ZICerótmió tuóóen de Doodlopende zijweg TWEEDE BLAD TEXELSE COURANT - I door Gui Fortgens Als u het wat wonderlijk vindt, dan qeet ik u groot gelijk, maar omdat mijn moeder zo aan traditie hechtte, in het hijzonder als het om kérstbomen ging, maar ze had ook een krakelingen-traditie en een halfjes-bijgeloof (ik moet u daar echt een paar voorbeelden van geven), krijg ik ieder jaar tegen Kerstmis drie brieven uit het buitenland van mensen die ik eigenlijk nauwe lijks ken. Eén uit Lancashire, Engeland. Eén uit Bonn, van een parlements lid. Eén uit Israël, uit de kibboets Ayelet Hashahar. Dit jaar heb ik ze ook weer ontvangen; tussen Kerst en Oud-en-Nieuw ga ik ze beantwoorden, de gewoonte getrouw. Het verband tussen de brieven en de kersttraditie van moeder is u niet recht duidelijk. Er is natuurlijk een geschiedenis aan verbonden, en die wil ik u graag vertellen. Het zit zo VROEGER, vooraan in december, als mijn vader en ik wat narrig en huiverig aan het ontbijt zaten in het vale licht van een schemerlampje, de grote lamp mocht nog niet aan. want „het elektra was toch al zo duur" zei mijn moeder: „Ja, ja, we gaan de nachtschuit weer in. Eenmaal over de helft van december zei ze, als ze tussen de gesloten gordijnen door even op straat gekeken had: „Ja, ja, nu zijn het de donkere dagen voor Kerstmis Zo zaten wij tot een dag voor Kerstmis in de duistere nachtschuit, en de grote lamp bleef 's morgens uit. Toch weet ik zeker, dat het uitlaten van de grote lamp r.ou net helemaal niets van doen had met zuinigheid, ik heb nooit een streep armoede bij ons thuis ontdekt, integendeel, ik meen dat we welvarend waren maar met een soort onbestemde mystiek van moederskant, om het licht van Kerstmis meer kracht te geven door ons de tijd vooraf wat in het donker te houden. Bij ons thuis mocht vader de kerstboom nooit eerder aansteken dan de laatste avond voor Kerstmis. Dat was een stel regel, waar ik me als kind wel eens te gen verzette, maar moeder was op dit stuk onverbiddelijk. „Een kerstboom gaat bij ons geen dag eerder branden", zei ze. en op haar ge zicht kwam dat harde trekje dat er maar zelden was, voor mij als jong ventje duidelijk genoeg om te zwijgen en haar standpunt onbegrepen te aanvaarden. Ze hechtte erg aan traditie, dat wist ik als kind al. Op mijn verjaardag kreeg ik altijd met een grote strik een koek op mijn bovenarm gebonden, een heel oud gebruik, dat in mijn jeugd in de jaren twintig al lang was uitgestor ven. Maar moeder deed dat nog voor mij. Ze had meer van die wonderlijke trek jes traditionele, mystieke, ook veel bijgelovige. Onder het kleed in de huiskamer had ze altijd een paar halve centen liggen. Dat hield de armoede uit huis, zei ze. Als ze naar een begrafenis moest (en dat kwam in onze familie kennelijk nog al eens voor, dat ik het mij zo goed her inner) ging ze bij een ouderwetse ban ketbakker in ons dorp een soort heel grote krakelingen kopen om te presen teren bij de koffie als de stoet van het kerkhof in het sterfhuis terug kwam. Dat was traditie. Het gevoel van moeder voor traditie zat er bij mij door al die dingen zó stevig in, dat ik het meer dan onplezierig voor haar vond toen ik er in december van 1944 ik was toen negentien niet in kon slagen aan een kerstboom te ko men. Ze begon er steeds weer over, dat het voor haar geen kerst was als er geen boom kwam. De hele oorlog door had den we nog echt kerstfeest gevierd, mèt een brandende boom. Kaarsen had ze voldoende gehamsterd. Ieder jaar kwam ze weer met een dozijn op de proppen. Maar wat voor zin heeft het kaarsen te branden als er geen kerstboom is? In de hongerwinter waren kerstbomen niet meer te koop. Ik moest wel beslui ten er een te gaan organiseren. Van ons forensendorp naar het bos, het enige in de buurt waarvan ik wist dat er mooie kleine sparreboompjes stonden, was een fors eind lopen. Ik koos de weg van de minste weerstand, en zette mijn zinnen op een boompje dat in