'n Culturist
Niet alle mannen zijn egoïsten
In gesprek met:
PAPIEREN
PORTRETTEN
door Gui
Er bestaat een venijnig mopje, waar
in wordt verteld dat de vrouw van
een jubilaris wordt opgebeld. Haar
wordt gevraagd: „Binnenkort jubi
leert je man. Wij willen hem als
vrienden onder elkaar wat geven.
Wat zou je denken van een mooi
boek?
Die vrouw moet toen geantwoord
hebben: „Bedenk maar liever iets
anders, want mijn man heeft al een
boek
Even variërend op het thema van dit
grapje komt bij mij de vraag op:
Zou het soms zó zijn, dat je bij
een poging Texel iets Cultureels-
met-een-grote-C cadeau te doen, te
horen zou kunnen krijgen; „Doe dat
maar niet, want we hebben toch
Ouwe Sunderklaas al
Nu is er niets tegen om over boven
staande notities te meesmuilen
(daarvoor zijn ze ook eigenlijk be
doeld), maar er zit tooh een vraag in
verborgen die een wat serieuzer be
handeling wettigt.
Want de laatste jaren „doet" Texel
cultureel, poogt althans cultureel te
doen, al zullen we de vraag of dit
Cultureel met een grote-C of met
een kleine-c is nog even in het mid
den laten.
En van waar stamt dit culturele?
Is het elf tot twaalf jaar oud, name
lijk nét precies zo oud als de Cultu
rele Raad van 1953, cultuur dus uit
een kunstmoeder? Of is er sprake
van een eeuwenoude Texelse cul
tuurbodem, een volkscultuur?
waarin het zaad van nieuwe impul
sen opschiet als kool?
Misschien is het beter het kind maar
bij de naam te noemen en de vraag
tekens verder achterwege te laten
Texel is arm aan cultuur, heel
arm zelfs, heeft ook geen culturele
geschiedenis, heeft geen volkscultuur
en zelfs de échte folklore is er bloed
arm, komt niet boven het carnava
leske uit.
Cultuur uit een kunstmoeder dus.
En naarmate we meer bereid zijn dat
woord cultuur met een kleine-c te
schrijven, valt er op Texel beter over
te praten. Want dan kan men vrije
tijdsbesteding eronder rekenen, ook
sport; dan komt cultuur héél dicht
bij het maatschappelijke te liggen, of
bij geestelijke hygiëne, om een mo
dewoord te gebruiken. Dan denken
we in eerste aanleg niet meer aan
musea en schouwburgen, maar aan
dorpshuizen, hobbycentra, tumloka-
len en dergelijke.
Maar als ik over dat culturele met
G. A. Oskam (38) mag praten,
we ontmoeten elkaar in zijn huis aan
de Beatrixlaan wil ik tóch nog
even weer bij het begin beginnen,
om hem de gelegenheid te geven
zelf het terrein van zijn interesse en
Fortgen s
moeite af te bakenen. Vandaar de
vraag
Oskam, bent U een cultureel be
vorderaar
(Wat Oskam op papier is, mag be
kend verondersteld worden. Maar
voor de onwetenden dan nog dit ter
toelichting: Hij is hoofdcommies
in dienst van de gemeente Texel,
met als belangrijkste taak het admi
nistrateurschap van de Stichting
Cultureel Werk Texel, waarin de
aanvankelijke Culturele Raad van
1953 zes jaar later is omgesmolten.
Daarnaast heeft hij bemoeienis met
de gemeentelijke uitbreidingsplan
nen, vooral daar waar ze raakvlak
ken met de recreatie hebben.
Maar het gaat mij nu niet om een
papieren functieomschrijving, maar
om de activiteit zelf: Is die activiteit
met „cultureel bevorderaar" juist
aangeduid
Ik zou hier eigenlijk wel een nieuw
woord willen introduceren, en wel
culturist.
Als men iemand die de goede gang
van zaken met facturen en dergelijke
een facturist noemt, waarom een
cultureel bevorderaar dan niet kort
weg culturist genoemd?)
