„Wat is mooier denkbaar dan gas,
elektriciteit en water
via één navelstreng?"
Bezwaren tegen waterfabriek met commentaren
van B en W (vervolg)
Niet laag maar lang
Derde blad Texelse Courant, woensdag 23 december 1970
opgedaan met rivierkruisenden trans
portwijzen.
De kabelverdeling had er trouwens
vermoedelijk al kunnen zijn in aan
merking genomen dat het PEN het leg
gen ervan al aanbood lang voor er
sprake was van het onzalige denkbeeld
van de gecombineerde fabriek. Maar
ook nu nog lijkt een besluit tot het
doen leggen van kabel- en buisverbin
dingen Texel het snelst uit de moeilijk
heden te helpen. Zeker als in aanmer
king genomen wordt dat de land-
schapsbezwaren verbonden aan de fa
briek zo groot zijn dat de wettelijke
beroepsmogelijkheden ertegen zeker tot
het uiterste zullen worden benut, met
alle verdere vertragingsrisico's van
dien.
Tegen het leggen van een waterzin
ker worden overigens in de Texelse
plannen geen bezwaren aangevoerd. In
het leggen van buizen wordt zelfs wat
gezien getuige het feit dat de TEM
overweegt aardgas aan te voeren voor
het stoken van de centrale.
Wat is mooier denkbaar dan Texel
van gas, water en elektriciteit voorzien
door het via een navelstreng daarmee
vanaf het vaste land te voeden; alles
ongemerkt en onder de grond, het ei
land daarmee bovengronds gaaf hou
dend.
Bezwaarschrift van drs. P. A. W. J.
de Wilde
Het vasthouden van uw Raad aan de
door u voorgestane plaats voor een te
bouwen elektriciteits- en watercentrale
in het zeer kwestbare open weideland
schap ten noordoosten van Oudeschild,
doet mij andermaal twijfelen aan het
in deze door uw Raad voorgestane be
leid.
Als bioloog en lid van de Nederlandse
Commissie voor Internationale Natuur
bescherming, ben ik verplicht ernstige
bezwaren tegen het betreffende bestem
mingsplan aan te tekenen.
Waar over het grote belang van een
goede energie- en watervoorziening
voor de Texelse gemeenschap geen en
kele controverse kan bestaan richten
deze bezwaren zich enkel tegen de wij
ze waarop uw Raad deze voorzieningen
denkt te realiseren.
J Een zo ver vooruitgeschoven vesti-
i ging van een omvangrijk technische in
stallatie in een nog gaaf landschap van
grote wetenschappelijke, natuurhistori
sche en recreatieve waarde, moet on
toelaatbaar geacht worden, temeer om
dat hier duidelijke alternatieven voor
handen zijn.
Wanneer een oplossing door kabels
zinkers vanaf de vaste wal om wer
kelijk klemmende redenen, die voors
hands betwijfeld moeten worden, onuit
voerbaar zou zijn, dient de plaats van
Centrale onmiddellijk ten Westen
an de nieuwe haven te liggen of in
ieder geval enkele honderden meters
naar het zuidwesten verschoven te wor
den Deze mogelijkheden worden ech-
:er om slechts zeer ten dele overtuigen-
redenen door uw Raad van de hand
;ewezen.
Is het verwonderlijk dat het vermoe
ien rijst dat het u om veel meer dan
illeen de energie- en watervoorziening
an het eiland zou gaan, maar dat uw
ad gelijktijdig de weg vrij wil ma
len voor wishful thinking een zo
tegeerd ruim industrieterrein aan open
vater? Dient de algemeen aanwezige
'oodwill voor de precaire energie- en
vatersituatie hier ook ter dekking van
en beoogd industriebeleid?
Bij de gemeentelijke plannen dienen
Ie volgende kanttekeningen gemaakt te
'orden:
In de toelichting betreffende de ge-
ianteerde uitgangscriteria voor de juis-
keuzebepaling van de plaats van ves-
iging ontbreekt een punt f), te weten
Zo min mogelijk detonerend in het
ldaar aanwezige open weide landschap
zoveel mogelijk rekening houdend
iet de natuurhistorische en recreatie-
e waarde van het onderhavige gebied.
Het in de toelichting genoemde punt:
Zover mogelijk weg van de bebouwde
om en de Langwaalderweg, teneinde
bereiken dat gebouw en olieopslag
waterfabriek voor een groot deel
erloren zouden gaan in het silhouet
an de nieuw aan te leggen dijk op
elta-hoogte" mist iedere reële grond.
