.
Op 18 Maart a.s. zullen de landen, die
in principe bereid zijn aan een dergelijke
overeenkomst deel te nemen, w.o. Neder
land, te Londen bijeenkomen.
DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR
door G TH. ROTMAN. (Nadruk verboden)
TTT—
RECEPTEN.
Franse stoofschotel. (4 personen). 300
gr. vet rundvlees, 40 gr. (bijna 3 eetlepels)
boter of margarine, 300 gr. sjalotten of
uien, 300 gr. (plm. 1 grote) winterwortel,
300 gr. (plm. 1 kwart) koolraap, 1 kg.
aardappelen, zout, plm. Vs liter water.
De boter of de margarine smelten. Het
klein gesneden vlees zouten en in de
lichtbruine boter of margarine bruin bra
den. Het water toevoegen en het vlees la
ten stoven (plm. 20 min.). De koolraap in
plakken snijden, schillen, daarna in kleine
blokjes snijden en bij het vlees doen. De
wortelen schillen, in stukjes snijden,
de sjalotten of uien ontvellen
en in vieren pf zessen snijden; de
aardappelen schillen en in blokjes snijden
en alles met zout plm. 15 min. meekoken
tot alles gaar is. De bestanddelen voor
zichtig vermengen, eventueel nog water
toevoegen en het gerecht goed warm op
dienen, liefst in een dekschaal.
Havermoutvla. 1 liter melk, 45 gr. (plm.
5 eetlepels) havermout, 40 gr. (bijna 3
eetlepels) suiker, 15 gr. (plm. 2 eetlepels)
custardpoeder. zout, jam.
De melk met de suiker en wat zout aan
de kook brengen en de havermout in de
kokende melk onder zachtjes roeren
zachtjes gaar laten worden. Het. custard
poeder aanmengen met melk of water en
de massa onder goed roeren hiermee bin
den. De vla laten afkoelen, daarna een
gedeelte ervan in een vlaschaal overdoen.
Wat hoopjes jam er op leggen en de
schaal met de rest. van de vla bijvullen
Tenslotte de vla nog garneren met wat
jam en ze koud opdienen.
37-38. Een hevige slag weerklonk, onmiddellijk gevolgd door een tweede knal.
Pieter was namelijk in volle vaart tegen de ladder opgevlogen en Kees was met
het verlengde van zijn rug midden in het kistje met lampjes gevallen, die allemaal
Iegelijk ontploften. Het bovenstuk van de lantaren was afgebroken en precies op de
kop van des majoors paard terechtgekomen. Nu, dit laatste was niet zo kwaad
het paard had nu óók een loopgraafhelm. en dat was niet meer dan billijk. Maar
Pieter en juffrouw Sietje waren allebei met hun hoofd tussen de sporen van de
ladder bekneld geraakt en daar de motor nog steeds zijn vaart niet verloren had,
suisden ze aan de ladder, als aan een zweefmolen in de rondte.
in.
Het gezelschap weet nu tenminste wat
het te wachten staat. Als even later het
grote luik open gaat en een stem zegt,
dat een van de gevangenen naar
buiten moet komen, heeft niemand zin
om de eerste te zijn. „Komt er nog wat
van of moeten we even helpen", klinkt
het aanmoedigend, zodat een van de voor
sten naar buiten gaat en daar van zijn
bezittingen ontdaan wordt. Alles wordt
hen afgenomen, geld, mantel, hoed, kort
om alles wat hij los bij zich heeft, alleen
de noodigste kleding mag hij behouden.
De anderen vergaat het niet veel beter.