Zegt Oskam
Cultureel bevorderaar is een hele
mond vol. Het klinkt een beetje
zwaar. In wezen is het natuurlijk
wel juist, maar dan moeten we
eerst dat woord cultureel nader
bepalen. Want als we het hante
ren zoals het bijvoorbeeld in de
grote stad wordt gebezigd, dan
zijn we fout. Met vrijetijdsbeste
ding als omschrijving komen we
veel verder Dan is de zwaarte er
wat af. en dan zou je dus kunnen
zeggen, dat ik een cultureel be
vorderaar ben
Dat klinkt allemaal heel aanneme
lijk, denk ik, maar blijft er dan nog
wel iets over? De begripsverruiming
van Oskam duidt aan de ene kant op
een streven zijnerzijds zijn taak de
juiste proporties te geven (dat is ook
redelijke bescheidenheid), maar il
lustreert tevens de culturele armoede
van het eiland, namelijk dat men zó
ver moet gaan om het begrip cultu
reel nog van toepassing te kunnen
verklaren.
Nu is het zonder meer duidelijk, dat
een gemeentebestuur dat op moderne
wijze leiding wil geven vandaag-de-
dag het terrein van het culturele
eenvoudig weg niet braak mag laten
liggen Er moet iets aan gedaan
worden, hoe kunstmatig dit (aanvan
kelijk?) ook moge zijn. En al is het
woord bij de start wellich* mis
plaatst, het initiatief kan tot ware
Cultuur uitgroeien, en dan is het
woord wél terzake.
Maar nu een eerste verkenning in
het gesprek met Oskam plaats heeft
gevonden, dringt de vraag zich on
middellijk op
Heeft Texel wel behoefte aan cul
turele bevordering? Is het mis
schien zo, dat die behoefte volle
dig ontbreekt? Krijgt op die ma
nier het kunstmatige van de ge
meentelijke stimulering niet een
erg kunstmatig karakter? Op
deze wijze is de vraag nog bijzon
der mild gesteld. Dit te berde
brengen, al sprekende met de
man die van dag tot dag bij dit
gegeven betrokken is, staat zo'n
beetje gelijk met te vragen: Os
kam, heeft het wel zin wat U
doet? Is het geen verspilde ener
gie?
(Er is in het gesprek met hem vol
doende speelruimte gelukkig om een
dergelijke vraag, met toelichting en
veronderstelling mijnerzijds, te ven
tileren. Dat is een bijzonder groot
pluspunt, en misschien bepalend
voor het antwoord op de vraag hoe
het mogelijk is dergelijk cultureel
bevorderend werk op Texel al twaalf
jaar vol te houden, en genoeg ener
gie over te hebben om er mee door te
willen gaan).
Hij zegt
De vraag of Texel er behoefte
aan heeft stel ik mijzelf vaak. Die
vraag moet je jezelf wel stellen,
want wie in groter verband iets
wil doen aan die culturele bevor
dering, moet er op voorbereid
zijn dat een bepaald initiatief niet
kan aanslaan, dat het er niet in
zit, dat het er niet uit komt. Daar
mee is het initiatief nog niet ver
oordeeld. Het peilen van de be
hoefte is voorwaardelijk voor
het ontplooien van dat initiatief.
Ik herinner me nog de aanloop
tijd van de muziekschool. In de
voorbereidende commissie meen
den wij dat er behoefte aan was,
en dat het kon. Maar zou het wel
aanslaan, gingen we de juiste
weg? Zelfs als de behoefte slui
merend aanwezig is, kan het alle
maal nog op een mislukking uit
lopen met de muziekschool
is het allemaal heel goed uitge
komen. We hebben zo langzamer
hand 250 leerlingen, en dat mag
zonder meer een succes genoemd
worden.
De Kunstkring daarentegen, die
in 1958 is ingesteld, heeft het
nooit tot bloei kunnen brengen.
Toch zou opheffing voor velen
een leegte betekenen. De Kunst
kring blijft een stuk van de leef
baarheid uitmaken, misschien een
élite stukje leefbaarheid, maar
daarom niet minder belang
rijk
Culturist Oskam heeft kort geleden,
ter gelegenheid van de stadsfeesten
in het tijdschrift „Noord Holland"
een balans opgemaakt van tien jaar
cultureel werk op Texel.
Het sympathieke van deze opsom
ming is de grote aandacht die be
steed wordt aan de minuspunten, de
openhartigheid.
