ZICerótmió
tuóóen de
Doodlopende zijweg
TWEEDE BLAD
TEXELSE COURANT
- I
door Gui Fortgens
Als u het wat wonderlijk vindt, dan qeet ik u groot gelijk, maar omdat
mijn moeder zo aan traditie hechtte, in het hijzonder als het om kérstbomen
ging, maar ze had ook een krakelingen-traditie en een halfjes-bijgeloof (ik
moet u daar echt een paar voorbeelden van geven), krijg ik ieder jaar tegen
Kerstmis drie brieven uit het buitenland van mensen die ik eigenlijk nauwe
lijks ken. Eén uit Lancashire, Engeland. Eén uit Bonn, van een parlements
lid. Eén uit Israël, uit de kibboets Ayelet Hashahar.
Dit jaar heb ik ze ook weer ontvangen; tussen Kerst en Oud-en-Nieuw ga
ik ze beantwoorden, de gewoonte getrouw. Het verband tussen de brieven en
de kersttraditie van moeder is u niet recht duidelijk. Er is natuurlijk een
geschiedenis aan verbonden, en die wil ik u graag vertellen. Het zit zo
VROEGER, vooraan in december, als
mijn vader en ik wat narrig en huiverig
aan het ontbijt zaten in het vale licht
van een schemerlampje, de grote
lamp mocht nog niet aan. want „het
elektra was toch al zo duur" zei mijn
moeder: „Ja, ja, we gaan de nachtschuit
weer in.
Eenmaal over de helft van december zei
ze, als ze tussen de gesloten gordijnen
door even op straat gekeken had: „Ja,
ja, nu zijn het de donkere dagen voor
Kerstmis
Zo zaten wij tot een dag voor Kerstmis
in de duistere nachtschuit, en de grote
lamp bleef 's morgens uit.
Toch weet ik zeker, dat het uitlaten van
de grote lamp r.ou net helemaal niets
van doen had met zuinigheid, ik heb
nooit een streep armoede bij ons thuis
ontdekt, integendeel, ik meen dat we
welvarend waren maar met een soort
onbestemde mystiek van moederskant,
om het licht van Kerstmis meer kracht
te geven door ons de tijd vooraf wat in
het donker te houden.
Bij ons thuis mocht vader de kerstboom
nooit eerder aansteken dan de laatste
avond voor Kerstmis. Dat was een stel
regel, waar ik me als kind wel eens te
gen verzette, maar moeder was op dit
stuk onverbiddelijk.
„Een kerstboom gaat bij ons geen dag
eerder branden", zei ze. en op haar ge
zicht kwam dat harde trekje dat er maar
zelden was, voor mij als jong ventje
duidelijk genoeg om te zwijgen en haar
standpunt onbegrepen te aanvaarden.
Ze hechtte erg aan traditie, dat wist ik
als kind al. Op mijn verjaardag kreeg
ik altijd met een grote strik een koek
op mijn bovenarm gebonden, een heel
oud gebruik, dat in mijn jeugd in de
jaren twintig al lang was uitgestor
ven. Maar moeder deed dat nog voor
mij.
Ze had meer van die wonderlijke trek
jes traditionele, mystieke, ook veel
bijgelovige.
Onder het kleed in de huiskamer had ze
altijd een paar halve centen liggen. Dat
hield de armoede uit huis, zei ze.
Als ze naar een begrafenis moest (en dat
kwam in onze familie kennelijk nog al
eens voor, dat ik het mij zo goed her
inner) ging ze bij een ouderwetse ban
ketbakker in ons dorp een soort heel
grote krakelingen kopen om te presen
teren bij de koffie als de stoet van het
kerkhof in het sterfhuis terug kwam.
Dat was traditie.
Het gevoel van moeder voor traditie zat
er bij mij door al die dingen zó stevig
in, dat ik het meer dan onplezierig voor
haar vond toen ik er in december van
1944 ik was toen negentien niet in
kon slagen aan een kerstboom te ko
men. Ze begon er steeds weer over, dat
het voor haar geen kerst was als er geen
boom kwam. De hele oorlog door had
den we nog echt kerstfeest gevierd, mèt
een brandende boom. Kaarsen had ze
voldoende gehamsterd. Ieder jaar kwam
ze weer met een dozijn op de proppen.