het park stond, dicht bij een kampement van de Wehr- FEUILLETON door Gré de Boer 4. Hilda, de oudste, zat naast haar moe der. „Hoe is het met de kleine meid?" informeerde de bruid. „Ze begint ondeugend te worden. Herman verwent haar door en door en mijn schoonmoeder al niet minder. Maar ze is ook erg lief, hoor. Herman komt in de loop van de middag. U be grijpt. voorjaar.het is erg druk op de zaak". „Wanneer ben jij eigenlijk gekomen?" Hilda glimlachte. „Gisteravond. Jaap heeft het allemaal bedisseld. Vind je het niet leuk?" De vrouw keek de kamer rond. Mis schien had ze meer oog voor haar kin deren als voor de versiering. Natuurlijk het was geweldig, wat de kinderen in de vroege ochtenduren al gedaan had den. Maar het feit, dat het zestal com pleet was en zat te smullen van de taart om half acht in de ochtend notabene completeerde deze morgen 'haar geluk. De rustige Jaap zat naast zijn vader te roken en was met hem al in een gesprek gekomen. Els en Dient je hadden als gewoonlijk weer het groot ste woord, tezamen met 't bijdehandte nakomertje. Alleen Henk zat verstolen rond te kijken en toen zijn blik de hare ontmoette, begonnen ze beide te lachen. Ze keek even naar de slingers in de kamer en knipoogde naar hem. De min of meer verlegen jongen, die diep in zijn hart dolveel van zijn moeder hield, wist Nel. Die. als hij alleen met haar was, nog wel eens zijn stevige armen om haar heen sloeg en haar kuste, maar macht. Twee dagen voor Kerstmis ging ik er in de schemering naar toe, was wel een beetje verwonderd dat er prik keldraad in het park was aangebracht, maar zag daarin geen bezwaar. Ik sloop onder het prikkeldraad door, en zette de zaag in het dunne stammetje. Toen het ding omviel, maakte dat nogal wat ge luid. Het duurde maar even, of ik stond te genover een kerel uit het kampement, en ik begreep dat ik mij op Wehr- machtsterrein bevond, dat ik een dief was (ik mompelde nog iets over Weih- nachten, maar daar deed hij niets op af) en dat hij mijn Ausweis wilde hebben. Ik gaf hem mijn persoonsbewijs maar, want mijn Ausweis voor vrijstelling van arbeid in Duitsland was niet legaal. Ik had de Ausweis via de achterdeur van een vertrouweling van het Arbeidsbu reau gekregen, die naderhand mijn re- gistratiekaart uit de kartotheek had gelicht De Duitse wacht nam genoegen met het persoonsbewijs, en liet me gaanf zonder zaag en zonder boom) met de mede deling, dat ik de volgende dag de legiti matie op het bureau van de Ortskom mandant terug kon halen. Thuis namen we het besluit, dat ik on der geen enkele voorwaarde naar de Ortskommandant zou gaan. Dat was de leeuw verzoeken.Mijn vader had in de polder een boer, voor wie hij de ad ministratie deed Daar moest ik voor lopig maar naar toe. Diezelfde avond we konden de twin tig kilometer naar de polder nog net voor spertijd halen ging ik samen met mijn vader op de fiets op weg; hij mei een sjaal om zijn hoofd en daarop een verflenste bolhoed uit beter tijden, ik in vrouwenkleren met een rood hoofddoekje om. Niemand lachte, hoe wel ik er uit zag als gekke Bet je. Onderweg was er niets aan de hand. Ik had wel het gevoel dat ik nog nooit in de bezettingsjaren zoveel Duitsers ach ter elkaar was tegengekomen als juist die avond, maar dat was natuurlijk verbeelding uit angst. Mijn vader zei, dat hij hoopte dat de boer mij kon heb ben, want we waren op goed geluk weggereden zonder vooraf met hem te kunnen overleggen. Hij maakte, toen wij in de keuken van de boerderij ston den, helemaal geen bezwaar. „De schuilplaats is ruim genoeg", zei hij, „voor nog een vierde onderduiker. De mannen, die er al zitten zullen het wel leuk vinden er een dame bij te krij gen Ik kon het nog niet opbrengen om deze meesmuilende opmerking te lachen. In de gang nam de boer de telefoon van de haak, wat een wonderlijke indruk op mij maakte Was deze telefoon nog in werking, en wie ging hij bellen?" Hij zei, na een paar keer op de haak te hebben