En Oskam neemt aan het einde van
zijn poging tot balans stelling in een
klein credo van een zestal punten,
van welke de derde stelling voor mij
de belangrijkste is, namelijk: „Een
belangrijke neventaak voor een cul
tureel orgaan is het vergroten van
de plaatselijke mogelijkheden en de
gemeenschap (in het bijzonder de
jeugd) in contact te brengen met on
bekende of onvoldoende bekende
mogel ij kh eden
Men kan er over strijden of hier nu
juist gesproken moet worden van
een neven taak, danwel dat Oskam
beter deed te spreken over de
hoofd -taak.
Maar dit onderscheid heeft nu juist
weer alles te maken met de inhoud
(let wel; de Texelse inhoud) van het
begrip cultureel, en de spanning van
die inhoud is inmiddels al behoorlijk
afgezwakt.
Wat doorpratend over al deze zaken
komen we geleidelijk op een heel
ander, zij het verwant begrip, dat
wordt aangeduid met stijlgevoel. We
komen hier op een terrein dat in
mijn ogen oo Texel rustig een on
derontwikkeld gebied genoemd kan
worden. Oskam is milder in zijn oor
deel. Hij ziet wel degelijk een zich
ontwikkelend stijlgevoel bij de jeugd,
maar tekent daarbij onmiddellijk
aan, dat het maar zeer dubieus is of
dit gevoel ooit op Texel zal door
werken, daar het eiland, econo
misch gedwongen zoveel jeugd
moet afstoten.
Hij zegt
Wij weten allemaal dat de Texe
laar door een zekere gemakzucht
wordt gekenmerkt. onder be
paalde omstandigheden een gun
stige instelling, maar ook heel
vaak remmend als er iets van de
streep af aan opgezet moet wor
den. Daarbij komt nog de zeer
uiteenlopende instelling van de
dorpen, want Texel is heus
geen eenheid en de materiële
inslag die in sommige dorpen zeer
ingrijpend doorwerkt, en uiter
aard geen goede voedingsbodem
voor culturele bevordering is.
Uiteraard is de geldingsdrang van
de dorpen ook geen stimulerend
gegeven, al komen hier langza
merhand wijzigingen in
Eén ding wordt mij in dit gesprek
bijzonder duidelijk (en het geeft mij
respect voor de man die tegenover
mij zit); het werk dat Oskam doet
vraagt een eindeloos geduld. Dit
overwegende valt het mij plotseling
op dat hij tijdens het gesprek geen
driftige bewegingen maakt; hij
heeft een bedachtzaam manuaal; wél
speelt hij constant met een pakje
sigaretten. Als zijn kleine jongen ons
komt storen, stuurt hij het ventje
niet weg, maar accepteert voor lut
tele minuten de onderbreking van
het gesprek. Of is hij soms moe? Niet
zo'n acute vermoeidheid, maar een
moeheid van jaren, die trager doet
bewegen, bedachtzamer doet hande
len, milder doet reageren?
Zijn stem moet wel eens klinken als
die van de roepende in de woestijn,
hij moet wel eens het gevoel krijgen
graan van de Hors te mogen oogsten,
de straat met een tandenborstel te
mogen vegen, te moeten vechten te
gen windmolens.
Het wonderlijke is, dat hij niet
spreekt van idealisme, of van een
gegrepen zijn. Integendeel: ik zou
willen zeggen dat hij zijn taak als
een nuchtere opdracht ziet, zij het
dat hij in die opdracht gelooft, met
daarbij voldoende engelengeduld en
incasseringsvermogen om een initia
tief dat nog niet aanslaat in porte
feuille terug te nemen en om misluk
kingen direct af te boeken.
Zijn slotconclusie is duidelijk
Sedert het ogenblik dat ik kon
beginnen is er activa over. En of
het nu zo is dat culturele bevor
dering op Texel in een behoefte
voorziet, om juist die behoefte
langzamerhand wordt geschapen,
is uiteindelijk niet zo belangrijk.
Voor mij is het belangrijk om op
een gegeven ogenblik na het af
leggen van een lange moeizame
weg te kunnen constateren dat
we een stapje verder zijn. Ik vind
dit werk boeiend, en ik heb écht
geen hekel aan vergaderen, ook al
eist dat zo gemiddeld twee. drie
avonden in de week
Als dit de conclusie van Oskam is,
kan verder iedere andere conclusie
naar het tweede plan verwezen wor
den. ook de mijne. Deze man zit er
dicht op, hij weet waar hij het over
heeft, hij blijft de dingen positief
zien. ook als ze negatief uitpakken.
