'n Culturist Niet alle mannen zijn egoïsten In gesprek met: PAPIEREN PORTRETTEN door Gui Er bestaat een venijnig mopje, waar in wordt verteld dat de vrouw van een jubilaris wordt opgebeld. Haar wordt gevraagd: „Binnenkort jubi leert je man. Wij willen hem als vrienden onder elkaar wat geven. Wat zou je denken van een mooi boek? Die vrouw moet toen geantwoord hebben: „Bedenk maar liever iets anders, want mijn man heeft al een boek Even variërend op het thema van dit grapje komt bij mij de vraag op: Zou het soms zó zijn, dat je bij een poging Texel iets Cultureels- met-een-grote-C cadeau te doen, te horen zou kunnen krijgen; „Doe dat maar niet, want we hebben toch Ouwe Sunderklaas al Nu is er niets tegen om over boven staande notities te meesmuilen (daarvoor zijn ze ook eigenlijk be doeld), maar er zit tooh een vraag in verborgen die een wat serieuzer be handeling wettigt. Want de laatste jaren „doet" Texel cultureel, poogt althans cultureel te doen, al zullen we de vraag of dit Cultureel met een grote-C of met een kleine-c is nog even in het mid den laten. En van waar stamt dit culturele? Is het elf tot twaalf jaar oud, name lijk nét precies zo oud als de Cultu rele Raad van 1953, cultuur dus uit een kunstmoeder? Of is er sprake van een eeuwenoude Texelse cul tuurbodem, een volkscultuur? waarin het zaad van nieuwe impul sen opschiet als kool? Misschien is het beter het kind maar bij de naam te noemen en de vraag tekens verder achterwege te laten Texel is arm aan cultuur, heel arm zelfs, heeft ook geen culturele geschiedenis, heeft geen volkscultuur en zelfs de échte folklore is er bloed arm, komt niet boven het carnava leske uit. Cultuur uit een kunstmoeder dus. En naarmate we meer bereid zijn dat woord cultuur met een kleine-c te schrijven, valt er op Texel beter over te praten. Want dan kan men vrije tijdsbesteding eronder rekenen, ook sport; dan komt cultuur héél dicht bij het maatschappelijke te liggen, of bij geestelijke hygiëne, om een mo dewoord te gebruiken. Dan denken we in eerste aanleg niet meer aan musea en schouwburgen, maar aan dorpshuizen, hobbycentra, tumloka- len en dergelijke. Maar als ik over dat culturele met G. A. Oskam (38) mag praten, we ontmoeten elkaar in zijn huis aan de Beatrixlaan wil ik tóch nog even weer bij het begin beginnen, om hem de gelegenheid te geven zelf het terrein van zijn interesse en Fortgen s moeite af te bakenen. Vandaar de vraag Oskam, bent U een cultureel be vorderaar (Wat Oskam op papier is, mag be kend verondersteld worden. Maar voor de onwetenden dan nog dit ter toelichting: Hij is hoofdcommies in dienst van de gemeente Texel, met als belangrijkste taak het admi nistrateurschap van de Stichting Cultureel Werk Texel, waarin de aanvankelijke Culturele Raad van 1953 zes jaar later is omgesmolten. Daarnaast heeft hij bemoeienis met de gemeentelijke uitbreidingsplan nen, vooral daar waar ze raakvlak ken met de recreatie hebben. Maar het gaat mij nu niet om een papieren functieomschrijving, maar om de activiteit zelf: Is die activiteit met „cultureel bevorderaar" juist aangeduid Ik zou hier eigenlijk wel een nieuw woord willen introduceren, en wel culturist. Als men iemand die de goede gang van zaken met facturen en dergelijke een facturist noemt, waarom een cultureel bevorderaar dan niet kort weg culturist genoemd?) Zegt Oskam Cultureel bevorderaar is een hele mond vol. Het klinkt een beetje zwaar. In wezen is het natuurlijk wel juist, maar dan moeten we eerst dat woord cultureel nader bepalen. Want als we het hante ren zoals het bijvoorbeeld in de grote stad wordt