Maar wat voor zin heeft het kaarsen
te branden als er geen kerstboom is?
In de hongerwinter waren kerstbomen
niet meer te koop. Ik moest wel beslui
ten er een te gaan organiseren. Van ons
forensendorp naar het bos, het enige in
de buurt waarvan ik wist dat er mooie
kleine sparreboompjes stonden, was een
fors eind lopen. Ik koos de weg van de
minste weerstand, en zette mijn zinnen
op een boompje dat in het park stond,
dicht bij een kampement van de Wehr-
FEUILLETON
door
Gré de Boer
4. Hilda, de oudste, zat naast haar moe
der. „Hoe is het met de kleine meid?"
informeerde de bruid.
„Ze begint ondeugend te worden.
Herman verwent haar door en door en
mijn schoonmoeder al niet minder.
Maar ze is ook erg lief, hoor. Herman
komt in de loop van de middag. U be
grijpt. voorjaar.het is erg druk
op de zaak".
„Wanneer ben jij eigenlijk gekomen?"
Hilda glimlachte. „Gisteravond. Jaap
heeft het allemaal bedisseld. Vind je
het niet leuk?"
De vrouw keek de kamer rond. Mis
schien had ze meer oog voor haar kin
deren als voor de versiering. Natuurlijk
het was geweldig, wat de kinderen in
de vroege ochtenduren al gedaan had
den. Maar het feit, dat het zestal com
pleet was en zat te smullen van de
taart om half acht in de ochtend
notabene completeerde deze morgen
'haar geluk. De rustige Jaap zat naast
zijn vader te roken en was met hem al
in een gesprek gekomen. Els en Dient je
hadden als gewoonlijk weer het groot
ste woord, tezamen met 't bijdehandte
nakomertje. Alleen Henk zat verstolen
rond te kijken en toen zijn blik de hare
ontmoette, begonnen ze beide te lachen.
Ze keek even naar de slingers in de
kamer en knipoogde naar hem. De min
of meer verlegen jongen, die diep in
zijn hart dolveel van zijn moeder hield,
wist Nel. Die. als hij alleen met haar
was, nog wel eens zijn stevige armen
om haar heen sloeg en haar kuste, maar
macht. Twee dagen voor Kerstmis ging
ik er in de schemering naar toe, was
wel een beetje verwonderd dat er prik
keldraad in het park was aangebracht,
maar zag daarin geen bezwaar. Ik sloop
onder het prikkeldraad door, en zette de
zaag in het dunne stammetje. Toen het
ding omviel, maakte dat nogal wat ge
luid.
Het duurde maar even, of ik stond te
genover een kerel uit het kampement,
en ik begreep dat ik mij op Wehr-
machtsterrein bevond, dat ik een dief
was (ik mompelde nog iets over Weih-
nachten, maar daar deed hij niets op af)
en dat hij mijn Ausweis wilde hebben.
Ik gaf hem mijn persoonsbewijs maar,
want mijn Ausweis voor vrijstelling van
arbeid in Duitsland was niet legaal. Ik
had de Ausweis via de achterdeur van
een vertrouweling van het Arbeidsbu
reau gekregen, die naderhand mijn re-
gistratiekaart uit de kartotheek had
gelicht
De Duitse wacht nam genoegen met het
persoonsbewijs, en liet me gaanf zonder
zaag en zonder boom) met de mede
deling, dat ik de volgende dag de legiti
matie op het bureau van de Ortskom
mandant terug kon halen.
Thuis namen we het besluit, dat ik on
der geen enkele voorwaarde naar de
Ortskommandant zou gaan. Dat was de
leeuw verzoeken.Mijn vader had in
de polder een boer, voor wie hij de ad
ministratie deed Daar moest ik voor
lopig maar naar toe.
