Een schip op het strand; vroeger de gewoonste zaak ter wereld s Een verhaal over Jaap Buys Quikoluri rubriek voor LANDBOUW en VEETEELT Bakkers Ijzerhandel 100°L TWEEDE BLAD TEXELSE COURANT VRIJDAG 12 NOVEMBER 1965 OjkIvi' ri-'lHltfii- >*n f.roningru DE NAJAARSSTORMEN jagen over Texel, de Noordzee vreet grote stukken uit de duinenrij, het strand en de nollen liggen zo goed als verlaten. Nauweliiks ziet men aan de horizon een schip, maar toch is ook nu weer vlak bij ons eiland een schip vergaan, werden zeeva renden slachtoifers van hun beroep. Onwillekeurig gaan de gedachten naar een tijd, dat van kustbeveiliging nauwelijks sprake was. Eeuwen lang zijn duizenden schepen voor en rond ons eiland vergaan. Niet vóór 1864 begon de vuurtoren met zijn waarschuwende lichtbundel te spelen en kort daarvoor werden de vervloekte Eierlandse gronden pas in kaart gebracht. Tot die tijd aanvaardde Texel het stranden van schepen als een onvermijdelijkheid, het was 'n zo herhaaldelijk voorkomend gebeuren, dat niemand buiten de vele jutters er veel aandacht aan schonk. In zijn langer dan veertig jaren bij gehouden dagboek schreef dominee Huizinga: „In de nacht van 25 op 26 juni 1648 is het Engelse schoenerschip Martha, geladen met spoorstaven ach ter De Westen op het strand gelopen" Een paar jaar later lezen wijop 8 oktober 1852 is daar weer een schip (met haver) gestrand, het derde in acht dagen. En op 14 oktober, nauwelijks een week later noteert hijer is een schip niet kolen gestrand. Nadat het volk er af was, sloeg het in brand. In Oude Schild en Den Hoorn kon men 's avonds de vuurgloed zien. Zonder enige emotie schrijft de predikant slechts en kele schipbreuken op. Een enkele maal, b.v. na het vergaan van de hier ge noemde Martha maakte men tekenin ggen, maar uitvoerige beschrijvingen zijn een zeldzaamheid. In de Oudheidskamer bevindt zich een onaanzienlijk boekje van niet meer dan 24 pagina's, dat in het jaar 1862 geschreven is door een zekere D. Col man, met de titel „Mijn vriend Jaap Buys". (Aan het museum geschonken door de heer Alb. Dros Dzn.) Vermoe delijk is het een overdruk uit een of ander tijdschrift, want de naam van drukker en uitgever ontbreken. De schrijver verhaalt vrij uitvoerig van zijn aankomst op ons eiland te Oude Schild en van zijn reisje naar het verre Cocksdorp. waar hij Jaap Buys ging opzoeken, die daar schipper op de post- vlet naar Vlieland was. De indrukken van de schrijver over Texel zijn niet bijzonder belangwekkend, hij vindt het eiland maar een verlaten oord, waar nauwelijks enige bomen te vinden zijn waarop vermoeide trekvogels neer kun nen strijken. De boerderijen zijn armoe dig, de mesthopen menigvuldig en de wegen slecht. Niet één weg was nog verhard en ware het niet, dat schipper Buys zijn bijzondere belangstelling had, hij zou aan een beschrijving van Texel nauwelijks toegekomen zijn. Wij laten de schrijver nu zelf aan het woord in zijn regels, die aan het stran den van schepen zijn gewijd en be korten de tekst waar dit mogelijk is. Naar de gewoonte van zijn tijd is de heer Colman af en toe buitengewoon wijdlopig. 't Is een koude februarimorgen. Er waait een stijve bries uit het noord westen. 't Heeft al een paar dagen hard geblazen en 't zou wel een won der zijn als er geen schip strandde. Daar het buiten te ruw is om schelpen te vissen, zijn de duinen en stranden door allerlei mensen bevolkt. Ook wij gaan derwaarts, want de gelegenheid om een schip te zien stranden komt dikwijls genoeg voor, doorgaans wel tien keer in een jaar. Wij stappen door de duinen, waar geen enkele boom, zelfs geen struik het dorre landschap enige afwisseling geeft. In de verte dondert de zee, de wind jaagt ons om de oren. Het is mij of iedere duinpan, iedere nol een lied van weemoèd zingt of ze mij geschiedenissen toeroepen, die helaas niet altijd geschikt zijn om mij trotser te maken op de mensheid. Vreemdsoortige dingen hebben hier plaats gevonden. Treurige avonturen zou ik U kunnen ophangen van een troep strandjutters, maar ook tafrelen van andere aard. Ik zou U kunnen ver halen van een troep strandjutters, die Voor de koude dagen Warmwaterzak 5,95 Warmwaterkruik 3,95 Een leuke wasbox 12,50 L; hier een vat rum vonden, te zwaar om mee te nemen. Hoe men zonder een enkele emmer een ogenblik verlegen bij de schat stilstond, maar ook slechts een ogenblik. Want weldra werd de bodem uit het vat geslagen, men trok de lange waterlaarzen uit en vulde deze en de zuidwesters met het geest rijke vocht. Tot de rand was alles ge vuld, voorzichtig werd de buit huis waarts gedragen. 