gebezigd, dan zijn we fout. Met vrijetijdsbeste ding als omschrijving komen we veel verder Dan is de zwaarte er wat af. en dan zou je dus kunnen zeggen, dat ik een cultureel be vorderaar ben Dat klinkt allemaal heel aanneme lijk, denk ik, maar blijft er dan nog wel iets over? De begripsverruiming van Oskam duidt aan de ene kant op een streven zijnerzijds zijn taak de juiste proporties te geven (dat is ook redelijke bescheidenheid), maar il lustreert tevens de culturele armoede van het eiland, namelijk dat men zó ver moet gaan om het begrip cultu reel nog van toepassing te kunnen verklaren. Nu is het zonder meer duidelijk, dat een gemeentebestuur dat op moderne wijze leiding wil geven vandaag-de- dag het terrein van het culturele eenvoudig weg niet braak mag laten liggen Er moet iets aan gedaan worden, hoe kunstmatig dit (aanvan kelijk?) ook moge zijn. En al is het woord bij de start wellich* mis plaatst, het initiatief kan tot ware Cultuur uitgroeien, en dan is het woord wél terzake. Maar nu een eerste verkenning in het gesprek met Oskam plaats heeft gevonden, dringt de vraag zich on middellijk op Heeft Texel wel behoefte aan cul turele bevordering? Is het mis schien zo, dat die behoefte volle dig ontbreekt? Krijgt op die ma nier het kunstmatige van de ge meentelijke stimulering niet een erg kunstmatig karakter? Op deze wijze is de vraag nog bijzon der mild gesteld. Dit te berde brengen, al sprekende met de man die van dag tot dag bij dit gegeven betrokken is, staat zo'n beetje gelijk met te vragen: Os kam, heeft het wel zin wat U doet? Is het geen verspilde ener gie? (Er is in het gesprek met hem vol doende speelruimte gelukkig om een dergelijke vraag, met toelichting en veronderstelling mijnerzijds, te ven tileren. Dat is een bijzonder groot pluspunt, en misschien bepalend voor het antwoord op de vraag hoe het mogelijk is dergelijk cultureel bevorderend werk op Texel al twaalf jaar vol te houden, en genoeg ener gie over te hebben om er mee door te willen gaan). Hij zegt De vraag of Texel er behoefte aan heeft stel ik mijzelf vaak. Die vraag moet je jezelf wel stellen, want wie in groter verband iets wil doen aan die culturele bevor dering, moet er op voorbereid zijn dat een bepaald initiatief niet kan aanslaan, dat het er niet in zit, dat het er niet uit komt. Daar mee is het initiatief nog niet ver oordeeld. Het peilen van de be hoefte is voorwaardelijk voor het ontplooien van dat initiatief. Ik herinner me nog de aanloop tijd van de muziekschool. In de voorbereidende commissie meen den wij dat er behoefte aan was, en dat het kon. Maar zou het wel aanslaan, gingen we de juiste weg? Zelfs als de behoefte slui merend aanwezig is, kan het alle maal nog op een mislukking uit lopen met de muziekschool is het allemaal heel goed uitge komen. We hebben zo langzamer hand 250 leerlingen, en dat mag zonder meer een succes genoemd worden. De Kunstkring daarentegen, die in 1958 is ingesteld, heeft het nooit tot bloei kunnen brengen. Toch zou opheffing voor velen een leegte betekenen. De Kunst kring blijft een stuk van de leef baarheid uitmaken, misschien een élite stukje leefbaarheid, maar daarom niet minder belang rijk Culturist Oskam heeft kort geleden, ter gelegenheid van de stadsfeesten in het tijdschrift „Noord Holland" een balans opgemaakt van tien jaar cultureel werk op Texel. Het sympathieke van deze opsom ming is de grote aandacht die be steed wordt aan de minuspunten, de openhartigheid. En Oskam neemt aan het einde van zijn poging tot balans stelling in een klein credo van een zestal punten, van welke de derde