Diezelfde avond we konden de twin
tig kilometer naar de polder nog net
voor spertijd halen ging ik samen
met mijn vader op de fiets op weg; hij
mei een sjaal om zijn hoofd en daarop
een verflenste bolhoed uit beter tijden,
ik in vrouwenkleren met een rood
hoofddoekje om. Niemand lachte, hoe
wel ik er uit zag als gekke Bet je.
Onderweg was er niets aan de hand. Ik
had wel het gevoel dat ik nog nooit in
de bezettingsjaren zoveel Duitsers ach
ter elkaar was tegengekomen als juist
die avond, maar dat was natuurlijk
verbeelding uit angst. Mijn vader zei,
dat hij hoopte dat de boer mij kon heb
ben, want we waren op goed geluk
weggereden zonder vooraf met hem te
kunnen overleggen. Hij maakte, toen
wij in de keuken van de boerderij ston
den, helemaal geen bezwaar. „De
schuilplaats is ruim genoeg", zei hij,
„voor nog een vierde onderduiker. De
mannen, die er al zitten zullen het wel
leuk vinden er een dame bij te krij
gen
Ik kon het nog niet opbrengen om deze
meesmuilende opmerking te lachen.
In de gang nam de boer de telefoon van
de haak, wat een wonderlijke indruk op
mij maakte Was deze telefoon nog in
werking, en wie ging hij bellen?"
Hij zei, na een paar keer op de haak te
hebben getikt: Simon, jullie krijgen er
voorlopig een leuke dame bij. We komen
met een minuut of tien".
Inderdaad gingen we na een minuut of
tien naar buiten,1 het erf over naar de
enorme kapschuur, waar balen geperst
dan moest vooral de stekelige en ja
loerse Nelie het niet zien, want die had
altijd een spotwoord op haar lippen.
„Hoe voel je je, moeder?" Hilda had
al heel vroeg het in haar ogen kinder
achtige mam" in haar vocabulaire ge
schrapt. Als oudste had ze altijd een
zekere verantwoordelijkheid voor de
anderen gevoeld. Vandaar dat zij, als
enige moeder zei.
„Blij en dankbaar, Hil. En gelukkig.
Dankbaar, dat jullie hier allemaal zijn,
gezond en wel. Blij ook, omdat je vader
en ik.wij ons verzekerd weten van
jullie liefde. En gelukkig, omdat wij
deze dag mogen beleven. Vijf en twintig
jaar is een hele tijd, kind".
De jonge vrouw knikte. „Vorige week
waren Herman en ik drie jaar ge
trouwd. Alweer drie jaar, je kunt het
je haast niet voorstellen. De kleine Nel
is alweer twee geweest".
„Waar is ze vandaag?"
„Bij m'n schoonmoeder. Die zal haar
wel weer tot in de grond verwennen.
Veel te gek met die kleine ondeugd".
Een half uur later bracht de post een
zending brieven, felicitatiekaarten,
gelukstelegrammen en pakjes, zodat het
bruidspaar nog vóór het ontbijt druk
werk had om alles te openen, te lezen
en te bekijken. In de keuken waren de
drie oudste zusters bezig de broodmaal
tijd gereed te maken, want er kwam op
eens een noodkreet: „Henkie. kom es
gauwik geloof nooit, dat we beleg
genoeg hebbenIs de slager al open?
Ozeg dat dan. Laat maar, Henkie
stro tot stapels waren opgetast, en een
dorsmachine onder een zeil geoarkeerd
stond, dicht bij een trekker zonder ban
den.