Ik zou van culturele bevordering
doodmoe worden. Oskam misschien
ook wel, maar hij zegt het niet. Dat
komt omdat hij in dit werk gelooft,
omdat hij een culturist is die meer
waarde hecht aan een beetje activa
dan zich door teleurstellingen uit het
culturele veld te laten staan. Hij
gaat er mee door.
Hij moet er ook mee doorgaan, want
wie volhoudt oogst zelfs graan van
de Hors.
FEUILLETON DOOR J. DE VRIES
29. „Ik vind het prettig, als jij er bent,
Marrie".
Ze knikte, „Dat liedje hoor ik elke
dag. Van m'n oom Piet en van m'n baas
noem maar op. Weet jij nu niet
eens iets originelers te bedenken?"
„Maar ik meen het, Marrie".
„Gelukkig, dan zijn we vandaag alle
maal blij. Ik ook, omdat het mooi weer
is, dat ik vrij heb en dat jij zo mooi
opknapt. Dokter al geweest?"
„Jawel, maar aan hem heb ik ook
niets. Doe maar kalmpjes aan, zegt ie.
Ik kom volgende week wel weer eens
kijken".
Marrie wees naar het raam en het
verkeer op de weg „Een mooi uitzicht,
een tante, die je waarschijnlijk tot in
de grond verwent, lang slapen, lekker
eten en verder niets doen. En dan mop-
pert-ie ook nog. Heb je ooit zulke on
dankbare mensen gezien?"
„Jawel, dat klinkt geweldig mooi,
maar ik ga liever aan het werk".
„Lieverbroodjes zijn al lang uit de
mode. In Tiel bestaan ze helemaal niet.
Doe nou eens netjes als een braaf ke
reltje, wat de grote mensen willen, he?"
Hij schoot in een lach. „Ja, steek er
de draak maar mee".
Marrie schudde afkeurend haar
hoofd en fronste de wenkbrauwen.
„Foei. wat een ondankbaar mens. Ter
wijl wij alleen maar het goede met je
voor hebben. Netjes iedere dag je mid
dagtukje, he? En misschien mag je over
een paar dagen wel luisteren naar wat
zachte radio-muziek. Zal ik het aan de
dokter vragen?"
„He nee, Marrie, je moet hem niet zo
plagen", sprong tante Duuk in de bres.
„Een mens gaat per slot van rekening
n'iet voor zijn plezier een paar weken
plat liggen".
„Nou, heb maar geen medelijden met
hem hoor", spotte Marrie. „Daar moet
een man tegen kunnen, wat jij,
Barend?"
„Ik vind het helemaal niet erg, hoor.
Ik weet best, dat je er niets van meent".
„Verbeeld je maar niks, meneer van
Ewijk. Zal ik met de koffie helpen,
tante?"
„Mankeert er wat aan m'n handen?"
„Wilt u me soms de hele dag bij die
luilak laten zitten?"
„Daar zul je anders niets van krijgen.
Alsjeblieft, je koffie. Help Barend een
beetje overeind, kan-ie zijn koffie drin
ken".
„Heeft hij daar nog hulp bij nodig?
Zal ik je vanmiddag voeren met het
eten?" Ze boog zich naar hem toe en
hielp hem voorzichtig een eindje om
hoog, de kussens in zijn rug duwend.
„Voeren?" Herhaalde hij. „Je hebt
sinds je hier bent, nog niets anders ge
daan!"
Ze gaf hem zijn koffie en steunde
hem in de rug. ,Je kunt er wel tegen,
he?"
„Best. En je mag me vanmiddag wel
helpen met eten".
„Zou je best willen, meneertje. Ik
neem aan, dat je je mond zelf wel kunt
vinden".
Na het eten hielp Marrie haar tante
met de afwas en toen ze gereed was,
keek ze op de klok: tien over half twee.
In de kamer zei ze tegen de man: „Nu
ga jij een poosje rusten, vriend, want
anders wordt het veel te druk voor je.
Tante Duuk doet ook haar middagtukje
en ik ga een fikse wandeling maken. Zo
tegen vieren zi^n jullie me wel weer
verschijnen".
Ze zag een trek van teleurstelling op
zijn gezicht komen. „Ik had gehoopt.
begon hij. doch Marrie sneed hem de
pas af. „Denk je, dat ik ruzie wil heb
ben met je dokter? Je bent nauwelijks
een paar dagen thuis. Nee. Barend, nu
een paar uur rusten, zonder damesge
zelschap in de buurt, want anders komt
er toch niets van. En ik wil ook wel
eens de buitenlucht in. Ik zit ook iedere
dag binnen".