stelling voor mij de belangrijkste is, namelijk: „Een belangrijke neventaak voor een cul tureel orgaan is het vergroten van de plaatselijke mogelijkheden en de gemeenschap (in het bijzonder de jeugd) in contact te brengen met on bekende of onvoldoende bekende mogel ij kh eden Men kan er over strijden of hier nu juist gesproken moet worden van een neven taak, danwel dat Oskam beter deed te spreken over de hoofd -taak. Maar dit onderscheid heeft nu juist weer alles te maken met de inhoud (let wel; de Texelse inhoud) van het begrip cultureel, en de spanning van die inhoud is inmiddels al behoorlijk afgezwakt. Wat doorpratend over al deze zaken komen we geleidelijk op een heel ander, zij het verwant begrip, dat wordt aangeduid met stijlgevoel. We komen hier op een terrein dat in mijn ogen oo Texel rustig een on derontwikkeld gebied genoemd kan worden. Oskam is milder in zijn oor deel. Hij ziet wel degelijk een zich ontwikkelend stijlgevoel bij de jeugd, maar tekent daarbij onmiddellijk aan, dat het maar zeer dubieus is of dit gevoel ooit op Texel zal door werken, daar het eiland, econo misch gedwongen zoveel jeugd moet afstoten. Hij zegt Wij weten allemaal dat de Texe laar door een zekere gemakzucht wordt gekenmerkt. onder be paalde omstandigheden een gun stige instelling, maar ook heel vaak remmend als er iets van de streep af aan opgezet moet wor den. Daarbij komt nog de zeer uiteenlopende instelling van de dorpen, want Texel is heus geen eenheid en de materiële inslag die in sommige dorpen zeer ingrijpend doorwerkt, en uiter aard geen goede voedingsbodem voor culturele bevordering is. Uiteraard is de geldingsdrang van de dorpen ook geen stimulerend gegeven, al komen hier langza merhand wijzigingen in Eén ding wordt mij in dit gesprek bijzonder duidelijk (en het geeft mij respect voor de man die tegenover mij zit); het werk dat Oskam doet vraagt een eindeloos geduld. Dit overwegende valt het mij plotseling op dat hij tijdens het gesprek geen driftige bewegingen maakt; hij heeft een bedachtzaam manuaal; wél speelt hij constant met een pakje sigaretten. Als zijn kleine jongen ons komt storen, stuurt hij het ventje niet weg, maar accepteert voor lut tele minuten de onderbreking van het gesprek. Of is hij soms moe? Niet zo'n acute vermoeidheid, maar een moeheid van jaren, die trager doet bewegen, bedachtzamer doet hande len, milder doet reageren? Zijn stem moet wel eens klinken als die van de roepende in de woestijn, hij moet wel eens het gevoel krijgen graan van de Hors te mogen oogsten, de straat met een tandenborstel te mogen vegen, te moeten vechten te gen windmolens. Het wonderlijke is, dat hij niet spreekt van idealisme, of van een gegrepen zijn. Integendeel: ik zou willen zeggen dat hij zijn taak als een nuchtere opdracht ziet, zij het dat hij in die opdracht gelooft, met daarbij voldoende engelengeduld en incasseringsvermogen om een initia tief dat nog niet aanslaat in porte feuille terug te nemen en om misluk kingen direct af te boeken. Zijn slotconclusie is duidelijk Sedert het ogenblik dat ik kon beginnen is er activa over. En of het nu zo is dat culturele bevor dering op Texel in een behoefte voorziet, om juist die behoefte langzamerhand wordt geschapen, is uiteindelijk niet zo belangrijk. Voor mij is het belangrijk om op een gegeven ogenblik na het af leggen van een lange moeizame weg te kunnen constateren dat we een stapje verder zijn. Ik vind dit werk boeiend, en ik heb écht geen hekel aan vergaderen, ook al eist dat zo gemiddeld twee. drie avonden in de week Als dit de conclusie van Oskam is, kan verder