Aan het achtereinde van de kapschuur
stond een massale stapel. In het licht
van de knijpkat kon je duidelijk zien
dat het stro er al lang stond. Het was
zeker een verwaarloosde partij, die niet
meer verkocht kon worden. De onderste
balen waren grauw uitgeslagen van het
optrekkende vocht. We liepen er om
heen. De boer morrelde in het donker
wat aan een baal. en trok hem uit de
stapel, zonder dat de bovenliggende
balen begonnen te zakken. Hij gaf me
een zaklantaarntje en zei me door het
gat naar binnen te kruipen: „Ze weten
van je komst. Maak het jullie gezellig,
wij zorgen voor de rest"
Eenmaal in het gat, bij het kruipen met
mijn rokken geen raad v/eten, deed ik
de lantaarn aan. De boer sloot de holte
weer af. Het gangetje tussen de balen
(goed gestut met planken; dat kon ik
nu wel zien), maakte een hoek naar
links en weer een hoek terug. Ik keek
in een ruimte van zo'n drie bij drie me
ter, hoog genoeg voor een volwassene
om er in te staan; de wanden van de
schuilplaats hadden zeker een dikte van
tien balen stro. Een petroleumlampje
gaf wat licht. Iemand trok me uit het
gangetje Toen ik m de schuilplaats
stond zei een man (hij had een uniform
aan, maar wat voor een kon ik zo gauw
niet zien): „There she is, the lady with
the lamp".
Die uitdrukking kwam me niet onbe
kend voor, maar ik kon haar niet zo
gauw thuis brengen. Bovendien ver
baasde het mij veel meer om Engels te
horen spreken, dan dat ik me afvroeg
waar om ik „de dame met de lamp"
werd genoemd; op dat ogenblik dacht
ik er zelfs niet meer aan dat ik vrou
wenkleren aan had, laat staan dat ik
me realiseerde dat de Engels sprekende
man mij vergeleek met Florence
Nightingale.
Mijn verbazing was groot, maar die van
de andere drie onderduikers niet min
der toen ik mijn hoofddoek afdeed, en
opzettelijk met een wat zwaardere
stem dan gewoon zoiets zei als „Hier
ben ik", of misschien wel „Goeieavond".
Ik weet het niet meer. Maar als ik
Alibaba had gezegd was het ook goed
geweest, want twee van de onderdui
kers verstonden me toch niet.
De derde nam ten slotte bij deze ver
toning in het hart van de stapel stro
balen de regie in handen, stelde zich
voor als Simon Hartog, en zei dat de
Engels sprekende man Buster heette. De
andere, die tot nu toe niets van zich
had laten horen was Günther. Een
ogenblik schrok ik, want niet alleen
zijn naam was zo Duits als maar kon,
hij droeg een Wehrmachtsuniform, en
hij sprak Duits Ik hoorde hem „ange-
nehm" zeggen.
We gingen alle vier op een baal stro
zitten, en keken elkaar eens aan. Er was
een ogenblik sprake van het grote wan
trouwen, dat ook al moesten we van
elkaar aannemen dat het zuivere koffie
was toch dergelijke situaties in die
het wordt zo dadelijk gebracht".
De jongen keek verstolen naar zijn
ouders. „Jullie met je Henkie.... Ik
ben toch geen acht meer.
Dientje begon te lachen, deed een
paar stappen naar de kamer en greep
haar broer, die net zo lang was als zij,
en drukte een kus op zijn wang, met
als gevolg dat de jongen begon te kleu
ren. „Je bent een schat, broer. Ik zal
proberen er aan te denken, dat je al
zeventien bent. Zeg.heb jij nog geen
meisje? Je zit vanavond toch zeker niet
in je eentje op de bruiloft?"
De kleur op zijn wangen werd nog
dieper. Dientje schaterde het uit. „Stil
maar, ik zeg niets meer. Vanavond zie
ik haar wel". Ze boog zich naar hem
toe. „Is ze erg lief, Henk? Kennen wij
haar?"
„Schiet op", mopperde hij, telkens
schichtig naar zijn ouders kijkend.
„En ik breng een vriend van school
mee", verklaarde Nelie parmantig.
„Mam heeft gezegd, dat het mocht, 't Is
Wim Morsdijk".
Dina dacht een poosje na. „Morsdijk?
Van de Coöperatie?"
Het meisje knikte met gesloten ogen.
„Ik heb hem uitgenodigd, dus hij komt.
En hoe het meisje van Henk heet, weet
ik ook. We hebben ze laatst gezien, in
het park".
