Nautische encyclopedie
m
'n Waterstaatsman
'~T
Niet alle mannen zijn egoïsten
Resultaat vau internationale samenwerking
SCHEEPVAART
T
In gesprek met:
PAPIEREJN
PORTRETTEN
Deskundigen uit Zweden, de Ver
enigde Staten, Engeland, Duitsland,
Denemarken, Noorwegen, Finland en
Nederland hebben jarenlang gewerkt
aan een indrukwekkende nautische
beeldencyclopedie, waarvan de eerste
duizenden exemplaren dezer dagen van
de pers zijn gekomen. In Nederland
heet dit boek: Spiegel der Scheepvaart.
Het idee van dit boek werd geboren
in Zweden, waar ook de gehele techni
sche uitvoering tot stand kwam. De
Nederlandse editie werd verzorgd on
der supervisie van E. W. Petrejus, oud
conservator van het Maritiem Museum
„Prins Hendrik" te Rotterdam, terwijl
H. V. Quispel, directeur van het Insti
tuut voor Scheepvaart en Luchtvaart te
Rotterdam en Mr. A. N. Baron de Vos
van Steenwijk, oud-commandant der
Zeemacht in Nederland resp. een Voor
woord en een Ten Geleide schreven.
Het boek verscheen gelijktijdig in de
Verenigde Staten, Canada, Australië,
Engeland, Duitsland, Zweden, Dene-
Scheepvaartmuseum te Oslo, het
Smithsonian Institute te Washington en
het Maritiem Museum „Prins Hendrk"
te Rotterdam. De gehele grafische
vormgeving stond onder leiding van
Curt Sture Görman.
marken, Noorwegen, Frankrijk, Italië
en Nederland De laatste jaren is een
dergelijke internationale samenwerking
tussen uitgevers een goede gewoonte
geworden, waar de kopers en gebrui
kers wel bij varen, omdat de produk-
tieprijzen bij deze zogenaamde co-
produkties aanzienlijk lager liggen dan
bij een normale uitgave. Aan inhoud en
uitvoering zijn kosten noch moeite ge
spaard om tot een zo verantwoord mo
gelijke uitgave te komen, een uitgave
die in de nautische literatuur zeker een
unicum mag worden genoemd.
Ruim 1500 illustraties
De volle nadruk valt in dit stan
daardwerk op de zorgvuldig uitge
werkte tekeningen, in totaal 1570 stuks,
gedrukt in zeventien kleuren, waaron
der goud. De reproduktie geschiedde
naar originele handlitho's. Alle pagina's
van het boek werden ter eventuele cor
rectie voorgelegd aan het Noorse
Medewerking
Tot de voornaamste medewerkers,
wier namen in de nautische wereld alle
een bijzonder goede klank hebben, be
horen o.a. kapitein Sam Svensson, de
oud-conservator van het Scheepvaart
museum te Stockholm, die thans be
last is met de supervisie over de restau
ratie van het Zweedse oorlogsschip
Wasa, dat in 1628 in de haven van
Stockholm kenterde en zonk, doch in
1961 werd gelicht. Verder de Ameri
kaanse scheepsbouwkundige ingenieur
Wililam A. Baker, een deskundige zo
wel op het gebied van de historische als
moderne scheepsbouw, die o.a. bekend
werd door zijn werk aan de reconstruk-
tie van de Mayflower, het schip waar
mee in 1620 de Pelgrimsvaders naar
Amerika overstaken.
Veelzijdige inhoud
De veelzijdige inhoud van dit boek,
dat men een nautische bijbel zou kun
nen noemen, is onderverdeeld in tien
afdelingen, die alle een afgerond geheel
behandelen. Naast een algemene inlei
ding vindt men hoofdstukken over de
romp; rondhouten en tuigage; het zeil;
de voortstuwing; visserij; de zeilsport;
de bewapening; navigeren en manoeu
vreren, terwijl in een register meer
dan 5000 vaktermen worden verklaard.
In de rubriek Het Zeil vindt men o.a.
afbeeldingen van een groot aantal zeil
schepen uit verschillende landen en
tijden, een vlaggencompendium en een
zeer duidelijk en instructief overzicht
van splitsen en knopen.