Een ver wegschuiven in een natuur-
ïbied terwille van maskering is in de
'ntext van verantwoord milieubeheer
n ene male verwerpelijk,
ontroversieel zijn bovendien enerzijds
„architectonische vormgeving" van
;t geheel, waarin de „uiterste zorg"
teed wordt door een „architect van
'ge bekwaamheid" en anderzijds de
frgestane camouflage door dijkli-
■aam en groensingels.
Veel wordt evenwel verklaard door
ten grondslag liggende, meerder ma
lt gehoorde gedachte, dat 't landschap
r plaatse juist een verfraaiing zou be-
•ven in de vorm van een „blikvan-
die de eentonigheid van het hori
zontale dijklichaam en het vlakke pol
derland zou moeten doorbreken. Deze
zienswijze zal echter de zeer velen, die
het beeld van de steeds verdere voort
woekerende urbanisatie en industriali
satie in het Nederlandse landschap voor
ogen staat, met afkeer vervullen. In dit
licht bezien wordt het ook duidelijk dat
de gemeenteraad de effektieve waarde
van de voorgestelde groenvoorzienin
gen, „die alleen moet endienen om de
eventueel op het terrein aanwezige ma
terialen, voertuigen en kleinere bouw
werken aan het oog te onttekken" op
korte termijn gerealiseerd acht.
Situering ten westen van de aan te
legen haven werd afgewezen omdat de
ze plaats te weinig ruimte zou bieden,
te weten: Ongeveer 3 in plaats van de
4,5 ha, die men voor het complex nodig
denkt te hebben.
Deze bezwaren zijn voor het grootste
deel te ondervangen door: Compactere
opstelling van gebouwen en installaties.
Beperking van de groenvoorzieningen,
die hier uit maskenngsoverweging min
der urgent is. Minder rekening te hou
den met allerlei futurologische uitbrei
dingsplannen.
Het thans benodigde oppervlak houdt
rekening met een tweede waterfabriek
na 1980 en zelfs met een 3e en 4e in
Bovendien is er ruimte om na
1990 ook de centrale te verdubbelen.
Thans niet te voorspellen wijzigingen in
energieopwekking (kerncentrales) en/of
het alsnog leggen van kabels naar het
vasteland maken een dergelijke ver
vooruitzien volkomen overbodig en
daarom ongewenst).
Los hiervan wordt nog een groot ter
rein ten noordwesten van de nog aan te
leggen haven geclaimd met als argu
mentatie, dat een „eventueel", „nog
eens", „in de toekomst" noodzakelijke
'havenuitbreiding bij voorbaat onmoge
lijk gemaakt zou worden. Zo dit te zij
ner tijd toch nodig zou blijken, kunnen
alsnog oplossingen buitendijks, ten oos
ten van de nieuwe haven in overwe
ging genomen worden. Vast staat, dat
uw verwachtingen van een verdere
aanzienlijke uitbreiding van de Texelse
vissersvloot, uit hoofde van een voort
durend teruglopen van de visstand door
pollutie en overbevissing, als een uto
pie beschouwd moet worden. Een der
gelijke zienswijze zal zonder meer door
het Rijks Instituut voor visserij onder
zoek te IJmuiden geverifieerd kunnen
worden.
Eerder lijkt een verdere havenuit
breiding ingegeven door Rijkswater
staat, als belanghebbende bij een grote
werkhaven in het kader van indam
mingsplannen. Een dergelijke prematu
re claim dient echter voorshands met
kracht verworpen te worden.
Gesteld wordt dat de gedachte situe
ring uit een oogpunt van milieu hy
giëne het meest gunstige is. Ofschoon
plaatsing van hinder veroorzakende ob
jecten ver buiten de bebouwde kom ui
teraard de te verwachten overlast voor
de bevolking van Oudeschild zal be
perken, mag genoegzaam bekend ver
ondersteld worden, dat een dusdanige
denkwijze, roofbouw plegend op de nog
schaarse recreatie- en natuurterreinen
elders alom veld begint te ruimen.
Dat op Texel nog relatief veel van
dergelijke terreinen gevonden worden
kan daar niets aan afdoen.
Situering direkt ten westen van de
nieuwe haven werd afgewezen uit
hoofde van een betekenende geluids- en
roethinder, terwijl voorts eventuele ca
lamiteiten met de chloorinstallatie te
berde gebracht worden. Dat bij de
overheersende westenwinden deze ar
gumentatie toch gebruikt wordt wijst
reeds op de ernst van de te verwach
ten overlast.