Henk stak zijn stekels op. „Als je het
toch zegt
Zijn zuster keek hem verontwaardigd
aan. „Waarom? Je hoeft je helemaal
voor haar niet te schamen. Ze is de def
tigste van ons allemaal. En knap...."
Dina werd nieuwsgierig. Ze boog zich
naar haar broer. „Vertel eens, broer,
wie is het? Doe niet zo flauw, we zien
haar immers vanavond toch? Kennen
we haar?"
jaren beheerste. Voor mij was Simon de
enige échte in het hol. Dat er een Duit
ser onder ons was. sloeg me met stom
heid. Dat er bovendien nog een Tommy,
of misschien een Yank (wat wist ik in
die tijd van uniformen af) in het stro
zat, was verrassend, maar niet helemaal
onbegrijpelijk, want ik was er natuur
lijk van op de hoogte dat geallieerde
vliegers wel eens in ons land terecht
kwamen, en er ook weer uitgeholpen
werden als dat kon.
Het was al met al een wonderlijke ken
nismaking.
De spanning werd gebroken, toen er in
de schuilplaats iets klikte. Simon pakte
de hoorn van een oud telefoontoestel,
dat in een hoek stond, op en luisterde.
Ik begreep het verband tussen de boer,
die in de gang telefoneerde, en dat
apparaat hier. Hoe het voor elkaar ge
dokterd was, heb ik nooit helemaal be
grepen, maar het kwam hier op neer
dat boerderij en schuilplaats met een
eigen lijntje verbonden waren.
Simon zei: „Alles in orde. Iedereen kent
al iedereen. Mag het een volgende keer
echt een leuk meisje zijn.
Toen viel er tussen de strobalen weer
een langdurig zwijgen.
Het hol was in zijn soort een ideaal
verblijf, tochtvrij en warm. In een van
de hoeken was een nis uitgespaard,
waar een „stilletje" stond, dat onzicht
baar op de sloot achter de kapschuur
loosde. Er waren twee „schoorstenen"
van kachelpijpen naar buiten. Eén dien
de om fourage naar binnen te laten
glijden, op de andere was in de schuil
plaats een ventilator gemonteerd, die
met de hand bewogen kon worden om
frisse lucht aan te zuigen. Aan de bui
tenkant was niets te zien.
De medebewoners konden niet nalaten
naar mijn dolle kleding te kijken: een
gebloemde zomerjurk onder 'n slipover,
lange wollen kousen en een paar zwarte
molières, van die zware dingen voor
mensen met moeilijke voeten.
Weer was het Simon die het onbehaag
lijke zwijgen verbrak. Hij gaf een toe
lichting op de situatie, waaruit bleek,
dat hij al drie maanden tussen de balen
ondergedoken zat, maar dat Buster
het was tóch een Brit eerst eer
gisteren door een boer uit de omtrek
was binnengebracht. Buster was ge
dwongen, door brand in een motor van
zijn jachtvliegtuig, met de parachute af
te springen. Hij was in de polder te
recht gekomen, en had daarna een
boerengezin de schrik van hun leven
bezorgd door met het pistool in de aan
slag het voorhuis binnen te dringen.
Toen men over en weer begreep dat er
geen sprake van vijandschap was. had
de boer Buster op een platte wagen
onder een vracht hooi verborgen en
weggebracht. Het was zonneklaar, dat
onze strobalen-boer een belangrijk
contactpunt in de polder was.
Met Günther lag de zaak veel ingewik
kelder. Simon wist er ook het fijne niet
van, maar het was wel duidelijk dat hij
Zijn desertie in overleg met de illega
liteit had voorbereid. Hij was een dag
vóór mij aangekomen, in de avond, en
de boer had van zijn komst geweten.
De volgende morgen het moet nog
heel vroeg zijn geweest klikte de te
lefoon. Simon luisterde, en zei dat het
prima was. Even later gleden er pakken
door de fourage-schoorsteen naar bin
nen. De schuilplaats werd zo min
mogelijk opengemaakt. Het was burger
kleding voor Buster en Günther.