Kemp en Hendrik hebben het geluk, dat
zij hun brieven mogen behouden. Als al
len aan de beurt geweest zijn en er niets
meer van de arme drommels te halen
valt, moeten ze weer op hun schuit, waar
van al alles, wat van de heren hun ga
ding was, weggehaald is, overstappen. De
galjoot maakt door de gaten flink water
en begint aardig diep te liggen. De vrij
buiter vaart af en de reizigers proberen
de lekken zo goed mogelijk te stoppen en
wat water te hozen, terwijl de bemanning
de zeilen in orde brengt. Ieder is druk in
de weer. Zodoende merkt men niet zo
gauw, dat de rover weer is omgekeerd en
recht op hun toevaart. Als iemand het
merkt, geeft hij een schreeuw van schrik,
want hij zowel als de anderen, die nu
ook opmerkzaam geworden zijn, denken
niet anders of het schip zal hen overzei
len. Dit lijkt het einde. Overluid roepen
allen „Heer. in Uw handen bevelen we
onze geest". Doch als de voorsteven bij
de schuit komt, gooit de kapitein het roer
om en stotend en schurend schampt het
roverschip erlangs af. De kapitein maakt
spottend een diepe buiging en ook de an
dere rovers nemen hun hoeden af om de
geplunderden te beschimpen Maar die
trekken zich daar niet veel van aan, veel
te blij als ze zijn, dat ze het er levend af
gebracht hebben.
De reis wordt vervolgd.
Als het schip weer zeilree is, wordt
verder gevaren. De zeerover vindt spoedig
een nieuw slachtoffer: een krabbeschuit,
die aangehouden wordt, zoals de reizigers
van Texel overkomen is. Doch spoedig
raakt hij uit zicht.
In de verte komt alweer een ander oor
logsschip aanzeilen, waarop dichterbij ge
komen, óók een kapitein met een slag
zwaard staat te schermen. Alles went,
ook avonturen, al zijn die onaangenaam.
Met heel wat meer kalmte vaart men naar
het schip toe. De gedachte, dat er toch
niets meer te plukken valt, geeft trou
wens een zeldzame rust. Gelukkig hijst de
boeier de prinsenvlag en kan men enigs
zins aannemen, met vrienden te maken te
hebben. Als beide schepen boord aan
boord liggen, blijkt dit ook zo te zijn. Op
gewonden vertellen de reizigers wat hun
overkomen is, hoe het roversschip er uit
zag en welke koers het genomen heeft.
Het oorlogsschip neemt terstond de ach
tervolging op zich en met de, zij het iet
wat schrale troost, dat de vrijbuiter vroeg
of laat zijn straf niet ontgaan zal, wordt
de tocht voortgezet.
De lucht is intussen gaan betrekken.
Zware wolken pakken zich boven de ho
rizon samen en in de verte klinkt het
gerommel van naderend onweer De wind
steekt op en de zee wordt ruw. Het schuim
spat over boord, de galjoot danst op de
golven en verschillende reizigers zijn al
zeeziek. Dan breekt het onweer eerst
goed los. De bliksem is niet van de lucht,
het gaat steeds harder regenen. Het
scheepje maakt spoedig meer water. De
lekken, die niet al te secuur gestopt kon
den worden, raken weer open, zodat de
situatie niet zonder gevaar is. Nu de duis
ternis in gaat vallen, besluit de schipper
de schuit op het strand te zetten.
Heen en weer geslingerd in de hevige
branding, soms half overspoeld door het
zeewater, beleven de reizigers nog een
benauwd kwartiertje. Ze zijn dan ook
wat blij, als ze van boord kunnen gaan.
Over land naar den Prins.
Het gezelschap maakt, zoals het daar op
het strand staat, doornat en verkleumd
door regen en zeewater, wel een zielige
indruk. Bovendien weten ze nier waar ze
ergens zijn 't Is dan ook geen vrolijk
troepje, dat op stap gaat om ergens on
derdak voor de nacht te zoeken. Een bo
de van Sonoy merkt aan de duinen, dat
ze dicht bij Ter Heyde zijn, waar hij een
paar vissershutjes weet, waar overnacht
zou kunnen worden.
De reizigers worden wel door pech
vervolgd, want voortlopende ontmoeten
ze enkele vissers, die door Spaanse sol
daten verjaagd zijn en in de bedoelde
hutten wonen. De hoop op een dak boven
het hoofd is daarmee vervlogen. De arme
drommels zijn óók van alles beroofd en
daardoor niet in staat te helpen. De lot
genoten schiet niet anders over dan in de
open lucht te overnachten. Van helm en
rijs wordt een vuurtje gemaakt, zodat ze
zich wat kunnen drogen en warmen. Er
worden wachtposten tegen de Spanjaar
den uitgezet, en zo wacht men de dag af.