getikt: Simon, jullie krijgen er voorlopig een leuke dame bij. We komen met een minuut of tien". Inderdaad gingen we na een minuut of tien naar buiten,1 het erf over naar de enorme kapschuur, waar balen geperst dan moest vooral de stekelige en ja loerse Nelie het niet zien, want die had altijd een spotwoord op haar lippen. „Hoe voel je je, moeder?" Hilda had al heel vroeg het in haar ogen kinder achtige mam" in haar vocabulaire ge schrapt. Als oudste had ze altijd een zekere verantwoordelijkheid voor de anderen gevoeld. Vandaar dat zij, als enige moeder zei. „Blij en dankbaar, Hil. En gelukkig. Dankbaar, dat jullie hier allemaal zijn, gezond en wel. Blij ook, omdat je vader en ik.wij ons verzekerd weten van jullie liefde. En gelukkig, omdat wij deze dag mogen beleven. Vijf en twintig jaar is een hele tijd, kind". De jonge vrouw knikte. „Vorige week waren Herman en ik drie jaar ge trouwd. Alweer drie jaar, je kunt het je haast niet voorstellen. De kleine Nel is alweer twee geweest". „Waar is ze vandaag?" „Bij m'n schoonmoeder. Die zal haar wel weer tot in de grond verwennen. Veel te gek met die kleine ondeugd". Een half uur later bracht de post een zending brieven, felicitatiekaarten, gelukstelegrammen en pakjes, zodat het bruidspaar nog vóór het ontbijt druk werk had om alles te openen, te lezen en te bekijken. In de keuken waren de drie oudste zusters bezig de broodmaal tijd gereed te maken, want er kwam op eens een noodkreet: „Henkie. kom es gauwik geloof nooit, dat we beleg genoeg hebbenIs de slager al open? Ozeg dat dan. Laat maar, Henkie stro tot stapels waren opgetast, en een dorsmachine onder een zeil geoarkeerd stond, dicht bij een trekker zonder ban den. Aan het achtereinde van de kapschuur stond een massale stapel. In het licht van de knijpkat kon je duidelijk zien dat het stro er al lang stond. Het was zeker een verwaarloosde partij, die niet meer verkocht kon worden. De onderste balen waren grauw uitgeslagen van het optrekkende vocht. We liepen er om heen. De boer morrelde in het donker wat aan een baal. en trok hem uit de stapel, zonder dat de bovenliggende balen begonnen te zakken. Hij gaf me een zaklantaarntje en zei me door het gat naar binnen te kruipen: „Ze weten van je komst. Maak het jullie gezellig, wij zorgen voor de rest" Eenmaal in het gat, bij het kruipen met mijn rokken geen raad v/eten, deed ik de lantaarn aan. De boer sloot de holte weer af. Het gangetje tussen de balen (goed gestut met planken; dat kon ik nu wel zien), maakte een hoek naar links en weer een hoek terug. Ik keek in een ruimte van zo'n drie bij drie me ter, hoog genoeg voor een volwassene om er in te staan; de wanden van de schuilplaats hadden zeker een dikte van tien balen stro. Een petroleumlampje gaf wat licht. Iemand trok me uit het gangetje Toen ik m de schuilplaats stond zei een man (hij had een uniform aan, maar wat voor een kon ik zo gauw niet zien): „There she is, the lady with the lamp". Die uitdrukking kwam me niet onbe kend voor, maar ik kon haar niet zo gauw thuis brengen. Bovendien ver baasde het mij veel meer om Engels te horen spreken, dan dat ik me afvroeg waar om ik „de dame met de lamp" werd genoemd; op dat ogenblik dacht ik er zelfs niet meer aan dat ik vrou wenkleren aan had, laat staan dat ik me realiseerde dat de Engels sprekende man mij vergeleek met Florence Nightingale. Mijn verbazing was groot, maar die van de andere drie onderduikers niet min der toen ik mijn hoofddoek afdeed, en opzettelijk met een wat zwaardere stem dan gewoon zoiets zei als „Hier ben ik", of misschien wel „Goeieavond". Ik weet het niet meer. Maar als ik Alibaba had gezegd was het ook goed geweest, want twee van de onderdui kers verstonden me toch niet. De derde nam ten slotte bij deze ver toning in het hart van de stapel stro balen de regie in handen, stelde zich voor als Simon Hartog, en zei dat de Engels sprekende man Buster heette. De andere, die tot