Inmiddels heeft ook de bevolking van
Oudeschild een aktiegroep opgericht,
die meent dat de leefbaarheid in het
dorp wordt aangetast als de fabriek
dichterbij zou komen dan de nu door
B. en W. geprojecteerde plaats. Ook
dit wijst op de ernst van de overlast,
niettegenstaande de overheersende
windrichting juist van het dorp af is
en de nog altijd aanzienlijke afstand
tussen fabrieksgebouw en dichtsbijzijn-
de enigszins compacte dorpsbebouwing.
Ondanks het feit dat men thans in de
oude centrale in Den Burg een betere
olie stookt, heeft de omgeving last van
nieuwe centrale zal een veel goedkope-
een betekenende roethinder. In de
re oliesoort gebruikt worden. Men mag
verwachten dat de nabijgelegen natuur
monumenten en andere natuurterreinen
de te verwachten, veel ergere roetneer-
slag en schadelijke emissies wel zouden
kunnen verdragen? Het tegendeel is
echter waar, omdat juist deze terreinen
lieuveranderingen, terwijl de mens pas
zeer gevoelig zijn voor de geringste mi-
bij extreem hoge emissies (vide het
Rijnmondgebied) ontoelaatbare over
last krijgt. Dit laat zich aan de hand
van tal van voorbeelden illustreren.
Men dient zich te realiseren dat in deze
natuurmonumenten en natuurgebieden
geen „snuffelpalen" opgesteld staan,
terwijl er geen alarmtoestand afgekon
digd wordt als flora en fauna aan te
hoge emissies blootgesteld worden. Zo
als overal elders zal een sluipende ach
teruitgang en verarming van de onder
havige gebieden 't onvermijdelijke ge
volg zijn.
Hier geldt dus voor alles dat gezocht
moet worden naar maatregelen om het
euvel bij de basis aan te vatten: Kabels
en zinkers vanaf de vaste wal of e'en
verschuiving van de centrale verder
van de natuurgebieden in combinatie
met geluidsarme installaties, roetvan-
gers, betere stookolie, waarborgen te
gen calamiteiten met de chloorinstalla-
ties, etc.
In ieder geval behoren milieu ver-
ontreinigers evenmin of nog minder
thuis m recreatie en natuurgebieden
als elders.
In de toelichting wordt gesteld dat
een tweetal wielen aan de waddendijk
voorkomende op de ontwerp-lijst van
natuurgebieden, plaats zullen moeten
maken voor het geplande inlaatbassin.
Bij mij bestaat echter wel degelijk
twijfel of deze wielen de minst waar
devolle» zijn van de meerdere langs de
oostkust liggende wielen. In tegendeel
behoren zij juist tot de mooiste en rijk
ste (de autowrakken en hopen huishou
delijk vuil, die met een weinig goede
wil op te ruimen zijn, daargelaten) van
een beperkte serie ondiepe brakwater
plasjes. Broedende kluten worden hier
tot vlak onder Oudeschild aangetroffen.
Toeristisch en ornithologisch vormen
zij een trekpleister van de eerste orde
en worden slechts door weinig plaatsen,
waar men weide- en waadvogels, van
uit een auto vanaf de openbare weg,
van zo dichtbij kan waarnemen, geëve
naard.
Het is helaas zo dat de schrale zilte
graslanden en de ondiepe brakwater
plasjes als de onderhavige, met hun ka-
rakeristieke flora en fauna bij de Ge
meente en bij de meeste Texelaars in
een kwade reuk staan. Dit wordt nog
eens onderstreept door de eerderge
noemde Aktiegroep Oudeschild, die hier
zoveel mogelijk bomen wil planten om
het landschap te verfraaien en de grond
te verbeteren. Toch zijn het juist soort
gelijke, reeds zeer schaars geworden
gebieden die de grote diversiteit van
ons landschap en van onze flora en fau
na bepalen.