„Je hebt geluk, Marrie. Ben je er
vanavond ook nog?"
Ze knikte en schikte zich het haar
voor de spiegel. „Ga met de trein van
tien uur naar Geldermalsen. Kan ik in
Den Bosch de laatste bus naar huis ha
len. Ben je nu tevreden?"
„Fijn, Marrie".
Even voor twee uur naderde Marrie
het Stationsplein, waar ze hem bij de
ingang zag staan. Hij verwelkomde
haar blij lachend en stak zijn hand uit.
„Wat fijn, juffrouw Laan, dat u er
«bent".
„Ik had het toch beloofd?"
„Natuurlijk, natuurlijk, maar er had
toch iets tussen kunnen komen, niet
waar? Geen last meer gehad van boze
mannen?"
Ze lachte en schudde haar hoofd.
„Welnee".
„Waar wilt u heen? Een bepaalde
voorkeur?"
„Laten we maar een eindje langs de
rivier lopen. Dat vind ik altijd prettig".
Ze wandelde de stad uit, keken naar
de matige drukte bij het veer en liepen
langs de oude wallen naar een rustiger
weg. De jongen vertelde van zijn werk,
over zijn ouders en zijn broers en zus
ters. „Ik ben de jongste thuis en de
enige ongetrouwde. De andere wonen
geen van allen in Tiel. Een zus van me
is met haar man geëmigreerd naar
Australië".
„Waar?"
„Naar Australië", herhaalde hij.
„Ik bedoel: waar in Australië?"
„O, bij Fremantle in de buurt. Een
idiote naam, die ik nooit kan onthou
den. Ze zitten een vijftig kilometer van
de stad".
„En bevalt het ze daar?"
„Henk wel, dat is mijn zwager. Maar
Riet heeft heimwee. Ik zie haar van
daag of morgen wel eens terugkomen".
„Ze zou de eerste niet zijn", ant
woordde Marrie veelbetekenend.
Later vroeg hij naar haar werk,
waarop ze vrij spaarzaam antwoordde.
„Als receptioniste sta ik klanten te
woord en bedien de telefoon. En pas
sant typ ik wat brieven. Niet bijzon
ders".
„Leuk werk?"
„Gaat wel. Het betaalt goed, dat is
niet onbelangrijk, vind ik".
Tegen drieën keek Marrie op haar
horloge en besliste, dat ze terug wilde.
„Vier uur wil ik weer thuis zijn. Ik be
doel: bij m'n tante".
Ze gingen de weg terug en op een
gegeven ogenblik zei de jongen: „Juf
frouw Laan ik wil van deze middag
gebruik maken om u wat te vragen".
„Zeg maar Marrie". besliste ze. „Ten
slotte ben ik geen prinses".
„En ik heet Jan. Maar dat weet u al.
Goed, Marrie, misschien zeg ik het gek,
maar ik heb in die dingen geen erva
ring. Kunnen we niet blijvend met el
kaar omgaan?"
Ze bleef verwonderd en een beetje
verschrikt een ogenblik staan. Terwijl
ze langzaam weer verder ging, keek ze
hem aan. „Waarom?"
Hij lachte verlegen. „Een dwaze
vraag, Marrie, neem me niet kwalijk.
Maar ik mag je ontzettend graag. Ik
vind je lief enzo hartelijk
helemaal niet uit de hoogte, zoals dat
tegenwoordig wel eens voorkomt bij
meisjes, als je ze vraagt. Jij bent zo
anders, hoe moet ik dat uitleggen? Dat
kan toch wel? Je hebt toch geen jon
gen? Ik hoop, dat je niet boos zult wor
den om dit alles, maar ik weet niet,
hoe ik het anders moet zeggen, zie je?"
Ze keek naar zijn openhartige, ietwat
verlegen gelaatsuitdrukking. Inwendig
mocht ze hem wel. Er ging iets van
hem uit, dat haar boeide. Misschlien
zijn spontane naïeviteit. Of was het zijn
onhandigheid? Ze wist het niet precies.
