n r C Texelaarswat doen we met de Slufter? Texelse Walvisvaarders leden schipbreuk Slufter (paal^23 - 27) Zwanewater (paal 14 -17) Zout Water worde Zoet Water Zeewater worde Leidingwater en voor al uw drukwerk naar drukkerij texelse courant De Grote Speurder In bijgaand artikel vervolgen wij ons uittreksel van het „Dagverhaal van het verongelukken van het Galjootschip Harlingen in Straat-Davids. De togt van de Equipage met sloepen over en langs het fjs, en overwintering van dezelve in het Noordelijke gedeelte van Groenland door den kommandeur Klaas Hoekstra van Texel''. door Klaas Hoekstra van Texel III „Op de 6de October 1826, 's morgens, de wind Noordelijk, stil met een slecht zicht, namen wij afscheid van kapitein Duncan en verlieten zijn schip met een weemoedig hart. Zijn ganse equipage begeleidde ons tot aan de sloepen. Wij zagen twee beren, doch werden door hen niet gemoeid. Ontroerd keerden de Engelsen naar hun eigen schip terug Voor hen was het vooruitzicht mede akelig, daar zij - als zij niet uit de ijs bezetting konden geraken - van honger zouden moeten omkomen, daar zij geen provisie voor een heel jaar bezaten. Velen hunner dachten er dan ook over hun schip te verlaten zo er niet spoe dig uitkomst kwam. Een der matrozen van het Engelse schip Cicero, dat 6 Juni was vergaan, besloot met ons mee te gaan" Aldus schrijft kapitein Klaas Hoekstra in zijn „Dagverhaal" Na God te hebben gebeden om hulp staken zij met de sloepen af. Zij konden een kleine ril water zien, maar ze moesten over dun ijs, dat te zwak bleek om de sloepen te dragen en te sterk om er doorheen te roeien, zodat enige hun ner tot aan hun hals toe in 't water vie len en bijna hun leven verloren. Tegen zessen kwamen ze aan het einde van het open water. Ze waren toen ge noodzaakt de sloepen op te halen en daar te overnachten, temeer doordat ook enige sloepen averij (gaten) had den opgelopen, 's Nachts perste het ijs zodanig, dat zij de sloepen meer en meer moesten ophalen. Met een derde deel van het scheepsvolk hielden ze de wacht en lieten de overigen slapen. Die lagen onder de „weinige klederen en dekens". De volgende morgen waren ze stijf van de koude en maakten zoveel mogelijk beweging om warm te worden. Zo modderden zij maar voort. Van het ijs in het water en omgekeerd. Vlug ging dat echter niet: „Tegen de middag waren wij dat water weder ten einde. Wij konden de Dundee - het Engelse schip, waar wij enige tijd ver toefd hadden - nog zien, maar bezui den, westen of oosten van ons, niets anders dan ijs en lucht. De Engelsman keerde weer terug naar de Dundee, zonder tegen iemand onzer daarvan te spreken, zijnde hij toen, naar gissing 4 mijlen van zijn schip af. Wij vreesden voor de man, uit hoofde van de beren, die wij dagelijks bij ons hadden. 's Avonds sleepten wij onze sloepen weer op het ijs en aten ieder een be schuit, brood en een stukje rauw pekel- spek en dronken gezamenlijk een slokje rum, hetgeen ons wezenlijk verkwikte, maar onze dorst moesten wij lessen met ijs en sneeuw. Wij maakten de sloepen weder ge reed om in te slapen, evenals de vorige nacht, maar wij konden van dorst en koude aan geen slapen denken, of schoon de nacht mooi weer bracht. De volgende dag weer over ijs of roeien, soms terugdeinzend voor kruiend ijs, dat de sloepen dreigde te verpletteren. Maar dat was niet het enige gevaar; „Een beer, die stoutmoe dig op ons afkwam, gaven wij een schot met lopers, bij gebrek aan kogels, in zijn kop, met