't Is zwaar lopen in het drijfzand, de schoenen laten diepe sporen na, maar 't zal ons allicht gemakkelijker vallen dan de stuurman, die alléén van een ganse bemanning behouden bleef. In de slaap was hij van alles beroofd, arm en schier naakt doolde hij rond. Het zal ons minder zwaar vallen dan de uitgeputte schipbreukeling, die ook eenmaal deze vlakte betrad, nadat hij onder de lijken, welke de zee had weer gegeven, zijn enige zuster had herkend. Al miste zij de ring, waaraan voor haar zovele herinneringen ver bonden waren en mét de ring, ook de vinger die er mee was opgesierd. „Maar die dunne vinger was ook zo verdomd gezwollen, dat geen sterve- linq het ding er af kon krijgen". in een gevaarlijker toestand. De menig te op het duin ziet ademloos toe tot plots de kreet weerklinkt „een schip op 't strand". Roepend verspreidt men zich, haalt uit de armelijke hutten ver nielingswerktuigen en keert terug, oo buit belust. Het schip is reeds over de buitenste richel heen geslagen en het woedende water drijft het met niet te weerstane Jaap Buys, de postschippcr een hele stapel reddingtouwen bijeen gebracht, hij heeft zich al een lijn om de middel gebonden en wil in zee lopen. Maar dat gaat niet door, want een breedgeschouderde gast is naar voren gekomen en zegt; „Nee, vader, om den donder niet. niet jij, ik zal gaan". Vader Buys treedt terug. „Ga, in Godsnaam jongen, maar hou je zinnen bij elkaar". En dan gaan twintig mannen te water, reuzen van kerels, die het leven wagen om anderen te redden. Dezelfden die eerst alleen maar aan de lading dach ten, zijn nu vol grote menselijkheid. Onderwijl is ook de reddingboot in zee gebracht en ook nu weer is Jaap Buys de eerste in het gevaar. De wind loeit en giert met rukken, de tocht door de branding is oneindig zwaar, steeds weer worden de roeiers teruggeslagen. Maar sneller en sneller heffen de red ders de riemen. Jaap Buys moedigt zijn mannen aan „Hou vast mannen, hup, haal op. Ja, goed zo, hij schiet, hup, haal op!" En zo nader de boot het roerloze wrak al meer en meer. Bijna het wrak bereikt hebbende, wordt de kracht naar de binnenbanken. Aan terugkeer is niet meer te denken, de laatste bank zal het slachtoffer om helzen en wurgen. Reeds is het roer afgestoten en kraken de masten, het schip zit onbeweeglijk vast op de gron den. In allerlei dialecten, want het zijn Geldersen, Friezen, Groningers, Noord en Zuid-Hollanders die hier wonen, hoort men praten over de lading. „Als het maar geen kolen zijn, ik heb brand genoeg", hoort men. ,,'t Is een mooie schuit", zegt een ander, „wat zou die in hebben?" Ondertussen ligt de ongelukkige brik, die pas nog sierlijk de baren doorklief de, stuiptrekkend in de woedende gol ven. het schip is gevangen als de vlieg in het spinneweb. De zeilen zijn losge sneden, men kan het door de kijker duidelijk zien en de bemanning maakt zich druk om in de boot te gaan. Twee mensen blijven op de brik achter, de anderen verlaten het schip om er nim- Wanneer de wind gunstig is voor het strand dan ziet men groepjes vrouwen en kinderen brandhout verzamelen. Ginds doemen een ipaar mannen op te gen de horizon, met bijlen en mokers bezig koperen bouten uit een wrak te breken. Maar wij gaan verder, want op een duin zijn veel mensen bijeen. Men tuurt door een kijker in zee. De man nen dragen zwarte petten, de vrouwen rode baaien rokken, ze loeren als een arend op zijn prooi. Niet lang zal het duren of er is een