Hongerig en ellendig gaan ze bij de eer
ste morgenschemering op stap naar Sche-
veningen.
Bij het naderen van het dorp zien zij
verschillende mensen op de duinen staan,
die, als ze de reizigers aan zien komen,
de benen nemen. Blijkbaar zijn ze in
Scheveningen alarm gaan slaan, omdat ze
deze niet vertrouwden. Op het strand
verschijnt een grote troep Scheveningers.
Dreigend komen ze op het reisgezelschap
af, maar dichterbij gekomen, merken ze
dat dit er toch niet zo héél gevaarlijk uit
ziet. Twee mannen worden door de Sche
veningers afgezonden, waarop Kemp en
de bode van Sonoy afgevaardigd worden,
zodat spoedig blijkt, dat alles in orde is
Beide partijen zijn er erg mee ingenomen,
geen vijanden maar vrienden te ontmoe
ten. De voor Spaanse soldaten aangezienc
reizigers krijgen te eten en te drinken
Over en weer wordt verhaald van alles,
wat men in de laatste tijd heeft meege
maakt.
-In Den Haag nemen Kemp en Hendrik
afscheid van de anderen. Ze hebben daar
een kennis wonen, van wien ze geld wil
len lenen om de reis voort te kunnen zet-
"•^DE
ten. De ontvangst is niet zoals
hadden, een paar minuten lat^B
zonder geld weer op straat.
vriend niet erg hulpvaardig bU I
besluiten de beide mannen naj I
lopen, waar misschien de PriijS
In Delft aangekomen, makes I
hun opwachting bij den secret?
Staten van Holland, Koenraad'i^
ren, die hen vriendelijk ontva^jj
verhaal met belangstelling aacSS
schrijft een request voor den J i
Oranje en als hij op hun verzoS
de somma van twaalf gulden
gemeesters leent, nemen
Kemp afscheid, met het gevoelT
je dichter bij hun doel gekomj
Ze moeten echter naar Dordj
de Prins verblijf houdt. Daarc
men, krijgen ze Willem van
niet te zien. Een secretaris starfrj
woord, de brieven en het requJB,
bij hem achter. In Delft wadH
het werk zijn beslag heeft ge^p
duurt natuurlijk nog wel even»
ze in moeilijkheden komen, water
raakt op. Na lang overleg worSK
dat Kemp Albertsz. naar TextK
om geld te halen. Hendrik zt 1
een paar dagen in Delft blijven!
vraagde vergunning, om het k-s
weeshuis te mogen inrichten,
waarna hij naar Den Briel zoi_;
De beide mannen nemen aiZé
en Kemp gaal op weg.