nu toe niets van zich had laten horen was Günther. Een ogenblik schrok ik, want niet alleen zijn naam was zo Duits als maar kon, hij droeg een Wehrmachtsuniform, en hij sprak Duits Ik hoorde hem „ange- nehm" zeggen. We gingen alle vier op een baal stro zitten, en keken elkaar eens aan. Er was een ogenblik sprake van het grote wan trouwen, dat ook al moesten we van elkaar aannemen dat het zuivere koffie was toch dergelijke situaties in die het wordt zo dadelijk gebracht". De jongen keek verstolen naar zijn ouders. „Jullie met je Henkie.... Ik ben toch geen acht meer. Dientje begon te lachen, deed een paar stappen naar de kamer en greep haar broer, die net zo lang was als zij, en drukte een kus op zijn wang, met als gevolg dat de jongen begon te kleu ren. „Je bent een schat, broer. Ik zal proberen er aan te denken, dat je al zeventien bent. Zeg.heb jij nog geen meisje? Je zit vanavond toch zeker niet in je eentje op de bruiloft?" De kleur op zijn wangen werd nog dieper. Dientje schaterde het uit. „Stil maar, ik zeg niets meer. Vanavond zie ik haar wel". Ze boog zich naar hem toe. „Is ze erg lief, Henk? Kennen wij haar?" „Schiet op", mopperde hij, telkens schichtig naar zijn ouders kijkend. „En ik breng een vriend van school mee", verklaarde Nelie parmantig. „Mam heeft gezegd, dat het mocht, 't Is Wim Morsdijk". Dina dacht een poosje na. „Morsdijk? Van de Coöperatie?" Het meisje knikte met gesloten ogen. „Ik heb hem uitgenodigd, dus hij komt. En hoe het meisje van Henk heet, weet ik ook. We hebben ze laatst gezien, in het park". Henk stak zijn stekels op. „Als je het toch zegt Zijn zuster keek hem verontwaardigd aan. „Waarom? Je hoeft je helemaal voor haar niet te schamen. Ze is de def tigste van ons allemaal. En knap...." Dina werd nieuwsgierig. Ze boog zich naar haar broer. „Vertel eens, broer, wie is het? Doe niet zo flauw, we zien haar immers vanavond toch? Kennen we haar?" jaren beheerste. Voor mij was Simon de enige échte in het hol. Dat er een Duit ser onder ons was. sloeg me met stom heid. Dat er bovendien nog een Tommy, of misschien een Yank (wat wist ik in die tijd van uniformen af) in het stro zat, was verrassend, maar niet helemaal onbegrijpelijk, want ik was er natuur lijk van op de hoogte dat geallieerde vliegers wel eens in ons land terecht kwamen, en er ook weer uitgeholpen werden als dat kon. Het was al met al een wonderlijke ken nismaking. De spanning werd gebroken, toen er in de schuilplaats iets klikte. Simon pakte de hoorn van een oud telefoontoestel, dat in een hoek stond, op en luisterde. Ik begreep het verband tussen de boer, die in de gang telefoneerde, en dat apparaat hier. Hoe het voor elkaar ge dokterd was, heb ik nooit helemaal be grepen, maar het kwam hier op neer dat boerderij en schuilplaats met een eigen lijntje verbonden waren. Simon zei: „Alles in orde. Iedereen kent al iedereen. Mag het een volgende keer echt een leuk meisje zijn. Toen viel er tussen de strobalen weer een langdurig zwijgen. Het hol was in zijn soort een ideaal verblijf, tochtvrij en warm. In een van de hoeken was een nis uitgespaard, waar een „stilletje" stond, dat onzicht baar op de sloot achter de kapschuur loosde. Er waren twee „schoorstenen" van kachelpijpen naar buiten. Eén dien de om fourage naar binnen te laten glijden, op de andere was in de schuil plaats een ventilator gemonteerd, die met de hand bewogen kon worden om frisse lucht aan te zuigen. Aan de bui tenkant was niets te zien. De medebewoners konden niet nalaten naar mijn dolle kleding te kijken: een gebloemde zomerjurk onder 'n slipover, lange wollen kousen en een paar zwarte molières, van die zware dingen voor mensen met moeilijke voeten. Weer was het Simon die het onbehaag lijke zwijgen verbrak. Hij gaf een toe lichting op de situatie, waaruit bleek, dat hij al drie maanden tussen de balen ondergedoken zat, maar dat Buster het was tóch een Brit eerst eer gisteren door een boer uit