schip te zien. Er is reeds de flauwe schim van de twee master, die vergeefs tracht de ruime zee te hervinden. Langzaam komt het schip dichter bij de gevaarlijke kust, iedere poging van wending, brengt het mer terug te keren. Zal de boot het strand bereiken, zullen ze het halen? Die vragen zijn op ieders lippen. Maar helaas is de boot niet bestand tegen de weergaloos zware brandingsgolven. ze slaat om en kreten van medelijden ko men uit de toeschouwers. Twee mannen worstelen nog in zee, zich vastklem mend aan een riem en een scheepskist. Slechts af en toe zijn zij zichtbaar, maar reeds zijn enkele mannen er op uit de reddingboot te halen. Jaap Buys heeft Dc stranding van de Martha in 1848 boot opnieuw teruggeworpen, plenst een golf binnenboord, moet er gehoosd worden. Maar eindelijk en tenslotte steigert de ranke reddingboot in de lei van de brik. Een lijn wordt uitgewor pen en de twee schipbreukelingen springen in de reddende armen van de Cocksdorpers. Buys beveelt zijn man nen opnieuw aan de riemen en hoewel ook de terugtocht geen pretje is, de vol doening zijn doel bereikt te hebben, geeft de roeiers nieuwe kracht en veilig komt men aan het strand terug. De geredden worden naar het dorp gebracht, zo het U lust nog langer aan het strand te blijven, ik gevoel daar niet voor. Want als de storm ook maar even is bedaard, steken van alle kanten kleine vaartuigen in zee. Ze enteren de brik, onder bijlslagen, gevloek en getier kapt men het want, breekt luiken open, rooft wat er te roven valt. Een vat slaat men open, men bedrinkt zich, de opge wondenheid stijgt, dolle hebzucht is in de plaats gekomen van menslievend heid. Lijkt dit niet op de fabel van de kater, die de eieren uitbroedde om later de kuikens te kunnen verslinden? Wat zeggen de Cocksdorpers zelf hiervan? Wel, als de bemanning is ge red. als redders en geredden zich met brandewijn hebben verkwikt, dan wordt het tijd te bergen. Ieder uur uit stel kan verlies betekenen, men moet roven en kapen vóór de zee alles ver zwolgen heeft. Ik heb een strandbewo ner eens horen zeggen: „Ja meneer, Onze lieve God is toch met ons arme mensen. Als je weet, dat mijn varken van de winter is gestorven en dat ik me bed uit armoe moest verkopen, dan zal je begrijpen hoe dankbaar ik was met het stranden van die Fransman verle den jaar. Ik heb toen anderhalf varken in de kuip gekregen en alsof het zo moest, strandde er nog n Noorman, die me een vat vet bezorgde". Hij voegde er nog aan toe: „En zo heeft ieder wat gekrégen". Daarbij heeft het natuurlijke gevoel GOED VAKMANSCHAP EEN EERSTE EIS Een dezer dagen had ik een gesprek met iemand, die voor een flink aantal Texelse landbouwbedrijven de zgn. fiscale boekhouding verzorgt. We had den het over de uitkomsten van het jaar 1964. Het was ook mijn gesprekspartner opgevallen, dat de bedrijfsuitkcmsten in dit jaar aanmerkelijk beter waren dan in de voorgaande jaren. Verder meende hij ook te moeten vaststellen, dat er aanwijzingen zijn, dat het ver schil tussen bedrijven met een goede en slechte uitkomst steeds groter wordt. En dat bracht hem tot de uitspraak: „Ik geloof, dat in de toekomst „kneusjes" geen kans meer krijgen". Het bleek, dat wij over een bepaald bedrijf gezamenlijk konden spreken, omdat de fiscale boekhouding van dat 'bedrijf door hem werd verzorgd en wij beschikten over de bedrijfseconomische gegevens van dat bedrijf. Het betrof een bedrijf met niet al te rooskleurige uit komsten Misschien is het juister om te zeggen, dat de financiële uitkomsten beslist onvoldoende waren. We waren het er allebei over eens, dat de grootte van het bedrijf, de grondsoort en ook de verdere aankleding" van bedoeld bedrijf ruim voldoende waren om er 'n bestaan op te vinden. Waar moet je in zo'n geval de oorzaak van de minder goede uitkomsten zoeken? Toen viel het woord „vakmanschap". Kan je hierover spreken? De man met wie ik het gesprek voer de, vroeg me op dat moment: „Durft U tegen een landbouwer of veehouder, die het niet in z'n vingers heeft