Bij de Voortstuwing zijn gedetail
leerde afbeeldingen opgenomen van
oude en moderne stoomketels en ma
chines.
Bijzonder aantrekkelijk zijn de af
beeldingen van scheepsversieringen en
boegbeelden in de afbeeldingen over
De Romp. Liefhebbers van de zeilsport
zullen hun hart kunnen ophalen aan
een uitvoerig typenoverzicht. Oude zee
kaarten, geschiedenis van het kompas,
radar, vuurtoren, alles vond in dit boek
een plaats.
Historische betekenis
Het is buiten kijf dat Spiegel der
Scheepvaart een uitgave is van grote
historische betekenis. Nooit tevoren
werd de geschiedenis van de scheep
vaart op zulk een overtuigende wijze
in beeld gebracht. Een land als Neder
land, dat een grote rol heeft gespeeld
bij de volken die de zee bevoeren, mag
er trots op zijn dat het ook een belang
rijk aandeel had bij de totstandkoming
van dit boek. Het meest overweldigen
de boek in zijn soort, een meesterwerk
van vakmanschap en vormgeving.
„Spiegel der Scheepvaart" uitgave
Van Ditmar, Amsterdam, prijs ƒ95,
na 1 januari 1965 ƒ115,
door Gui Fortgens
Een grappenmaker heeft eens, zon
der enige bitterheid, tegen mij ge
zegd: „Ik ben een kwartier te laat
geboren; die vijftien minuten haal ik
mijn hele leven nooit meer in".
Hij bedoelde er niets anders mee,
dan te illustreren dat hij tevreden
was met de plaats die hij had (een
respectabele plaats overigens), en
dat hij het nutteloos vond zich te
gaan inspannen voor een betere.
Als dit ironische levensfilosofietje
waar is en laten we het daar
maar even op houden dan mag ik
veronderstellen dat waterstaatsman
Bert Weijdt een goeie veertig jaar
geleden in Oudeschild een kwartier
te vroeg is geboren, en zich in
zijn leven zal blijven inspannen dat
kwartier voorsprong te behouden.
En het is de vraag of er inmiddels
niet méér dan één kwartier verschil
zit tussen de krullenjongen van drie-
en-een-halve gulden in de week van
toen, en de technisch hoofdambte
naar van rijkswaterstaat van nu?
Weijdt maakte kort voor de oorlog
met als zestienjarige de diploma's
timmeren en meubelmaken op zak
niet meer dan dat luttele weekloon.
Het „kwartier" echter duwde hem in
de rug. en Bert Weijdt bleef niet
staan. Dat is de reden waarom hij
vandaag-de-dag niet ergens op
Texel in de bouw aan het timmeren
is, maar na jaren van Texel te
zijn weggeweest om in het water
staatsvak doorkneed te raken (hij
begon in februari 1940 als leerling
uitzetter de leiding kreeg bij
de uitvoering van het miljoenenpro
ject, dat het eiland aan een nieuwe
haven hielp.
Wie Weijdt (Lambertus Johannes)
ontmoet, voelt onmiddellijk met een
baas te maken te hebben. Niet dat er
bij hem sprake is van arrogantie en
stuursheid, die een mate van af
stand moeten beklemtonen. Neen,
wie Weijdt een hand geeft, voelt dat
hij met een iemand te maken heeft,
met een rechtuit-mens, soepel als het
gaat om parallelle belangen, hoekig
en misschien wel onverzettelijk als
gepoogd wordt hem uit zijn rechte
baan te lokken.
Hij heeft carrière gemaakt anders
kan men het niet noemen want
er ligt een berg aan te vergaren
kunde en kennis tussen een aanko
mende timmerman en een technisch
hoofdambtenaar van rijkswaterstaat.
Weijdt heeft die berg genomen, -hel
ling na helling.
Wat drijft deze man? Men mag een
ogenblik komischweg veronderstel
len, dat hij een kwartier te vroeg is
geboren, een serieuze verklaring voor
zijn succes is dit niet.