Er is die dag markt in DelfS
besluit daar eens een kijkje tfVei
men. Het is een prettige afwil
hij alleen is, dringt de verveliifl1
hem op en er zal op de mar or;
heid genoeg zijn om verstrooiiH
den. Als hij bij een kwakzalvsM
vol belangstelling diens uitefl
aanho.ort, hoe hij tal van mefl
alle mogelijke ziekten en kwald»
geholpen, is hij een ogenblik vt—
hij in Delft is, haast zondei gtyj
Ook de andere kramen hebbe;^
langstelling. Prachtige mantelsjjï?:
kramer en vol bewondering be;
laken. Toevallig kijkt Hendri
zij. Als hij niet beter wist,
ven, dat Kemp daar loopt. Ma<
natuurlijk niet, die is op weg
Jammer, dat je geen mantel 1: te
omdat zo'n beroerde zeeroi
heeft afgenomen. Maar dat is
Zijn houding en manier van 1(
stellig. Haastig wringt Hendrik]
het gewoel, hij wil weten, of
dereiziger is of iemand, die v
lijkt. Bijna raakt hij hem kwijtig
heeft hij den man ingehaald, cl tui
kelijk -Kemp is! „Hoe kom>tc
vraagt Hendrik vol verbazing,
dat je al wel onderweg zou zin
zegt dan, dat hij door het <nd
weer niet kan vertrekken en h(fe
drik dit een beetje als een uitvB
voelt, zegt hij er toch niet te vel]
is veel te blij, dat ze weersames
léén in de vreemde stad is t<x
je dat, denkt de verlegen Texejj
samen gaan ze in de beste stem
de herberg, een stukje eten za'.^j-
ken! Daar wacht hun een. prefi0'
rassing, na alle pech die ze g
De waard vertelt namelijk datin
de geweest is met het berichtje
gevraagde octrooi gereed ligt e:h
nog afgehaald kan worden. Zon:^
aan honger te denken, begeven]
mannen zich op slag naar den^j
die hun het zo vurig verlangde ge
overhandigt. «h
(Wordt v#
L
iSj
-ir
i
ssj
Dit is een reproductie van een pentekening van't voormalige Weeshuis i»st
straat te Den Burg. Het geeft een beeld van het gebouw, zoals dit
het bombardement in Aoril 1945 tijdens de Russenopstand. n
ONDER DE STREEP.
Die avond leek Yan le Corne „de
kaptein" noemde iedereen hem in St. Ma
le nog wat peinzeriger te zijn dan an
ders. Hij liep maar te ijsberen door de
grote woonkamer van zijn huis aan de
havenkaai. Zijn neuswarmertje hield hij
stijf tussen zijn tanden geklemd, en een
enkele maal slechts stond hij even stil om
een blik te werpen op de rede, dit lag te
glanzen in het gouden licht van de onder
gaande zon.
We hadden op de pier gestaan bij het
traditionele afscheid van de schoeners, die
raar de visbanken van Newfoundland
voeren, en ik dacht, dat hij misschien wat
somber gestemd was omdat hij niet meer
kon meevaren. Maar eensklaps bleef hij
staan, pakte een stoel en ging daar schrij
lings op zitten, pal tegenover me. Made-
Ion, zijn vrouw, zat stil voor het open
raam, zolang mogelijk profiterend van het
daglicht.
Ik had al begrepen, dat Yan le Corne
iets op zijn hart had, en het duurde inder
daad niet lang of hij begon te vertellen.
Ik moet vandaag denken aan een ande
re reis naar Newfoundland, zowat twintig
jaar geleden toen ik kapitein was op de
driemaster „Amoureuse". Weet je nog,
Madeion, dat grote witte schip, dat wel
een plezierjacht leek?
Ik weet het nog best, zei Madeion,
zonder op te kijken.
We gingen aan boord, het was mooi
weer, net als nu, en de wind was net
sterk genoeg, dat we de baai uit konden
komen. Het vertrek zou dus in elk geval
goed zijn, en dat is heel wat waard op
zo'n reis.
De matrozen kwamen aan boord met
hun plunjezakken over de schouder. Een
voor een kwamen ze langs me, om me
hun papieren te geven. Ik kende ze vrijwel
allemaal van vorige reizen. Maar eens
klaps kwam 'n lange, knappe jongen, die
ik niet kende, op me af.
Wie ben je, vroeg ik.
Kan ik u even spreken, kapitein? zei
hij, 't gaat om een ernstige zaak.
Ik nam hem even apart. „Jean le Bries
is ziek. heel erg ziek", fluisterde hij me
toe, „hij kan onmogelijk mee. Maar het is
zijn laatste reis, vóór hij gepensionneerd
wordt, hij mag natuurlijk na dertig jaren
trouwen dienst z'n pensioen niet verspe
len, en daarom kom ik vragen, of ik dit
keer in zijn plaats mee mag".
Zijn mooie blauwe ogen keken me
smekend aan. Vol spanning wachtte hij
op mijn beslissing.
Nu ben ik op reis altijd heel streng ge
weest, want tucht moet er zijn aan boord.