iedere andere conclusie naar het tweede plan verwezen wor den. ook de mijne. Deze man zit er dicht op, hij weet waar hij het over heeft, hij blijft de dingen positief zien. ook als ze negatief uitpakken. Ik zou van culturele bevordering doodmoe worden. Oskam misschien ook wel, maar hij zegt het niet. Dat komt omdat hij in dit werk gelooft, omdat hij een culturist is die meer waarde hecht aan een beetje activa dan zich door teleurstellingen uit het culturele veld te laten staan. Hij gaat er mee door. Hij moet er ook mee doorgaan, want wie volhoudt oogst zelfs graan van de Hors. FEUILLETON DOOR J. DE VRIES 29. „Ik vind het prettig, als jij er bent, Marrie". Ze knikte, „Dat liedje hoor ik elke dag. Van m'n oom Piet en van m'n baas noem maar op. Weet jij nu niet eens iets originelers te bedenken?" „Maar ik meen het, Marrie". „Gelukkig, dan zijn we vandaag alle maal blij. Ik ook, omdat het mooi weer is, dat ik vrij heb en dat jij zo mooi opknapt. Dokter al geweest?" „Jawel, maar aan hem heb ik ook niets. Doe maar kalmpjes aan, zegt ie. Ik kom volgende week wel weer eens kijken". Marrie wees naar het raam en het verkeer op de weg „Een mooi uitzicht, een tante, die je waarschijnlijk tot in de grond verwent, lang slapen, lekker eten en verder niets doen. En dan mop- pert-ie ook nog. Heb je ooit zulke on dankbare mensen gezien?" „Jawel, dat klinkt geweldig mooi, maar ik ga liever aan het werk". „Lieverbroodjes zijn al lang uit de mode. In Tiel bestaan ze helemaal niet. Doe nou eens netjes als een braaf ke reltje, wat de grote mensen willen, he?" Hij schoot in een lach. „Ja, steek er de draak maar mee". Marrie schudde afkeurend haar hoofd en fronste de wenkbrauwen. „Foei. wat een ondankbaar mens. Ter wijl wij alleen maar het goede met je voor hebben. Netjes iedere dag je mid dagtukje, he? En misschien mag je over een paar dagen wel luisteren naar wat zachte radio-muziek. Zal ik het aan de dokter vragen?" „He nee, Marrie, je moet hem niet zo plagen", sprong tante Duuk in de bres. „Een mens gaat per slot van rekening n'iet voor zijn plezier een paar weken plat liggen". „Nou, heb maar geen medelijden met hem hoor", spotte Marrie. „Daar moet een man tegen kunnen, wat jij, Barend?" „Ik vind het helemaal niet erg, hoor. Ik weet best, dat je er niets van meent". „Verbeeld je maar niks, meneer van Ewijk. Zal ik met de koffie helpen, tante?" „Mankeert er wat aan m'n handen?" „Wilt u me soms de hele dag bij die luilak laten zitten?" „Daar zul je anders niets van krijgen. Alsjeblieft, je koffie. Help Barend een beetje overeind, kan-ie zijn koffie drin ken". „Heeft hij daar nog hulp bij nodig? Zal ik je vanmiddag voeren met het eten?" Ze boog zich naar hem toe en hielp hem voorzichtig een eindje om hoog, de kussens in zijn rug duwend. „Voeren?" Herhaalde hij. „Je hebt sinds je hier bent, nog niets anders ge daan!" Ze gaf hem zijn koffie en steunde hem in de rug. ,Je kunt er wel tegen, he?" „Best. En je mag me vanmiddag wel helpen met eten". „Zou je best willen, meneertje. Ik neem aan, dat je je mond zelf wel kunt vinden". Na het eten hielp Marrie haar tante met de afwas en toen ze gereed was, keek ze op de klok: tien over half twee. In de kamer zei ze tegen de man: „Nu ga jij een poosje rusten, vriend, want anders wordt het veel te druk voor je. Tante Duuk doet ook haar middagtukje en ik ga een fikse wandeling maken. Zo tegen vieren zi^n jullie me wel weer verschijnen". Ze zag een trek van teleurstelling op zijn gezicht komen. „Ik had gehoopt. begon hij. doch Marrie sneed hem de pas af. „Denk je, dat ik ruzie wil heb ben met je