De gedachte speelt mij door het
hoofd dat Weijdt misschien een
„streber" is, een man met prikkel
draad aan zijn ellebogen. Maar ik
wil die veronderstelling nog even
laten besterven, alvorens er een
vraag van te maken. Dat begrip
„streber" heeft een nare kant, en
daar bemerk ik bij hem niets van
als wij met elkaar in de directiekeet
van 't Horntje zitten te praten.
Kort en zakelijk geeft hij een opsom
ming van de studie-barrières, die hij
heeft moeten nemen om voldoende
papieren te hebben voor de benoem
baarheid tot technisch hoofdambte
naar, welke benoeming hij begin
1962 verwierf.
Hoe onderhoudend hij als gespreks
partner ook mag zijn, het is opmer
kelijk, dat hij al pratend zich steeds
opnieuw van mij afwendt, om zijn
betoog, naar buiten kijkend naar de
haveninstallatie (z ij n haveninstalla
tie) aan 't Horntje, af te ronden. Het
is klaar, dat hij pratend over het
ene onderwerp tegelijk in gedachten
bezig is met een ander, waarover hij
zich niet in woorden uit.
Het wordt mij volkomen duidelijk,
dat Weijdt heel hard heeft .moeten
wecken voor wat hij heeft bereikt.
En ik probeer zijn motieven te pei
len
Weijdt, ben je een „streber"?
Dat is geen zachte vraag. Want is
het niet zo, dat een vraag in zichzelf
soms al een oordeel inhoudt? Maar
zijn antwoord behelst nergens een
verwijt aan mijn adres.
Hij zegt
Ik een „streber"? Ja en nee. Ik
ben een „streber" waar het er om
gaat uit eigen kracht iets te be
reiken. En nee, waar het betekent
dat het gaat ten koste van ande
ren. Prikkeldraad aan mijn elle
bogen is er niet bij.
Heel anders is het als iemand mij
exprès de voet dwars gaat zetten.
Dan zal ik altijd proberen hem
ondersteboven te lopen. Dat is
mijn aard. Voor een rechtvaar-
Ik wil hem graag geloven. Weijdt is
een korte gedrongen man, die het
aan te zien is dat hij van oorsprong
geen stedeling is. Hij is joviaal, maar
niet hoofs. Hij is vriendelijk, maar
zonder de plichtmatige glimlach.
Misschien is hij wat aan de ruige
kant (een eigenschap die veel men-
dige zaak ga ik niets uit de weg.
sen van waterstaat hebben), maar
het is niet dat ruige dat uitmondt in
ruwheid. En het is ook niet dat
„ruwe bolster, blanke pit". Het is
dat typische hollands-ronde, dat
mensen kenmerkt, die bij grote wer
ken betrokken zijn, die slagvaardig
besluiten nemen en het werk altijd
in hun hoofd bij zich hebben. Van
daar dat Weijdt zo vaak zijn ogen
naar buiten laat afdwalen als hij
praat. Hij is altijd een kwartier
vooruit
Het laat geen twijfel dat hij capaci
teiten heeft. Had hij in een „dure"
wieg gelegen, dan zou hij wellicht
een academische opleiding hebben
kunnen volgen. Nu heeft hij via de
omweg van het avond-aan-avond
thuis studeren een prachtig resul
taat gehaald.
Mijn vrouw, zegt hij, is een grote
stuwkracht geweest bij mijn po
gen om te bereiken wat er te be
reiken viel. Omdat zelfstudie geld
kost, heeft ze financieel vaak
goed krap gezeten. Ik had zelden
tijd voor haar, maar ik heb er
nooit een onvertogen woord over
gehoord.