het gevolg, dat hij zeer spoedig afdeinsde". De koude neemt toe. Meer en meer begon men over vorst in handen en voeten te klagen. Het vroor zo sterk, dat zij vreesden, dat de gehele zee dicht zou lopen. Tenslotte kwamen zij bij een ijsberg, waar een afloop van vers water op was geweest. Ze hakten of stootten er een gat in en vonden, tot aller blijdschap, water, hoewel brak, echter dronken dit met zoveel smaak, dat niemand hunner zich herinnerde in zijn leven zo sma kelijk gedronken te hebben. Door al dat gesleep moesten de sloe pen telkens weer opgekalefaterd wor den. Ze sloopten intussen enige plank jes uit de buikdeling der sloepen om vuur te maken en dan ijs te smelten in een ketel; zodra het warm werd of het ijs gesmolten was, kon men moeilijk orde houden, daar het volk „om het eerst te drinken begon te vechten, hoe zwak zij ook waren". Een matroos, Rij nier Krul, was inwendig zo koud, dat hij gaan noch staan kon. 's Nachts over leed hij, 46 jaar oud. „Hebbende die man een akelige dood: stervende deed hij niets anders dan geweldig kners tanden". De overledene werd op een eilandje begraven. De volgende dag zagen wij 'n Deens huis, „dat wij zo noordelijk niet ver wacht hadden, niet wetende dat er op die hoogte mensen woonden, zijnde wij te Oppernewick. Tranen van dankbaar heid vloeiden ons uit de ogen, want wij waren af en hadden slechts nog voor één etmaal brood, zo dat wij buiten dit onverwachte geluk, zeker nog van hon ger hadden moeten sterven. Met dubbe le moed roeiden wij voort. Aan wal komende stond de koopman reeds op de kant om ons te ontvangen. Hij verzocht ons dadelijk bij hem in huis te komen, zeggende „Gij moet hier een paar da gen stoppen, dat zal Ulieden verkwik ken". Hij liet terstond warm eten ko ken en deed alles wat hij doen kon. Hij gaf ter verkwikking alles wat hij had. Onbeschrijfelijk was onze vreugde. Wij werden weer geheel mens. Onze doc tor gaf hij medicijnen. Schiemans han den moesten gesneden worden en de nagels der vingers afgenomen, daar die geheel zwart waren, 's Avonds schonk de koopman ons een goed glas punch en wij moesten, hoewel wij dat weiger den, op zijn bed slapen. Hij en zijn vrouw zouden dan wel op de stoelen slapen. Ons volk kreeg de kabakken toegewezen. De 16de October werden wij uitge rust wakker. Wij droogden onze kleren en reinigden ons, wat ons onuitspreke lijk verfriste. Velen onzer zaten de ganse dag in de sneeuw met handen en voeten wrijvende, hetgeen zoveel hielp, dat deze van bijna zwart rood werden. De dokter verbond de handen, welke vol blaren zaten. Wij kookten het wei nige pekelspek dat wij hadden om het niet meer rauw te eten, doch onder het koken door werd ér door het hongerend volk vrij wat van gebruikt! 's Avonds maakten wij alles gereed om onze tocht voort te zetten: ons volgend doel was Preuven, 10 mijlen van daar. Maar de koopman wilde niet, dat wij zonder loods zouden gaan. Hij sprak met de Eskimo's, doch niemand wilde, gelastte daarop zijn kuiper, dat die voor geld zou mee gaan, hetgeen wij gaarne wil den geven. Daar wij geen brood meer hadden, verzochten wij de koopman om brood. Hij gaf 120 pond roggebrood, 20 pond dito iets beter, wij hadden verders ge noten 10 pond spek, 1 schepel erwten, 1 half schepel gort en een 18-voets sparretje tot een spriet voor een sloep zeiltje, waarvoor ik adsignantie pas seerde. Toen waren wij gereed tot ver trek, maar drie onzer manschappen ble ken volstrekt buiten staat mee te gaan. Zij moesten daar achter blijven. Het waren; Harmen Treking uit het Olden- burgse, Hartman Hoek uit Harlingen en Jan Bakker van Texel. Wij namen afscheid van hen, niet wetende of wij hen immer weder zou den zien, denkende althans, dat de schieman zeker sterven zou. 