Daarom zou het van meer begrip
voor de waarde van Texel getuigen, de
Er bestaat blijkbaar geen een
stemmigheid over de juiste naam
van de verkeersweg tussen Oude
schild en De Waal. In de op deze
pagina's afgedrukte bezwaarschrif
ten en commentaren wordt ge
sproken van Laagwaalderweg,
Langwaalderweg, Langewaalsweg
Toch is er maar één kor rekte be
naming. Langwaalderweg. De weg
is namelijk genoemd naar de Lang-
waal, een oude zeeslenk, die nu nog
als een verdiepte sleuf in het land
schap is te zien en die het tracee
van deze verkeersweg kruist.
ook door u gesignaleerde vervuiling
van deze waardevolle plasjes niet als
argument voor een gewenste verdwij
ning ervan te hanteren, maar de hand
in eigen boezem te steken en onver
wijld te trachten een einde te maken
aan het nog steeds plaatsvindende er
gerlijke storten van huisvuil en schroot
in deze en andere plasjes langs de hele
waddenkust.
Dat de dijkputten toch zouden moe
ten verdwijnen in verband met komen
de dijk werkzaamheden is evenmin een
juist argument, omdat de dempings
plannen reeds lang geleden, in het ka
der van de ruilverkaveling, gemaakt
werden en het besef van het zo nood
zakelijke milieubehoud pas de laatste
jaren een meer algemene betekenis ge
kregen heeft.
Het nieuwe en zogenaamd „natuur
lijke milieu", in de vorm van het aan
te leggen, 3 ha grote inlaatbassin, dat
de plaats van de bestaande plasjes moet
gaan innemen, is uit oogpunt van na
tuurbescherming van een volkomen se
cundaire aard. 's Winters openblijvend
kustwater, althans voor zover niet ver
vuild zal ongetwijfeld enige aantrek
kingskracht uitoefenen. In zijn alge
meenheid zal daar, mede door de ther
mische pollutie van het oppervlakte en
kustwater geen behoefte aan bestaan.
De plaats van een eventueel te con
strueren inlaatbassin behoort vlak ach
ter de havenkom te liggen, ongeveer
loodrecht op de huidige zeedijk.
Door het Nederlands Instituut voor
Onderzoek der Zee op Texel werden
desgevraagd aan de hand van de ter
beschikking gestelde gegevens over het
spuiwater berekeningen gemaakt over
de te veTwachten saliniteit en tempera
tuur van het ontvangende water. Ge
lijktijdig waarschuwde het Instituut
voor een verstoring van het biologisch
evenwicht in en nabij de haven, indien
er giftige bestanddelen vrij zouden ko
men.
Van een ingesteld onderzoek door het
NIOZ, waarvan abusievelijk gewag ge
maakt wordt, is echter geen sprake ge
weest.
Niettemin mag verwacht worden dat
voor een verstoring van hydrologische
en biologische evenwichten in de Wad
denzee als gevolg van lozing van enkel
in de toelichting genoemde volumina
water met een 10° C hogere tempera
tuur en een 10% hoger zoutgehalte niet
direkt gevreesd behoefd te worden; ook
niet bij een eventuele verdubbeling van
capaciteit.
Anders ligt dit voor de toe te voegen
chemicaliën. Een „bescheiden" mate
van chloreren is een bijzonder gevaar
lijk en rekbaar begrip. Zonder twijfel
zal bij het uitblijven van het gewenste
effekt tot rigoreuzere dosering of tot
het toepassen van andere middelen
overgegaan worden. Ervaringen opge
daan met soortgelijke installaties op de
Nederlandse Antillen leerden mij dat
eveneens grote hoeveelheden ijzerhy-
droxyde vrijkwamen, waarbij ernstige
schade aan de plaatselijke begroeiing
van mangroven optrad. Bovendien ver
oorzaakte het spuiwater een zekere ma
te van eutrofiëring.
Gedetailleerde kennisname van het
proces en de te gebruiken reinigings
technieken van de installaties kan pas
uitsluiting geven of van deze zijde wer
kelijk geen gevaren te duchten zijn.
Toezegging van gemeentewege dat
het districtshoofd van de arbeidsin
spectie en de inspecteur voor de hy
giëne van het milieu de W.) „vol
doende controle" op het gehele pro
ductieproces en de reinigingsmethoden
zullen uitoefenen gee»ft geen enkele
waarborg. Ieder insider in deze materie
weet dan ook nu in het gehele weste
lijke waddengebied nergens controle
uitgeoefend wordt en dat ons land niet
eens over een instituut beschikt waar
het benodigde onderzoek op adequate
wijze verricht zou kunnen worden
Eventuele meerkosten, voortvloeien
de uit het leggen van kabels en zinkers
vanaf de vaste wal, kosten welke ge-
maak dienen te worden om geluidshin
der, roetval en explosiegevaar te ver
minderen, c.q. uit te sluiten, zullen als
onvermijdelijk financiële offers aan het
welzijn en het behoud van het natuur
lijke milieu ingecalculeerd dienen te
worden.