Toen ik als jongmaatje bij water
staat begon, heb ik me de ge
woonte eigen gemaakt om te ko
men als de directie om de krul
lenjongen riep, maar ook als er
om de baas werd geroepen
Ik wil hier maar mee zeggen, dat
ik altijd bereid was me overal
voor in te zetten. Alles kan; kan-
niet staat niet in mijn woorden
boek. Ik heb altijd het liefste als
solist willen werken. Ik houd niet
van de platgetreden paadjes van
de routine. Als ze mij vragen of
ik dit-of-dat w i 1 doen, dan zeg
ik graég. Als ik iets moet doen,
heb ik de smoor in. Ik hecht
enorm aan zelfstandigheid. Als ik
ergens de leiding heb, geef ik
iedereen een eigen verantwoor
delijkheid, dan bemoei ik mij er
niet meer mee. Hier op 't Horntje
zeggen we altijd: grote jongen
zijn. altijd eerst proberen het zelf
te doen. Dat klinkt hier nog al
eens door de keten. Ik wil zelf
standig zijn, maar ik gun het een
ander ook. Liever ben ik hoofde
lijk verantwoordelijk voor een
werk van tien miljoen, dan een
tandrad in een reuzenkarwei van
honderd miljoen. Ik wil me vrij
kunnen voelen, en ik voel me ook
vrij, zonder te proberen achter
het bordje „Verboden Toegang"
te komen. Zo kan ik het, geloof
ik, het beste uitdrukken. Zo'n
haven en fuik te bouwen als hier
bij 't Horntje is een apart werk.
Ik ben er van 1957 af al bij be
trokken. Het is een mogelijkheid
om creatief te zijn. En dat is het
mooiste wat er bestaat, creatief
zijn. Zo'n haven heeft een hele
eigen schoonheid
Het is inspirerend met welk een
élan en liefde Bert Weijdt over zijn
werk praat. Hij is er door gegrepen.
Maar wal ik weten is het uit
sluitend waterstaat wat hij in zijn
hoofd heeft 9
Deze man is geen stille dromer; hij
heeft vóór alles een praktische le
vensstijl. Bij Weijdt krijgen de dingen
geen kans om te gaan zweven. Hij is
een autodidact, en het zou wel eens
kunnen zijn, dat hem dat naast zijn
kennis ook een paar oogkleppen heeft
bezorgd, waardoor hij alleen nog maar
waterstaat ziet, en ander niet. Dat hij
zó geabsorbeerd is door zijn vak. dat
er geen andere wereld meer bestaat.
Over die oogkleppen gaat mij laatste
vraag.
Bert Weijdt trekt er zijn jasje bij uit,
draait een sigaret en schuift zijn stoel
naar achteren. Hij kijkt weer naar
buiten, en zegt dan
Ik lees graag over oude culturertv
En ook over de tweede wereld
oorlog. Uit die lectuur leer je be
seffen hoe vergankelijk alles is. Je
geeft het uiterste van jezelf om
creatief te zijn, maar je weet tege
lijk dat je bouwt aan dingen die
toch weer eens zullen vergaan. Dat
houdt je een beetje bescheiden.
Mijn hobby is de oude zeilvaart.
Ik zou modellen van oude schepen
willen maken. Ik ben gek op hout;
die liefde heb ik uit mijn eerste
ambacht overgehouden. Voorlopig
echter teken ik ze maar, want aan
het knutselen kom ik nog niet toe.
Conclusie?
Wèl autodidact, maar geen oogklep
pen.
Als we elkaar een hand geven, omdat
er genoeg gesproken is, vraag ik op
de drempel
Hoe hebben de Texelaars op jouw
bemoeienis met 't Horntje gerea
geerd
Och, zegt Weijdt, toen ik laatst
een keer op de boot zat, zei iemand:
„En toch zien we je als de moor
denaar van Oudeschild". Toen heb
ik gezegd Wacht maar af tot we
de dijk bij Oudeschild gaan aan
pakken, dan zul je nog eens iets
beleven.
Kijk, als men onredelijk is, dan
geef ik een harde klap terug....
Ik voor mij ben er van overtuigd, dat
als Bert Weijdt om zo maar eens
iets in het wilde weg te veronder
stellen zou mogen beginnen met de
dijken van Texel op Deltahoogte te
brengen, hij er een kwartier eerder
mee zou beginnen dan in de opdracht
staat aangegeven.