Eten en drinken kwamen ook door de
kachelpijp; eenmaal per dag wasten we
ons. Scheren was er niet bij. Simon ver
telde dat hij voordien vaak 's avonds
uit de schuilplaats kwam, toen hij er
nog alleen gebruik van maakte. Dat
Hij begon opnieuw te kleuren, maar
haalde tenslotte zijn schouders op. „Als
jullie maar niet vervelend tegen haar
zijn, hoor? Het is.eh.Nettie.
Van het kasteel".
Nelie knikte opnieuw, als wilde ,ze
daarmee bewijzen, dat zij van deze
stille liefde op de hoogte was.
Dina keek haar broer met grote ogen
aan. Elsje, die flarden van het gesprek
gehoord had, kwam ook naar de deur
opening, haar handen afvegend aan het
schort, dat ze voor had gedaan. „Over
wie hebben jullie het?"
„Over mejuffrouw Antoinette van
Dongen Meerveld, de vlam van ons
broertje", verduidelijkte Nelie. „Ja, ja,
hij doet het niet minder. De aanstaande
schoonpapa is grootgrondbezitter. Mis
schien krijgt hij ook wel een hectaretje
kado, als hij gaat trouwen",
Dina staarde nog steeds haar broer
aan. „Gek.Nettie? Van het kasteel?
Wil jij ons wijsmaken, dat jij.
De jongen grinnikte verlegen. „Nu ja
we kennen elkaar nog niet zo lang.
Ik bedoel: we kennen elkaar natuurlijk
al jaren. Maar.eh.we gaan nog
maar enkele maanden zo'n beetje met
elkaar, zie je?"
De tweelingen keken hun broer enige
tijd bewonderend aan. Dat doorgaans
verlegen kereltje was er dus in ge
slaagd om zo ongeveer het knapste en
misschien meest gefortuneerde meisje
uit de gemeente op zich te doen ver
lieven.
Dina kon het nog niet -helemaal ge
loven. „Je meent het?"
Hij knikte, nog steeds lachend. „Ja,
wat kun je er aan doen? Ik vind haar
erg lief. en zij
„En zij is mesjokke op onze broer",
vulde Nelie aan, haar schouders opha-
"*29
VRIJDAG 24 DECEMBER
kon nu niet meer. Maar hij verwacl.
dat de twee militairen wel gauw we.
gehaald zouden worden.
De 24ste december brachten we door
met praten, slapen en lezen. Ik was het
opgesloten zitten nog niet gewend, stond
dus veel op om twee drie passen te lo
pen. maar moest dan wel weer gaan
zitten. De stemming in het hol was
rustig, een beetje landerig zelfs.
In de loop van de avond kreeg Simon
door de telefoon bericht, dat er nog iets
door de kachelpijp zou komen.
Een lang dun pak schoof naar binnen,
en nog wat kleinere pakjes er achter
aan.
Ik maakte het grote pak open. Er
kwam een kunst-kerstboom uit. zo'n
ding waarvan je de takken kunt uit
buigen. In de andere pakjes zat wat
kerstversiering en oliebollen.
We zaten een beetje raar tegen dat
kerstgeval aan te kijken. Buster slaagde
er in het namaakboompje in een baal
stro vast te zetten; Günther, de stilste
van allemaal, begon de kleine ballen
en slingers in het ding te hangen.
Het werd een kerstboom waar kinderen
dol op zijn: stijlloos, maar met bonte
kleuren. Er hing zoveel engelenhaar in,
dat het leek of het boompje in de mist
stond.
Iedereen was verbouwereerd. Buster
begon zacht te neuriën: I'm dreaming
of a white Christmas
Ik zong het gedempt maar mee, en Si
mon deelde de oliebollen uit. Gelukkig
werd de stemming wat losser. Günther
vertelde iets, en het duurde nog al lang.
Buster deed geen moeite om te verber
gen dat hij er geen woord van begreep,
en neuriede een heel kerstrepertoire af.
Ik weet me niet meer te herinneren wat
de Duitser bedachtzaam allemaal pro
beerde duidelijk te maken Alleen dat
mistige boompje staat me nog goed
voor de geest. Het was foeilelijk, en ik
dacht aan het juweel van een sparretje
uit het park. dai nu wel bij de Wehr-
macht te pronk zou staan.