Maar aan de andere kant ben ik heus
geen kwaaie Wat die jongen me voorstel
de, was niet geoorloofd en als het uit
kwam, kon ik heel wat last krijgen met
m'n reders en met de scheepvaart-inspec
tie. Maar je weet wel, we zijn hier in St.
Malo altijd nogal onafhankelijk geweest,
en ik dacht, dat het toch eigenlijk geen
kwaad kon, die bureaucraten eens een
loer te draaien, als ik daardoor een goed
werk kon doen.
Wie ben je eigenlijk7 vroeg ik.
Mathurin, de zoon van Jean le
Bries. Ik ben lang van huis geweest.
Vooruit dan maar, je kunt je gang
gaan, maar wee je gebeente als ik niet
tevreden over je ben. Je gaat zó over
boord.
En toen voeren we weg.
Alles ging best tot Newfoundland. De
jongen deed z'n werk heel precies. De an
deren vonden alleen, dat hij zich te veel
op een afstand hield. Maar voor wat hij
gedaan had en dat wist natuurlijk ie
dereen aan boord was moed nodig, en
zeelui zijn altijd goed te spreken over
moedige mensen.
Ik had veel sympathie voor de jongen
opgevat misschien omdat hij er een
beetje tenger uitzag en als we bij de
banken onze netten uitwierpen, hield ik
hem altijd een beetje in m'n buurt. Het
is hard werken daar bij Newfoundland.
Dagenlang waren we, telkens twee man
in de kleine boten, met het uitwerpen van
de netten bezig.
Zolang er geen mist bij kwam, liep dal
allemaal puik. Maar op 'n keer, toen we
om zo te zeggen net in de watten ver
pakt waren, stak er 'n klein stormpje op.
Dat komt niet veel voor als het mist, en
we werden dus volkomen verrast. De
wind scheurde de mistbank uiteen en een
plensregen kwam er voor in de plaats.
Hou je goed vast, riep ik Mathurin
toe, want het was zijn eerste storm en ik
was bang, dat hij overboord zou worden
geslagen. Hij knikte, dat hij het verstaan
had, en klemde zich vast aan het roer.
Maar wat gebeurde er tóén? Dat is niet
zo gemakkelijk uit te leggen, want het
werd plotseling pikdonker, net of 't mid
den in de nacht was, en toen gooide een
grote golf ons omhdog en spoelde mij
over boord.
Nu ben ik wel een goede zwemmer,
maar ik zat met m'n voeten in het nel
vast en ik zou stellig verdronken zijn als
Mathurin me niet was nagesprongen, me
had beetgepakt en met me was terugge-
zwommen naar de sloep.
Kerel, je hebt me 't leven gered, zei
ik.
Hij antwoordde niet. Gelukkig was onze
lantaren heel gebleven. Ik stak 'm aan en
zag, dat Mathurin was flauwgevallen, ik
schudde hem net zo lang, tot-ie weer bij
kwam.
Ik verga van de pijn, zei il
wees naar zijn been. n
Toen hij in het water gespr'e
om mij te redden, had hij zijn zi
gehaald aan een vishaak. Ik vg
varing, dat zoiets een pijnlijke lc
lijke wond is. Ik legde hem d«
bodem van de sloep en roeide ti
kon, naar het schip terug.
ij
De „scheepsdokter", een
troos net als de andere, was
Ik moest dus zien of ik zelf V
helpen kon. Hij stribbelde een 45
eer 't mij lukte zijn kleren los.ij
en toen begreep ik het E
was geen jongeman, maar E
meisje
Wat doe jij hier? vroeg tóf
Dat heb ik u toch al gezegJk
ik vervang Jean le Bries. k
Maar je bent een meisje' H
Kan ik daar wat aan dotl(
Bries heeft nu eenmaal geen z§
tuurlijk heb ik over hele geval
gehouden tot wij weer thuis Vi
En ook nu zweeg Yan le CoflK
En wat is er van die zee-n/i
rechtgekomen? informeerde ik li
Aan het raam begon iemand
En toen zei de kapitein, met ee?(
gezicht, terwijl hij de hand mei
dende pijp naar zijn vrouw uiti
Daar zit ze!