FEUILLETON DOOR J. DE VRIES
5. Omgekeerd dat hoorde ik uiter
aard een paar jaar later schreef Fons
me lange brieven, die vader opende, las
en daarna verscheurde. Zo hebben we
beiden waarschijnlijk enige maanden
onze energie verspild op vellen lucht
post, die nooit hoger kwamen dan een
paar meter en nooit verder dan papa's
handen. Tot we er op een gegeven ogen
blik beiden schijnbaar genoeg van kre
gen en niet meer schreven. Wederzijds
denkende: Hij heeft me vergeten, zij
wil niets meer van me weten U moest
eens weten, hoeveel avonden ik in mijn
bed lag te huilen, omdat ik nimmer
een levensteken van Fons vernam. Pas
toen ik op mezelf woonde, vernam ik
van John dat is de broer van Grace
dat papa alle brieven van mij had
verscheurd en alle brieven, die Fons me
had geschreven, eveneens".
„Wat een gemene streek".
Marrie haalde haar schouders op.
„Wat wilt u? U hebt hem toch ook ge
kend? Papa was de baas en dat bete
kende, dat alleen hij besliste, wat er
gebeurde en niet gebeurde. Nooit er
aan denkende, dat hij zo grenzeloos
brutaal zou zijn om onze verhouding
zelfs schriftelijk onmogelijk te maken.
En toen ik op mezelf woonde, schreef
ik Ida mijn vroegere vriendin een
brief, waarin ik opheldering vroeg. Dat
ik al die tijd geschreven had en zo. Een
week later had ik antwoord. Fons had
vele malen geschreven, maar omdat ik
nooit antwoordde, dacht hij, dat ik ge
noeg had van hem. Intussen is hij ge
trouwd en misschien is het beter zo. Ze
was een jonge weduwe, die ook een
fabriekje had en nu Fons' vader dood
is, hebben ze beide fabrieken samenge
voegd en is Fons de directeur. Met mij
had hij natuurlijk nooit zo ver gekomen
in het leven. O, ik gun het hem, hoor.
Natuurlijk heb ik vroeger veel van dat
jong gehouden. Ik ben er al overheen".
De oudere vrouw keek haar knik
kend aan. „Zoveel te beter. En wat zijn
je plannen?"
„Ik ga natuurlijk een baan zoeken. Ik
spreek en schrijf perfect Engels. Dat is
het enige voordeel van mijn vierjarige
emigratie Er zal voor mij wel wat zijn.
Ik hoor, dat hier volop werk te krijgen
is, niet?"
„Ja, kind. als je zo de kranten leest
dat was voor de oorlog wel wat
anders. Maar je hoeft je voor mij met
te haasten, hoor. Je zit mij niet in de
weg".
„Dat weet ik, tante, daarom ben ik
graag hierheen gekomen. Ik ga een
dagje naar Brabant, de andere familie
eens opzoeken. En intussen speur ik de
advertentiekolommen af. En ik heb nog
een paar centen over, dus een paar
maanden zing ik het wel uit".
HOOFDSTUK 3
Twee dagen later kocht Marrie in de
stad een tweedehands fiets, die er vrij
behoorlijk uitzag en maakte een proef
tochtje door de omgeving. Gek, in meer
dan vier jaar had ze niet op een fiets
gezeten, want die vervoermiddelen zag
je in Australië ternauwernood en dan
alleen nog maar in de bevolkings
centra. Op het platteland had je aan
een fiets niet veel. omdat de wegen er
doorgaans in erbarmelijke toestand ver
keerden en iedereen, die in Holland
fietste, in Australië een „car" had. Al
was het vaak een doodkist op wielen.
Als het maar reed.
Maar wat je eenmaal goed geleerd
had, bleef je bij. Al had ze wel wat op
gezien tegen het drukke verkeer met al
die auto's op de smalle wegen en stra
ten, na enige hartkloppingen kreeg ze
haar zelfvertrouwen terug en na een
tocht van twee uur keerde ze tevreden
en voldaan terug bij tante Duuk, die
haar karretje bewonderde en goedkeu
rend knikte.
„Heel verstandig", was haar oordeel.
„Het spaart je kapitalen aan busgeld
uit"
En niet alleen de bus, ook de trein,
dacht Marrie de volgende morgen, toen
ze na een vroeg ontbijt, op haar fiets
stapte met als doel Brabant. Al was het
nog maar begin juni, het weer beloofde
die dag veel goeds, zodat ze zich opge
wekt met een stroom arbeiders liet
overvaren naar Wamel en de lange
tocht langs de dijk met als voorlopige
eindbestemming Waalwijk.