te zeggen, dat hij niet voor boer in de wieg is ge legd?" Een zeer moeilijke vraag, waar op ik zo maar geen „ja" durfde te zeggen. Ik geloof, dat ook hier weer geldt, dat je elk geval apart moet be kijken. Het zou onnodig grievend zijn om tegen een oude. of oudere veehou der of landbouwer, die geen enkele kans meer heeft een ander beroep te kiezen, te zeggen, dat de oorzaak van slechte uitkomsten het ontbreken van vak manschap is. We moeten in dit op zicht zeker verschil maken tussen oudere en jongere boeren. Verder geloof ik. dat het antwoord, dat er vakmanschap ontbreekt nooit het eerste mag zijn. Voordat we tot dit antwoord komen, zal een landbouw- voor recht en billijkheid wel eens schokken te verduren. Honderd handen zijn steeds gereed om het geborgen goed, onverschillig van welke aard. te kopen. En als de strandbewoner zich verontschuldigt met te zeggen, dat er voor de rechtmatige eigenaar, van schip en lading toch niets terecht komt. dan zal wel eens, vrees ik, die bewering van alle grond ontbloot zijn. Maar toch zijn er met dat al, Goddank!, velen, die de arme schipbreukeling nooit hebben be roofd, ja, die hem, als Buys zo menig maal deed, van het hunne gaven en hem verpleegden zonder enige vergoe ding te verlangen. Een boekdeel zou te vullen zijn met strandgeschiedenissen. waarbij Jaap Buys de hoofdpersoon was. Laat ik nog slechts vertellen hoe de Rijnaldina, een kof uit Hannover de 16de februari 1846 ten onder ging. De masten van dat schip waren al gebroken, de bemanning was voor het grootste deel over boord geslagen, alleen de kapitein en de stuurman klemden zich nog aan een mastvoet vast. Jaap Buys was toen nog een man in zijn volle kracht. Hij duldde niet dat zijn zoon in de reddingboot ging. „Ik zal gaan en als ik om kom, kan kan jij voor je moeder zorgen „Twee uur duurde de tocht voor het de dappere zeelieden gelukte de schip breukelingen te bereiken. In die beide uren had hij niet alleen de gevaren van de woeste golven, maar ook de vrees van zijn roeiers te bekampen. Hij wan kelde niet. „God zal ons helpen, hou moed jongens". Inderdaad heeft hij de kapitein met zijn stuurman behouden aan wal gebracht. Natuurlijk bleef zijn daad niet onbe loond. Een ordelint met de gouden mé daille van de vorst van Hannover ver siert bij plechtige gelegenheden zijn borst. Jaap Buys is nu postschipper tussen Texel en Vlieland, een moeilijke, maar broodgevende betrekking. Maar als weer de noodkreet klinkt, dan zal ook schipper Jaap weer de eerste zijn om hulp te bieden. VI. langstapelige ■veredelde katoen, niet strijken, zacht als zijde! draagt als zijde. Qulkoton overhemden »{/n verkrijgbaar by j voorlichter zeker al het een en ander aan dit bedrijf moeten hebben gedaan. Ik ben er goed van overtuigd, dat een landbouwer, die het goed in z'n vingers heeft het ook zonder voorlichter best redt en dat iemand, die er helemaal geen kaas van heeft gegeten, er ook met een intensieve voorlichting niet veel van maakt. Maar aan de andere kant meen ik toch ook te mogen zeggen, dat mede door het werk van de voorlich tingsdienst in bepaalde gevallen de be- drijfsuitkomsten bij matig vakmanschap toch juist voldoende zijn. En daarom zal een voorlichter m.i. pas na veel zorgen ook van zijn kant tot een be paalde conclusie mogen komen. Toch een taak Naar mijn mening zal er in bepaalde gevallen, waarbij dit duidelijk ligt. op een bepaald moment toch gespróken moeten worden van het ontbreken van vakmanschap. Uiteraard zal hierbij ook een advies moeten worden gegeven welke kant het dan uit moet. Hier ligt naar mijn mening vooral een taak voor de Sociaal-Economische en Agrarisch Sociale Voorlichting van de Standsor ganisaties. Ik krijg wel eens de indruk, dat het een bijzondere schande is om juist ten aanzien van het boerenberoep te horen te krijgen: „Je kunt het niet". Naar ik meen is dit een gevolg van het omlaag halen van het agrariër zijn. Er leeft bij heel veel mensen de gedachte, dat het boer-zijn zo eenvoudig is. ook iemand, die wat