dokter? Je bent nauwelijks een paar dagen thuis. Nee. Barend, nu een paar uur rusten, zonder damesge zelschap in de buurt, want anders komt er toch niets van. En ik wil ook wel eens de buitenlucht in. Ik zit ook iedere dag binnen". „Je hebt geluk, Marrie. Ben je er vanavond ook nog?" Ze knikte en schikte zich het haar voor de spiegel. „Ga met de trein van tien uur naar Geldermalsen. Kan ik in Den Bosch de laatste bus naar huis ha len. Ben je nu tevreden?" „Fijn, Marrie". Even voor twee uur naderde Marrie het Stationsplein, waar ze hem bij de ingang zag staan. Hij verwelkomde haar blij lachend en stak zijn hand uit. „Wat fijn, juffrouw Laan, dat u er «bent". „Ik had het toch beloofd?" „Natuurlijk, natuurlijk, maar er had toch iets tussen kunnen komen, niet waar? Geen last meer gehad van boze mannen?" Ze lachte en schudde haar hoofd. „Welnee". „Waar wilt u heen? Een bepaalde voorkeur?" „Laten we maar een eindje langs de rivier lopen. Dat vind ik altijd prettig". Ze wandelde de stad uit, keken naar de matige drukte bij het veer en liepen langs de oude wallen naar een rustiger weg. De jongen vertelde van zijn werk, over zijn ouders en zijn broers en zus ters. „Ik ben de jongste thuis en de enige ongetrouwde. De andere wonen geen van allen in Tiel. Een zus van me is met haar man geëmigreerd naar Australië". „Waar?" „Naar Australië", herhaalde hij. „Ik bedoel: waar in Australië?" „O, bij Fremantle in de buurt. Een idiote naam, die ik nooit kan onthou den. Ze zitten een vijftig kilometer van de stad". „En bevalt het ze daar?" „Henk wel, dat is mijn zwager. Maar Riet heeft heimwee. Ik zie haar van daag of morgen wel eens terugkomen". „Ze zou de eerste niet zijn", ant woordde Marrie veelbetekenend. Later vroeg hij naar haar werk, waarop ze vrij spaarzaam antwoordde. „Als receptioniste sta ik klanten te woord en bedien de telefoon. En pas sant typ ik wat brieven. Niet bijzon ders". „Leuk werk?" „Gaat wel. Het betaalt goed, dat is niet onbelangrijk, vind ik". Tegen drieën keek Marrie op haar horloge en besliste, dat ze terug wilde. „Vier uur wil ik weer thuis zijn. Ik be doel: bij m'n tante". Ze gingen de weg terug en op een gegeven ogenblik zei de jongen: „Juf frouw Laan ik wil van deze middag gebruik maken om u wat te vragen". „Zeg maar Marrie". besliste ze. „Ten slotte ben ik geen prinses". „En ik heet Jan. Maar dat weet u al. Goed, Marrie, misschien zeg ik het gek, maar ik heb in die dingen geen erva ring. Kunnen we niet blijvend met el kaar omgaan?" Ze bleef verwonderd en een beetje verschrikt een ogenblik staan. Terwijl ze langzaam weer verder ging, keek ze hem aan. „Waarom?" Hij lachte verlegen. „Een dwaze vraag, Marrie, neem me niet kwalijk. Maar ik mag je ontzettend graag. Ik vind je lief enzo hartelijk helemaal niet uit de hoogte, zoals dat tegenwoordig wel eens voorkomt bij meisjes, als je ze vraagt. Jij bent zo anders, hoe moet ik dat uitleggen? Dat kan toch wel? Je hebt toch geen jon gen? Ik hoop, dat je niet boos zult wor den om dit alles, maar ik weet niet, hoe ik het anders moet zeggen, zie je?" Ze keek naar zijn openhartige, ietwat verlegen gelaatsuitdrukking. Inwendig mocht ze hem wel. Er ging iets van hem uit, dat haar boeide. Misschlien zijn spontane naïeviteit. Of was het zijn onhandigheid? Ze wist het niet precies. ARCHEOLOGISCH NIEUWS Mededelingen van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig bodemonderzoek De mededelingen over de opgravin gen aan de Hollewalsweg, behoeven in zoverre verbetering, dat de gemelde grondsporen bij het vergroten der vlak ken geen dricschepig huis bleken te be