's Avonds om 10 uur kwamen wij te Preuven, vonden daar veel mensen, waaronder zes Denen, doch geen koop man of Deens huis. Wij werden daar weer op hun wijze zeer goed ontvangen en in de kabakken geleid. Door de me nigte mensen en lampen was het van de warmte en stank bijna niet uit te houden, ofschoon de mensen zo ge dienstig waren als men verlangen kon. Men had een zeer slechte vangst sn het dus zeer armoedig. De akeligheid hun ner leefwijze is nauwelijks te beschrij ven In een der kabakken zaten ruim 40 mensen, allen moedernaakt. Zij had den bijna niets te eten. Toch waren zij nog zeer vergenoegd en tevreden en on der al hun armoede in dien zin rijk! De kinderen zaten met een groot been in de hand, waarop zij beten en zogen. Wordt vervolgd. gM P I B Be» 6 CopenKoqon BIM EN BAM Op een avond zijn alle die ren naar het bos gegaan, want de oude uil heeft be loofd verhalen te vertellen. Bim en Bam zitten met gro te angstige ogen te kijken, en de stekels van de egel staan overeind bij de grie zelverhalen. De dieren zijn toch wel een beetje bang, behalve Pietje Aap, die zit zich naar te lachen om de griezelverhalen. Als Bim en Bam 's avonds in bed liggen, zien ze plots door het open raam een wit te gedaante binnenkomen. „Een spook", fluistert Bim. De beertjes zijn erg bang, maar als ze bemerken, dat het spook onmiddellijk naar de keuken gaat, ruiken ze lont. Ze garen al hun moed bij elkaar en sluipen zachtjes naar de keuken. Maar o Schrik hun heerlijke aman deltaart is gestolen: Ze hol len naar het raam en wat zien ze daar? Pietje Aap, die voor spook gespeeld heeft, zit daar aan hun taart. INGEZONDEN Vergelijken we de toestand van de Sluf ter nu met die van 1835, zoals Notaris Kikkert, die toen in kaart bracht, dan zien we dat deze toestanden merkwaar dig - ongeveer dan - gelijk zijn. En hier zit toch plm. 120 jaar tussen. Als de h^er M. Schrieken ((krant 20-10-,54) de doorbraak van de Slufter (wanneer precies?) betreurt en wij met hem, dan blijkt hieruit le dat de (land-) aanwin ning niet op tijd is geconsolideerd en 2e dat herstel mogelijk is, wat ook be vestigd wordt door de (duin-) tongen van paal 28 tot 26 en van 23 tot 25. Is hier een te groot vertrouwen ge weest, dat op nonchalance uitliep? En wanneer een eventuele ramp treft, dan heeft men al gauw de vraag klaar: „Wiens schuld?" En dan wordt de non chalance bijna op een lijn gesteld met misdadigheid. M.i. ten onrechte. Is er dan al van schuld sprake, dan zijn zij, ook stemhebbende autoriteiten, die de gemakkelijke weg kozen en hun ver antwoordelijkheid afschoven op de we tenschap, mede schuldig. En laten de wetenschapsmensen de lekenopmerkin gen niet links laten liggen. Of ik res pect heb voor de wetenschap? Stelt U aan Uzelf de vraag of Uw vraag is gefundeerd. Wetenschap, die niet wordt toegepast, le voor nieuwe onderzoekingen of 2e in de praktijk, heeft geen waarde. Maar wanneer de ingenieurs nu zeggen: „We sluiten die Slufter en we zullen hem verdedigen ook", dan hebben zij mijn volle vertrouwen en van iedereen, om dat wij successen hebben gezien, waar wij leken niet van durfden dromen. Hadden we destijds een doorbraak kun nen voorkomen, 't was mooier (en goedkoper) geweest, maar over