ARCHEOLOGISCH NIEUWS
Mededelingen van de Rijksdienst voor
het Oudheidkundig bodemonderzoek
De mededelingen over de opgravin
gen aan de Hollewalsweg, behoeven in
zoverre verbetering, dat de gemelde
grondsporen bij het vergroten der vlak
ken geen dricschepig huis bleken te be
helzen, doch een viertal, elkaar in tijds
orde klaarblijkelijk opvolgende graan-
bergpaatsjes of „spykers". Deze waren
samengesteld uit twee rijen van drie
achtereenvolgens vier palen, die een
grondvlak besloegen van 2,5 x 2,5, in
een geval 2 x 2,5 m. in het vierkant.
De diepe, tot meer dan 1,5 m. bene
den het maaiveld stekende ingravingen
vormden een tweetal kringen, waarvan
de ene een bij benadering ronde kring-
greppel uitmaakte, met een middellijn
langs de buitenomtrek gemeten
van gemiddeld 6,5 m., de andere een
rechthoekige, met afgeronde hoeken,
breed 6 en lang 9 m. Binnen de laatste
greppel, die sterk herinnerde, even
als trouwens de eerste, aan bepaalde
fenomenen uit de grafvelden van de
urnenveldencultuur, tekenden zich we
derom de omtrekken van paalkuilen af,
die opnieuw de indruk wekten op
een tweetal niet gelijktijdig bestaan
hebbende „spykers" betrekking te heb
ben, in bouw en afmeting volkomen
overeenstemmende met de reeds be
schreven vier exemplaren. Binnen de
ronde kringgrep bevonden zich even
eens weer paalgaten, doch deze lieten
zich niet zo gemakkelijk tot een of meer
rechthoekige bouwsels herleiden. Men is
geneigd in deze diepe greppels een po
ging te zien het daarbinnen geborgen
graan tegen muizen of ander schade
lijk gedierte te beveiligen. Voor het
overige werden deze greppels minstens
eenmaal nog weer eens verdiept, na
deels te zijn dichtgestoven of aange
aard. De bijbehorende woning of hoeve
zal ten noorden van deze „spykers" ge
legen hebben, aangezien de cultuurres
ten zich ten zuiden daarvan niet bleken
voort te zetten. Het aardewerk wijst,
zoals reeds in ons vorig bericht werd
opgemerkt, op de Ijzertijd, doch eerder
een latere dan een vroegere fase. In de
greppels werden bovendien talrijke
vuur- en zandsteenbrokjes aangetrof
fen, die de sporen vertoonden met
vuur in aanraking te zijn geweest. Mo
gelijk zijn deze brokjes afkomstig van
de brandplekken, die bij het bouwen
van de „spykers" en het graven van de
greppels werden doorsneden en op een
nog oudere bewoning zouden kunnen
wijzen.
H. Halbertsma (R.O.B., Amersfoort)
De heer G. J. de Haan, conservator
der beide Texelse musea, vond tussen
de door hem verzamelde zwerfkeien, af
komstig van een perceel op de Hoge-
berg, opnieuw een stenen werktuig. Dit
maal betreft het vermoedelijk het frag
ment van een doorboorde bijl (vermoe
delijk daar het deel met de snede niet
aanwezig is); het voorwerp is bij het
steelgat gebroken. De afmetingen be
dragen; grootste breedte (ter weerszij
den van het steelgat): 5,9 cm., door
snede steelgat (gereconstrueerd): tussen
2,5 en 3 cm, grootste afstand wand
steelgat achterzijde: 4,7 cm, grootste
dikte: 3,7 cm.
Het „primitief" aandoende stuk (de
zijden „loodrecht" op het steelgat zijn
bijv. in het geheel niet evenwijdig)
leent zich niet voor een typologische
classificatie. Men krijgt sterk de indruk
met een lokaal produkt te maken te
hebben, hetgeen ook door H. Halberts
ma naar aanleiding van de vorige
vondst van dit terrein werd opgemerkt.
Anders dan genoemde auteur zouden
wij dit niet zonder meer van het door
G. D. van der Heide beschreven strijd
hamerfragment (gevonden ongeveer 1
km. noordwest van de aan de orde zijn
de vindplaats) willen beweren.
Volgens de heer De Haan is op de
nieuwe vindplaats ook een strijdhamer
gevonden. Deze kon echter nog niet
worden bestudeerd. Mogelijk kan deze
zekerheid brengen in de kwestie of het
hier al dan niet een vindplaats van de
standvoetbekercultuur betreft.
J. F. van Regteren Altena
(R.03., Amersfoort)