Concluderend kan gesteld worden
dat door vestiging van een centrale
op het door de Texelse Gemeenteraad
voorgestelde terrein, niet slechts een
oppervlakte van 4,5 ha natuur- en re
creatieterrein opgeofferd wordt, maar
dat voor deze ver vooruitgeschoven po
sitie een gebied aangetast en prijsge
geven wordt, dat vele malen groter is.
•Hierbij gaat het niet aan een voorge
staan industriebeleid op te hangen aan
de gerechtvaardigde wens om tot een
oplossing van het Texelse energie- en
waterprobleem te komen
dat door vestiging van het bedrijf
tussen de nieuw aan te leggen haven
en de Langwaalderweg een duidelijk
meer evenwichtige en harmonieuze
aansluiting met het dorp Oudeschild
verkregen wordt dan door een los cem-
plex in het open landschap ten N.O.
van het dorp.
dat grote afbreuk aan de' nabijgelegen
natuurgebieden gedaan zal worden.
dat de oorzaken, welke tot milieuver
ontreiniging zullen leiden al bij de ba
sis aangevat moeten worden.
dat een inlaatbassin op de door mij
voorgestelde plaats, samen met de aan
sluitende groenvoorzieningen als een
definitieve buffer en demarcatielijn
tussen industrie»- en natuurterreinen
gezien moet worden.
Commentaar III
Ten aanzien van de drie laatstge-
citeerde bezwaarschriften (heren Dijk-
sen, biologen en drs. De Wilde) merken
B. en W. het volgende op:
Het bezwaar dat niet voldoende is
onderzocht of er mogelijkheden zijn tot
aanvoer van energie en water via een
kabel- en zinkcrnct moeten wij van de
hand wijzen. Er is gezocht naar een op
lossing, die zowel technisch mogelijk
als voldoende bcdrijfszekcr zou zijn.
Hiervoor heeft de NV TEM veel en
vrijwel onafgebroken overleg gepleegd
reeds vanaf 19S6 tot en met 1969
met andere instellingen die, terzake
veel ervaringen opdeden, zoals de nau
tisch inspecteur der PTT, de NV Pro
vinciale Zeeuwse Electr. Maatschap
pij, Rijkswaterstaat, Marineautoriteiten,
een deskundige verbonden aan het
GEB te Amsterdam en deskundigen van
de Nedcrlandsche Kabelfabriek te
Delft. Uit dit onderzoek bleek dat het
hebben van een onderwaterkabel en een
zinkernet veel bezwaren voor de be
drijfszekerheid met zich brengt. De mo
gelijkheid van breuk is in verband met
de sterke stromingen, de grote diepte-
verschillen en de bodemgesteldheid vrij
groot, waar nog bij komt dat er zowel
in Den Helder als op Texel onvoldoen
de mogelijkheden zijn voor de goede
oeverbescherming van de netten
Hierdoor zcu met vrij langdurige
stremmingen in de levering van energie
rekening gehouden moeten worden.
Het gevaar van breuk doet zich bij
zinkers ook in hoge mate voor, waarbij
gesteld moet worden dat een inspuiting
van zinkers in het Marsdiep, gelijk in
Zeeland geschiedt, in verband met de
grote diepteverschillen in het Marsdiep
niet mogelijk is.
Als reclamanten verwijzen naar re
cente kabelleggingen via een sleuf naar
Zecuws-Vlaanderen moeten zij het niet
voorstellen alsof dit via een enkelvou
dig tracee zou geschieden. Het onderha
vige kabelnet maakt deel uit van vele
parallelle kabelverbindingen met
Zeeuws-Vlaanderen terwijl voor de
plaats van de kruising van de Wcster-
schelde een tracee is gekozen met een
vry onbeweeglijke bodem. Opmerking
verdient dan nog dat de waterfabriek
te Tcrneuzcn ter meerdere zekerheid
nog een bescheiden eigen elektriciteits
centrale heeft.
Meerdere paralelle kabelverbindin
gen naar Texel zijn niet mogelijk omdat
de hiervoor in het Marsdiep beschikba
re breedte ontoereikend is. Om het ri
sico te vermijden dat meerdere kabels
in één keer worden beschadigd moeten
ze nl. op vrij grote onderlinge afstand
liggen.