die 7 stuivers komen we wel heen. Wat nu dus? Dicht die Slufter en het werk consolideren! Nadelen? We raken de Sluftervlakte, een zeer bijzondere nat. hist, gemeen schap, kwijt, le De wetenschap heeft dit gebied natuurlijk reeds lang bestu deerd en in boeken met foto's vastge legd. i(Het Texel-album van Dr Jac. P. Thijsse was één van de eerste zeker. De leek Thijsse van 1892, later tot doctor gepromoveerd, de wegwijzer voor ve len destijds en nu nog. En als het Eierlandse Gat dicht gaat, dan hebben we eenzelfde gebied terug. 2e. Attractie voor het vreemdelingen verkeer. Wegblijven van gasten? Dus winstderving? Zouden er juist niet ve len extra komen jaar op jaar om de omzetting van „baai" in zoetwaterduin- meer nauwlettend te volgen? Welk (klein, te verwaarlozen) percent der gasten komt nu werkelijk om alleen de Slufter te zien? 3e. M. de R. kan er niet eens een en quête onder de 10.000 Texelaars ge houden worden, (misschien is het beter als ik zeg: steekproef), wie er wel en wie er nog nooit de Sluftervlakte heb ben bezocht? En hoe zullen zij, die er wel geweest zijn, dit gebied beoorde len? Zullen, kunnen er niet een paar onder dezen zijn, die zeggen: „Is dat nu alles?" Nadelen blijken er dus niet zo zeer te zijn. Voordelen? We krijgen een andere nat.-hist, gemeenschap terug. De heer Schrieken (krant 20-10-'54) merkte op: „dat het erg jammer is, dat de Sluf ter destijds is doorgebroken, waardoor een prachtig waterwingebied verloren is gegaan". Alle factoren zijn hier aan wezig om hier een duinmeer te maken, dat, ook in grootte, overeenkomt met het Zwanenwater. Behalve het water uit „de Nederlanden" kan ook het wa ter, dat bij paal 30 in zee wegvloeit, op dit duinmeer gebracht worden. Zal dit Sluftergebied niet even groot zijn ongeveer als de nieuwe prise d'eau bij Loodsmansduin? Dat weet ik niet pre- cie Maar zoveel water als in het Zwanenwater is toch niet direct nodig. Als er 's winters een halve meter wa ter is, zoals in het Geulgebied, dan zal het wel wat worden, om productief te zijn voor de waterleiding. Het waarschuwend woord van de heer Schrieken moet ik hier herhalen, n.l. „Bronnen kan men ook op al te korte afstand van het strand slaan, omdat men bij duindoorbraak dan fatale ge volgen zou ondervinden." Maar hier zal de wetenschap de aanwijzingen kunnen geven. Voordeel 1. In de Tex. Crt van 30 Maart 1949 schreef ik o.a. „Bewaar het regenwater voor het vee, maar geef de mensen waterleiding". Nu echter blijkt dat zonder schade in ander opzicht, ook voldoende water voor het vee aanwe zig is, moeten we deze dieren evenals de mensen van zuiver water voorzien. Dit zal hun gezondheid bevorderen. De koeien b.v. geven meer en betere kwa liteit melk. Wie kan deze winst nu al schatten? Maar deze winst zal groot zijn! Voordeel, 2. De heer Schrieken deelt mee, dat „de waterleiding op Texel op f 1200,tot f 1300,per perceel komt te staan!" De boeren zullen veel meer leidingwater kunnen afnemen, zonder dat het buizennet noemenswaard moet worden uitgebreid, m.a.w. ze verdienen op de aansluitingen. Andere, nog niet aangesloten boeren, zullen volgen, kun nen misschien zonder uitbreiding van het buizennet aansluiten enz. enz., vult U zelf maar in. In het kort: „De boe ren, zowel als het PWN kunnen econo mischer werken". Voor het PWN, dat wel graag een sluitende begroting heeft, is toch mede één punt vooral haar doel: Het water zo ver mogelijk, wij zouden zeggen soms, op onmogelij ke plaatsen te