de omtrek was binnengebracht. Buster was ge dwongen, door brand in een motor van zijn jachtvliegtuig, met de parachute af te springen. Hij was in de polder te recht gekomen, en had daarna een boerengezin de schrik van hun leven bezorgd door met het pistool in de aan slag het voorhuis binnen te dringen. Toen men over en weer begreep dat er geen sprake van vijandschap was. had de boer Buster op een platte wagen onder een vracht hooi verborgen en weggebracht. Het was zonneklaar, dat onze strobalen-boer een belangrijk contactpunt in de polder was. Met Günther lag de zaak veel ingewik kelder. Simon wist er ook het fijne niet van, maar het was wel duidelijk dat hij Zijn desertie in overleg met de illega liteit had voorbereid. Hij was een dag vóór mij aangekomen, in de avond, en de boer had van zijn komst geweten. De volgende morgen het moet nog heel vroeg zijn geweest klikte de te lefoon. Simon luisterde, en zei dat het prima was. Even later gleden er pakken door de fourage-schoorsteen naar bin nen. De schuilplaats werd zo min mogelijk opengemaakt. Het was burger kleding voor Buster en Günther. Eten en drinken kwamen ook door de kachelpijp; eenmaal per dag wasten we ons. Scheren was er niet bij. Simon ver telde dat hij voordien vaak 's avonds uit de schuilplaats kwam, toen hij er nog alleen gebruik van maakte. Dat Hij begon opnieuw te kleuren, maar haalde tenslotte zijn schouders op. „Als jullie maar niet vervelend tegen haar zijn, hoor? Het is.eh.Nettie. Van het kasteel". Nelie knikte opnieuw, als wilde ,ze daarmee bewijzen, dat zij van deze stille liefde op de hoogte was. Dina keek haar broer met grote ogen aan. Elsje, die flarden van het gesprek gehoord had, kwam ook naar de deur opening, haar handen afvegend aan het schort, dat ze voor had gedaan. „Over wie hebben jullie het?" „Over mejuffrouw Antoinette van Dongen Meerveld, de vlam van ons broertje", verduidelijkte Nelie. „Ja, ja, hij doet het niet minder. De aanstaande schoonpapa is grootgrondbezitter. Mis schien krijgt hij ook wel een hectaretje kado, als hij gaat trouwen", Dina staarde nog steeds haar broer aan. „Gek.Nettie? Van het kasteel? Wil jij ons wijsmaken, dat jij. De jongen grinnikte verlegen. „Nu ja we kennen elkaar nog niet zo lang. Ik bedoel: we kennen elkaar natuurlijk al jaren. Maar.eh.we gaan nog maar enkele maanden zo'n beetje met elkaar, zie je?" De tweelingen keken hun broer enige tijd bewonderend aan. Dat doorgaans verlegen kereltje was er dus in ge slaagd om zo ongeveer het knapste en misschien meest gefortuneerde meisje uit de gemeente op zich te doen ver lieven. Dina kon het nog niet -helemaal ge loven. „Je meent het?" Hij knikte, nog steeds lachend. „Ja, wat kun je er aan doen? Ik vind haar erg lief. en zij „En zij is mesjokke op onze broer", vulde Nelie aan, haar schouders opha- "*29 VRIJDAG 24 DECEMBER kon nu niet meer. Maar hij verwacl. dat de twee militairen wel gauw we. gehaald zouden worden. De 24ste december brachten we door met praten, slapen en lezen. Ik was het opgesloten zitten nog niet gewend, stond dus veel op om twee drie passen te lo pen. maar moest dan wel weer gaan zitten. De stemming in het hol was rustig, een beetje landerig zelfs. In de loop van de avond kreeg Simon door de telefoon bericht, dat er nog iets door de kachelpijp zou komen. Een lang dun pak schoof naar binnen, en nog wat kleinere pakjes er achter aan. Ik maakte het grote pak open. Er kwam een kunst-kerstboom uit. zo'n ding waarvan je de takken kunt uit buigen. In de andere pakjes zat wat kerstversiering en oliebollen. We zaten een beetje raar tegen dat kerstgeval aan te kijken. Buster slaagde er in het namaakboompje in een baal stro vast te zetten; Günther, de stilste van allemaal, begon de kleine ballen en slingers in het ding te hangen. Het werd een kerstboom waar kinderen dol op zijn: stijlloos, maar met bonte kleuren. Er hing zoveel engelenhaar in, dat het leek of het boompje in de