Tweede kerstdag in de vooravond
werden Buster en Günther opgehaald
Ze verdwenen in het donker van het
gangetje door het stro. Simon en ik wa
ren alleen.
Daags na kerst het moet in de voor
middag zijn geweest klikte de tele
foon weer. Simon luisterde, en zei tegen
mij; „Ik weet niet precies waar het over
gaat, maar de boer zegt, dat je per
soonsbewijs terecht is. en dat ze je ko
men halen".
Een paar uur later was ik thuis. Het
persoonsbewijs was op een wonderlijke
manier terug gekomen. vs Morgens had
een politieman aangebeld en gevraagd
of er bij ons een persoonsbewijs werd
vermist. Hij zei dat een Duitser het
papier op het bureau had gebracht, met
de mededeling dat hij het had afgepakt,
maar eigenlijk niet goed wist wat hij er
mee moest doen. Bij de Ortskomman
dant wilden ze het niet hebben; hij was
dus maar naar de politie gegaan. Ik be
greep dat ik net zo goed thuis had kun
nen blijven, en dat de hele séance met
vrouwenkleren en een verblijf tussen de
strobalen niet nodig was geweest. Maar
wie weet dat vooruit?
Mijn moeder heb ik nooit meer over
kerstbomen horen praten. Haar zin voor
traditie had een gevoelige knauw ge
kregen.
Het winstpunt van de affaire tussen de
strobalen zit voor mij in de kerstcorres
pondentie, die er later door is ontstaan.
Na de oorlog kreeg ik van de boer (hij
heeft een ere-certificaat van Montgo
mery in de kamer hangen) de adressen
van Simon, Buster en Günther.
Ik schreef, en kreeg van alledrie spoe
dig antwoord. Eerst werden er iedere
maand brieven uitgewisseld, maar dat
liep in de loop van de jaren terug tot
een enkele brief in december.
Simon kan niet nalaten mij in zijn cor
respondentie te blijven herinneren aan
de vrouwenkleren yan toen. Boven
iedere brief schrijft hij in tartende
krulletters, dik onderstreept: Lieve
juffrouw Florence
lend. „Enfin, liefde is blind, nietwaar?"
„Ga weg.wie praat daar nu
over?" wierp de jongen verontwaardigd
tegen. „We kunnen goed met elkaar
overweg, dat is alles".
„En wat zegt Pa van Dongen Meer
veld ervan? En niet te vergeten Ma?"
informeerde Els.
„O, ik ben al een paar keer op het
kasteel geweest. Meneer is erg aardig
en mevrouw helemaal. Meneer vroeg
wat ik wilde worden en toen heb ik
gezegd, dat ik van het najaar naar
Delft ga, om te studeren voor ingenieur.
Dat vond hij heel verstandig, zei hij. Ik
was er laatst, op een zaterdagmiddag.
Ik mag nog wel eens vaker komen,
heeft meneer gezegd".
„En ze rijden op een paard. Er zijn
er drie. Nettie heeft zelf een appel
schimmel", vertelde Nelie verder. „En
Henk mocht de zwarte merrie berijden.
Ik heb ze zelf gezien. Henk had een
rijbroek aan van meneer, niet Henk?"
„Het is leuk werk... dat paard
rijden, bedoel ik".
„Nou, de rest zal ook wel niet ver
velend ziin", meende Dina te moeten
opmerken, waarop de jongen opnieuw
een kleur kreeg.
„Als jullie maar niet rot tegen haar
zijn, hoor?" waarschuwde hij.
„Waar zie je ons voor aan, broer? Ik
dacht vroeger altijd: wat zal dat later
een draak worden. Maar dan heb ik me
vast vergist", zei Els.
,0, ze is best geschikt", verduide
lijkte Nelie. „In deze democratische tijd
is er vnjwel geen standsverschil meer.
Dat zie je aan mij en Wim", /roegde
ze er triomfantelijk aan toe.
(Wordt vervolgd)