brengen. Voordeel 3. De kustverdediging van Eierland in het Westen zal er door verbeterd worden. Realiseert men zich wel, dat de Zanddijk hetzelfde moet presteren als de Hondsbosse Zee wering? Laat 'n deskundige het maar uitleggen. Wanneer men nu binnenkort de dijken langs de Waddenkust gaat versterken, laat men dan het Slufter- gebied tegelijk in een zoet duinmeer omzetten, dat gaat in één moeite door. Bovendien raken we dan het tradi tionele bericht van alle jaren in de Tex. Crt kwijt: „De waterwolf dringt zuidwaarts (2 km in 10 jaar). Verder zullen we trachten vertrou- ken te hebben in autoriteiten en des kundigen. Maar. we blijven kijken. Hoogachtend, Uw dw. P. FEUILLETON Of te wel „De wonderlijke beleve nissen van Pieter Bakker. 26. Proberen nieuw kapitaal te in teresseren? Wie zou me geloven, na de krach van de Katanga Copper? En ik heb geen relaties. Nu ligt daér een mijn, een rijke kopermijn Ik heb het rapport in mijn zak, ge waarmerkt door een Congoleese autori teit, ik heb vijfhonderd aandelen.en geen rooie cent! Hoe bent U teruggekomen? vroeg Pieter ter afleiding. Gezantschap antwoordde de jongenman kort. Weet u, dat heb ik u nog niet verteldmaar ik ben meer dan m'n geld kwijt geraakt daar ginds. Dat mijnstof.enfin, nog een paar jaar en ik ben er geweest. Daar voor heb ik me daar ginds uitgesloofd en hij sloeg zich met de gebalde vuist voor het voorhoofd. Mag ik dat rapport eens zien? vroeg Pieter. De jongeman overhandigde het hem. Zeven dichtbetikte vellen in het En gels. Cijfers, cijfers, geometrische figu ren, berekeningen, kaartjes, en daaron der een norse handtekening: Steevens. Nog lager een niet te ontcijferen stem pel met een leeuw er op, waarschijnlijk van het Belgische gouvernement, en een andere handtekening, een Franse naam. Dat was de magistraat legde de jongeman uit die de verklaring heeft ehgeautoriseerd. U ziet wel, alles is in orde. Alleen ik niet.... hij hoestte, drukte zich de zakdoek voor de mond, greep toen snel naar het wijnglas. Snel gingen Pieters gedachten. Afri ka! Leeuwen en tijgers, kamelen en gi raffen! Een tocht per kano, voortge stuwd door eentonig zingende inlanders over een tropische rivier. Hij zag dui zenden gespierde zwarte gedaanten als mieren werken in 'n reusachtige mijn- krater. Hij zag zichzelf in blinkend wit, de tropenhelm op het hoofd, in een gro te limousine stappen, eerbiedig gegroet door het werkvolk. De eigenaar van de Katanga Copper. Hij zag zijn kaartje: P. Bakker, en in een hoekje: Dir. Ka- tanga Copper Union Ltd. En wat gaat u nu doen? Uitkijken antwoordde de jonge man bruusk naar de een of andere gek die me tien mille geven wil in ruil voor m'n aandelen. Misschien loop ik tegen zon vent opdie mij natuur lijk later een driedubbel overgehaalde idioot vindt, omdat ik hem voor tien mille heb verkocht wat millioenen waard is. Maar wat kunnen mij milli oenen schelen, meneer? Ik heb nog 'n paar jaar te leven. Als ik die kan doorbrengen ergens waar het zonnig is, en m'n natje en droogje op m'n tijd heb, dan kunnen mij alle kopermijnen ter wereld en alle millioenen boven dien gestolen worden. Hij wond zich teveel op, weer hoestte hij, een droge, scheurende hoest. Pieter Bakker rekende snel. Maar zijn berekeningen liepen in de war. Hij ken het zo gauw niet bijhouden. Vijfhonderd aandelen peinsde Pie ter hardop is dat alles? Het is de helft antwoordde de jongeman de andere helft is in han den van die bloedzuiger, die Düssel- dorff, u hebt misschien