mist stond. Iedereen was verbouwereerd. Buster begon zacht te neuriën: I'm dreaming of a white Christmas Ik zong het gedempt maar mee, en Si mon deelde de oliebollen uit. Gelukkig werd de stemming wat losser. Günther vertelde iets, en het duurde nog al lang. Buster deed geen moeite om te verber gen dat hij er geen woord van begreep, en neuriede een heel kerstrepertoire af. Ik weet me niet meer te herinneren wat de Duitser bedachtzaam allemaal pro beerde duidelijk te maken Alleen dat mistige boompje staat me nog goed voor de geest. Het was foeilelijk, en ik dacht aan het juweel van een sparretje uit het park. dai nu wel bij de Wehr- macht te pronk zou staan. Tweede kerstdag in de vooravond werden Buster en Günther opgehaald Ze verdwenen in het donker van het gangetje door het stro. Simon en ik wa ren alleen. Daags na kerst het moet in de voor middag zijn geweest klikte de tele foon weer. Simon luisterde, en zei tegen mij; „Ik weet niet precies waar het over gaat, maar de boer zegt, dat je per soonsbewijs terecht is. en dat ze je ko men halen". Een paar uur later was ik thuis. Het persoonsbewijs was op een wonderlijke manier terug gekomen. vs Morgens had een politieman aangebeld en gevraagd of er bij ons een persoonsbewijs werd vermist. Hij zei dat een Duitser het papier op het bureau had gebracht, met de mededeling dat hij het had afgepakt, maar eigenlijk niet goed wist wat hij er mee moest doen. Bij de Ortskomman dant wilden ze het niet hebben; hij was dus maar naar de politie gegaan. Ik be greep dat ik net zo goed thuis had kun nen blijven, en dat de hele séance met vrouwenkleren en een verblijf tussen de strobalen niet nodig was geweest. Maar wie weet dat vooruit? Mijn moeder heb ik nooit meer over kerstbomen horen praten. Haar zin voor traditie had een gevoelige knauw ge kregen. Het winstpunt van de affaire tussen de strobalen zit voor mij in de kerstcorres pondentie, die er later door is ontstaan. Na de oorlog kreeg ik van de boer (hij heeft een ere-certificaat van Montgo mery in de kamer hangen) de adressen van Simon, Buster en Günther. Ik schreef, en kreeg van alledrie spoe dig antwoord. Eerst werden er iedere maand brieven uitgewisseld, maar dat liep in de loop van de jaren terug tot een enkele brief in december. Simon kan niet nalaten mij in zijn cor respondentie te blijven herinneren aan de vrouwenkleren yan toen. Boven iedere brief schrijft hij in tartende krulletters, dik onderstreept: Lieve juffrouw Florence lend. „Enfin, liefde is blind, nietwaar?" „Ga weg.wie praat daar nu over?" wierp de jongen verontwaardigd tegen. „We kunnen goed met elkaar overweg, dat is alles". „En wat zegt Pa van Dongen Meer veld ervan? En niet te vergeten Ma?" informeerde Els. „O, ik ben al een paar keer op het kasteel geweest. Meneer is erg aardig en mevrouw helemaal. Meneer vroeg wat ik wilde worden en toen heb ik gezegd, dat ik van het najaar naar Delft ga, om te studeren voor ingenieur. Dat vond hij heel verstandig, zei hij. Ik was er laatst, op een zaterdagmiddag. Ik mag nog wel eens vaker komen, heeft meneer gezegd". „En ze rijden op een paard. Er zijn er drie. Nettie heeft zelf een appel schimmel", vertelde Nelie verder. „En Henk mocht de zwarte merrie berijden. Ik heb ze zelf gezien. Henk had een rijbroek aan van meneer, niet Henk?" „Het is leuk werk... dat paard rijden, bedoel ik". „Nou, de rest zal ook wel niet ver velend ziin", meende Dina te moeten opmerken, waarop de jongen opnieuw een kleur kreeg. „Als jullie maar niet rot tegen haar zijn, hoor?" waarschuwde hij. „Waar zie je ons voor aan, broer? Ik dacht vroeger altijd: wat zal dat later een draak worden. Maar dan heb ik me vast vergist", zei Els. ,0, ze is best geschikt", verduide lijkte Nelie. „In deze democratische tijd is er vnjwel geen standsverschil meer. Dat zie je aan mij en Wim", /roegde ze er triomfantelijk aan toe. (Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1965 | | pagina 3