Het viel haar wel een beetje tegen,
want ze moest tegen een vrij stevige
zuidwester bries optornen. Maar ze was
sterk en had de tijd aan zichzelf. En als
het me begint te vervelen, kan ik de
fiets nog altijd ergens stallen en met de
bus en trein verder gaan.
Even voorbij Dreumel haalde een
brommer haar in, keek even naar het
over haar stuur gebogen meisje en stak
lachend zijn hand op ten groet. In een
overmoedige bui deed Marrie hetzelfde
en glimlachte even. Maar de lach op
haar gezicht bestierf, toen de man een
honderd meter verder stopte en naar
haar omkeek.
Holland, het land van de aanrandin
gen, dacht ze opeens en keek links en
rechts om zich heen. Een ideale plaats
hier, als hij kwaad in de zin heeft,
want in de wijde omgeving is geen huis
te bekennen en veel verkeer is er al
evenmin. Kom, kom niet bang zijn.
Maar haar hart klopte toch sneller, toen
ze de man naderde.
„Valt niet mee tegen de wind, he?
Zal ik een stukje duwen?" vroeg hij,
toen ze vlak bij hem was.
Ze schudde haar hoofd. „Heel vrien
delijk van u, maar het gaat best. Dank
u wel". Gelijk fietste ze weer verder.
Ze hoorde, hoe de man zijn motortje
startte en haar achterop kwam. Als hij
me nu een duw geeft, zodat ik van de
dijk rol.... wat dan....
Doch de jongeman kwam netjes naast
haar rijden en keek haar onderzoekend
aan. „U moet het natuurlijk zelf weten,
maar ik wil met alle genoegen u hel
pen, hoor".
Marrie besloot geen antwoord te ge
ven en trapte door. Waarschijnlijk had
ze een angstige trek op haar gezicht,
want de jongen vervolgde: „Ik heb u
toch niet bang gemaakt? Misschien een
beetje stom van me om hier, op dit een
zame stuk te stoppen. U had van alles
kunnen denken. Neem me niet kwalijk,
juffrouw, maar ik heb beslist niets
kwaads in de zin, hoor. En als u bang
voor me bent, zegt u het maar, dan rijd
ik direct door".
Ze keek hem even terzijde aan en de
hulpeloze blik ontwapende haar. Met
vleien bereik je doorgaans resultaat,
dacht ze en daarom antwoordde ze: „U
ziet er helemaal niet naar uit. dat u
eenzame vrouwen kwaad doet".
Hij lachte dankbaar. „Dat vind ik
aardig van u, en het is de waarheid.
Zal ik u echt niet duwen? Een klein
eindje proberen? Het scheelt u toch
zeker heel wat".
Marrie gaf zich gewonnen. „Als het
u niet te lastig is
„Welnee", antwoordde hij opgewekt.
„Ik doe nu eenmaal graag iemand een
plezier". Hij gaf wat meer gas en op
een gegeven ogenblik voelde Marrie
een stevige hand in haar rug. „Zo. we
doen het kalm aan, dan gaat het voor u
toch altijd nog gemakkelijker en boven
dien vlugger".
Terwijl ze tweemaal zo vlug ging en
haar voeten rustten op de pedalen,
voelde ze haar moeheid. Ik ben het
helemaal ontwend, dacht ze. Dat hele
eind naar Waalwijk haal ik natuurlijk
nooit.
„Moet u ver?" vroeg hij.
Ze glimlachte en beantwoorde zijn
vraag met een wedervraag. „En u?"
„O, voorlopig naar Rossum. Maar als
het moet, kan ik ook verder. Ik ben
vertegenwoordiger in bromfietsen. Van
daar, dat ik mijn klanten per brommer
bezoek", lachte hij.
(Wordt vervolgd)
CONSULTATIEBUREAU VOOR
ZUIGELINGEN
Woensdag 9 december worden de
moeders van Oudeschild en Den Burg
verwacht van 14.00 - 16.30 uur.