wel van hem gehoord. Herman Düsseldorff, kantoor in de Vijzelstraat. Nou, die zal er ook wel van af willen, want hij heeft geen tijd om naar de Congo te gaan. Maar daar heb ik niets mee te maken. Mij gaat het alleen maar om mijn eigen pakket. Pieter dacht na. De kans was te schoon om ze te laten glippen, maar aan de andere kanttienduizend •gulden, het was geen kleinigheid. Hij moest toch eerst eens een nachtje over die uitgave slapen. Tenslotte zat er een complete emigratie aan vast Van Hol land naar de Congo.... geen kleinig heid: een nieuw leven! Ik zal eens wat zeggen sprak hij toen, langzaam kom overmorgen bij me terug Hier is honderd gulden., pak aan voor de schrik van de aan rijding. en als een soort eh.. handgeld, dat u met niemand over die aandelen spreekt, voor u bij mij geweest bent. Misschien kan ik eh.een paar re laties interesseren. Het gezicht van de jongeman kreeg opeens een andere uitdrukking. U meent het? vroeg hij blij ver rast, en staarde ongelovig naar de bankjes die Pieter hem in handen de drukte. U houdt me niet 1 gek? Nee antwoordde Pieter dat is m'n gewoonte niet. Afgesproken? Overmorgen.... nee, dan ben ik er niet, over drie dagen, is dat goed? Om deze tijd, hief! Zo vast als een huis! beloofde de jongeman. Pieter staarde hem na, toen hij de straat overstak, met verende pas. Hij is een ander mens geworden peinsde hij Geld maakt niet geluk kig, maar je kunt er mensen mee ge lukkig maken! En weer neerzakkend in z'n crapau verdiepte hij zich in rooskleurige dro men, die zich afspeelden onder een tro pische hemel Omstraald door de glorie van zijn speurders-avonturen, kon Pieter Bak ker toch niet de herinnering aan zijn eerste.de ontmoeting met Marian vergeten. Hij had haar niet weer ge zien En nadat hij wat bekomen was van al de sensaties der afgelopen we ken, begonnen zijn gedachten zich met haar, heviger dan tevoren, bezig te houden. Hoe zou ze het maken? Zou ze werk hebben? Het is merkwaardig dat wanneer men sterk aan iemand denkt, die men in lang niet heeft gezien, zo'n persoon plotseling voor je neus kan staan. En zo zag Pieter Bakker, rustig tuffend met z'n wagentje langs de Vijzelstraat, opeens een bekend figuurtje vlak vóór zich oversteken. Hij remde zo. dat de banden over het asfalt gierden, draaide snel het raampje open en riep: „Marian!" Hij schrok van zijn eigen vrijmoedigheid. Ook het meisje was geschrokken van de plotseling remmende auto. En ogen blik staarde ze onderzoekend naar bin nen, toen klaarde haar gezicht op en met een verraste glimlach kwam ze, de hand uitgestoken, naar hem toe: „Me neer Bakker!" „Heb je.... hebt u de tijd? Of hebt u haast? informeerde hij snel. In beide gevallen kan ik zeggen: stap in. Ze aarzelde een ogenblik, dan open de ze het portier en gleed naast hem. Een zacht parfum drong hem in de neus. Zijn hoofd werd er licht van. Ik heb de tijd.helaas zucht te ze. Hij zag haar van terzijde opmerk zaam aan, wilde wat vragen, maar be sloot het niet te doen. Inplaats daar van stelde hij voor: Zullen we dan even ergens een kopje thee gaan drin ken? Ik ben blij u weer te zien. Oik ben ook blij dat ik u zie antwoordde het meisje maar ik schijn u altijd te moeten zien als ik in de penarie zit. Da's niet zo mooi meende Pie ter met bezorgheid in zijn stem maar misschien kan ik u er uit helpen? Enfin, eerst maar even de wagen aan de kant, dan kunnen we rustig eens wat praten Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1954 | | pagina 4