helzen, doch een viertal, elkaar in tijds orde klaarblijkelijk opvolgende graan- bergpaatsjes of „spykers". Deze waren samengesteld uit twee rijen van drie achtereenvolgens vier palen, die een grondvlak besloegen van 2,5 x 2,5, in een geval 2 x 2,5 m. in het vierkant. De diepe, tot meer dan 1,5 m. bene den het maaiveld stekende ingravingen vormden een tweetal kringen, waarvan de ene een bij benadering ronde kring- greppel uitmaakte, met een middellijn langs de buitenomtrek gemeten van gemiddeld 6,5 m., de andere een rechthoekige, met afgeronde hoeken, breed 6 en lang 9 m. Binnen de laatste greppel, die sterk herinnerde, even als trouwens de eerste, aan bepaalde fenomenen uit de grafvelden van de urnenveldencultuur, tekenden zich we derom de omtrekken van paalkuilen af, die opnieuw de indruk wekten op een tweetal niet gelijktijdig bestaan hebbende „spykers" betrekking te heb ben, in bouw en afmeting volkomen overeenstemmende met de reeds be schreven vier exemplaren. Binnen de ronde kringgrep bevonden zich even eens weer paalgaten, doch deze lieten zich niet zo gemakkelijk tot een of meer rechthoekige bouwsels herleiden. Men is geneigd in deze diepe greppels een po ging te zien het daarbinnen geborgen graan tegen muizen of ander schade lijk gedierte te beveiligen. Voor het overige werden deze greppels minstens eenmaal nog weer eens verdiept, na deels te zijn dichtgestoven of aange aard. De bijbehorende woning of hoeve zal ten noorden van deze „spykers" ge legen hebben, aangezien de cultuurres ten zich ten zuiden daarvan niet bleken voort te zetten. Het aardewerk wijst, zoals reeds in ons vorig bericht werd opgemerkt, op de Ijzertijd, doch eerder een latere dan een vroegere fase. In de greppels werden bovendien talrijke vuur- en zandsteenbrokjes aangetrof fen, die de sporen vertoonden met vuur in aanraking te zijn geweest. Mo gelijk zijn deze brokjes afkomstig van de brandplekken, die bij het bouwen van de „spykers" en het graven van de greppels werden doorsneden en op een nog oudere bewoning zouden kunnen wijzen. H. Halbertsma (R.O.B., Amersfoort) De heer G. J. de Haan, conservator der beide Texelse musea, vond tussen de door hem verzamelde zwerfkeien, af komstig van een perceel op de Hoge- berg, opnieuw een stenen werktuig. Dit maal betreft het vermoedelijk het frag ment van een doorboorde bijl (vermoe delijk daar het deel met de snede niet aanwezig is); het voorwerp is bij het steelgat gebroken. De afmetingen be dragen; grootste breedte (ter weerszij den van het steelgat): 5,9 cm., door snede steelgat (gereconstrueerd): tussen 2,5 en 3 cm, grootste afstand wand steelgat achterzijde: 4,7 cm, grootste dikte: 3,7 cm. Het „primitief" aandoende stuk (de zijden „loodrecht" op het steelgat zijn bijv. in het geheel niet evenwijdig) leent zich niet voor een typologische classificatie. Men krijgt sterk de indruk met een lokaal produkt te maken te hebben, hetgeen ook door H. Halberts ma naar aanleiding van de vorige vondst van dit terrein werd opgemerkt. Anders dan genoemde auteur zouden wij dit niet zonder meer van het door G. D. van der Heide beschreven strijd hamerfragment (gevonden ongeveer 1 km. noordwest van de aan de orde zijn de vindplaats) willen beweren. Volgens de heer De Haan is op de nieuwe vindplaats ook een strijdhamer gevonden. Deze kon echter nog niet worden bestudeerd. Mogelijk kan deze zekerheid brengen in de kwestie of het hier al dan niet een vindplaats van de standvoetbekercultuur betreft. J. F. van Regteren Altena (R.03., Amersfoort)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1965 | | pagina 4