zijn capaciteiten betreft, vrijwel nergens voor deugt, toch nog wel boer kan worden. Dat buitenstaanders er zo over denken is tot daar aan toe, maar agrariërs moeten hieraan niet meedoen. Wat dit betreft moeten plattelanders meer hun stand ophouden. Het is beslist geen grotere schande om ten aanzien van het boer zijn te horen, dat je het niet kunt als voor beroepen als midden stander, boekhouder, onderwijzer of landbouwvoorlichter. Helemaal geen schande De meeste mensen zijn maar geschikt voor een beperkt aantal beroepen. Het aantal mensen, dat zo all-round is, dat letterlijk alles wat ze aanpakken hen goed afgaat, is erg klem. De man, die het boeren minder goed afgaat, zou mo gelijk een prima vakman zijn in techni sche beroepen en als handelaar een goed figuur slaan. Het is een zegen, dat er wat het kiezen van een beroep be treft. veel meer vrijheid is dan vroeger. Het is gelukkig niet meer zo, dat een zoon als de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld het beroep van de vader moet kiezen en dat boerendoch ters voorbestemd zijn voor hulp in de huishouding om mogelijk later boerin te worden. Persoonlijk heb ik op een moment van mijn leven voor het feit gestaan, dat ik het 'beroep, waarvoor ik een op leiding had gehad voor mijn gevoel niet aan kon Is dat een schande? M.i. hele maal niet! En het is evenmin een schande als een boerenzoon, die door de omstandigheden in het agrarische vak is terecht gekomen op een bepaald mo ment zou zeggen: „Het is beter er uit te stappen, want ik ben het toch niet hele maal baas". Naar ik meen zullen we aan deze dingen wat meer moeten gaan wennen. En laat ook een oudere boer, die weliswaar de mogelijkheden niet meer heeft om een andere werkkring te kiezen het geen schande vinden om de betere resultaten van buurman toe te schrijven aan een beter vakman schap. Het zoeken van argumenten als: „Hij heeft altijd geluk" is een povere poging om te ontkomen aan het toege ven van het feit, dat er ook in de land bouw sprake is van meer of minder vakmanschap. „PROBLEMEN BIJ HET MACHINAAL MELKEN" Maandag j.l. had ik op de markt een gesprek met een veehouder, die tijdens het weekend het verslag van de Rund- veefokvereniging „Texel" had bestu deerd. Het was hem daarbij opgevallen, dat de produktie van het rundvee op ons eiland ovei een periode van een jaar of tien bekeken aanmerkelijk was gedaald. Hij had zich bezig gehouden met de vraag naar de oorzaak van dit feit. En als belangrijke oorzaak meende hij te moeten noemen de invoering en de toename van het machinaal melken. Naar zijn mening zou dit de produktie gemiddeld wel een paar honderd kilo grammen melk per koe omlaag hebben gebracht. Nu zal niet iedereen direct bereid zijn dit te onderschrijven. Persoonlijk vinden wij het ook gewaagd om dit als belangrijkste oorzaak aan te wijzen. Intussen zijn we er wel van overtuigd, dat er op heel wat bedrijven op een onjuiste manier met de melkmachine wordt gewerkt en dat in deze gevallen de produktie hiervan zeker zal lijden. Het is dan ook niet voor niets, dat er allerwege grote belangstelling is voor voorlichting op het gebied van het machinaal melken. Dit bleek o.m. ook uit de voorlichtingsmiddagen, die wij de vorige winter hielden te Den Hoorn en Oosterend. Hierbij werd het machi naal melken op zgn. „kunstkoeien" ge demonstreerd. In andere gebieden is men bezig om op het bedrijf van één veehouder een aantal veehouders uit de omgeving uit te nodigen, waarbij het machinaal melken op werkelijke koeien kritisch wordt bekeken. De Commissie voor Streekontwikke- ling op Texel en de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting blijven hierbij ook niet achter. Dinsdag a.s. hoopt de heer Ir. S. Brandsma 's middags half twee in hotel „De Lindeboom-Texel" een inleiding te houden over het machi naal melken. Iedere Texelse veehouder, al of niet machine-melkend is hier welkom. Problemen of geen problemen, wij rekenen op U

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1965 | | pagina 3