Het Marsdiep heeft in vergelijking
met de Westerschelde het nadeel dat de
bodem nog steeds aan grote wijzigin
gen onderhevig is en ook het risico van
oeverval relatief groot is. Ook is het
zandtransport door het Marsdiep gro
ter dan dat in de Westerschelde. Een
en ander brengt voor kabels door het
Marsdiep grotere risico's mee.
Het samenvatten van de drie voorzie
ningen elektriciteit, gas en water in één
„navelstreng" zoals door bezwaarden
wordt voorgestaan is niet mogelijk in
verband met de reeds genoemde risi
co's en de verschillende wijzen van re
paratie van voorkomende breuken. Al
dus zou dan ook het risico bestaan dat
alle voorzieningen tegelijk zouden uit
vallen.
Vermelding verdient ook dat het PEN
terzake zelfstandig een onderzoek heeft
ingesteld met als uitgangspunt een di-
rekte aansluiting van Texel op het pro
vinciaal elektriciteitsnet mogelijk te
maken. Veelzeggend is toch wel dat het
PEN achteraf tot dezelfde conclusies
gekomen bleek te zijn als waartoe de
direktie van de NV TEM kwam.
Het PWN liet toen nog geen en
kele sprake was van een combinatie
van plannen met de NV TEM terza
ke een eigen onderzoek instellen. Bij
onderzoekingen en boringen verricht
door Volkers Baggermaatschappij werd
uitgegaan van een tracee vanaf Den Oe
ver naar Oudeschild, omdat een tracee
door het Marsdiep bij voorbaat onmo
gelijk werd geacht. Uit deze onderzoe
kingen bleek dat de kosten van 'n der
gelijke zinker ongeveer gelijk zouden
zijn aan die van dc bouw van een zelf
standige, dus niet gecombineerde wa
terfabriek, waarbij de laatste echter
veel bedrijfszekerder zou zijn.
Nadien is overwogen wat goedkoper
zou zijn een stelsel van elektriciteits
kabels door het Marsdiep plus zinkers
van Den Oever naar Oudeschild of een
gecombineerde elektriciteits- en water
fabriek. Toen bleek dat de gecombi
neerde centrale belangrijk goedkoper
zou zijn, terwijl ook de bedrijfszeker
heid weer belangrijk in het voordeel
van de eigen elektriciteits- en water
fabriek zou uitvallen.
De afstand van de centrale tot het
natuurresrvaat Thijsses Fienwcid blijft
nog altijd 900 meter; daarbij is
gezien de overheersend westelijke wind
een ligging direkt aan de dijk ook
voor de hinder aan het natuurreservaat
gunstiger dan een meer binnenwaartse
ligging. Wij merken op dat de natuur
gebieden alleen bij zuidenwind hinder
kunnen ondervinden. Naar ons gevoel
overtrekken betrokkenen de natuurbe
scherming duidelijk door te suggereren
dat hier sprake zou zijn van de vesti
ging van een milieu-verontreiniging in
het natuurgebied en de indruk te ves
tigen dat de milieuhinder voor de be
volking van Oudeschild minder ernstig
moet worden genomen dan die voor het
natuurgebied Dijkmanshuizen.
Uit vorenstaande is al gebleken dat
het zoeken van de meest economische
oplossing niet a priori doorslaggevend
is geweest; veeleer waren het andere
factoren als bedrijfszekerheid en de op
tredende hinder voor het dorp die de
keuze in hoofdzaak bepalen. Natuurlijk
blijft de economische factor van grote
betekenis. Deze wordt evenwel door re
clamanten op een ontoelaatbare wijze
gebagatelliseerd. Zij zien voorbij dat
zowel de waterfabriek als de elektri
citeitscentrale in hoge mate onrendabe
le voorzieningen zijn.
Omtrent de tariefstelling van de NV
TEM zal nog een duidelijke strijd moe
ten worden geleverd teneinde gelijke
tarieven te bereiken als elders in
Noordholland. Dat ook de provincie
zich terzake van de geplande voorzie
ningen al voor grote financiële moei
lijkheden geplaatst ziet moge duidelijk
worden uit het feit dat Gedeputeerde
Staten zich bij brief van 21 oktober
1969 tot de minister van CRM, Econo
mische Zaken, Sociale Zaken en Volks
gezondheid, Binnenlandse Zaken en
Financiën wendden en hen wezen op
het exorbitante tekort van de exploita
tie van de waterfabriek en hierin Rijks-
steun verzochten. Uit een nadere brief
is ons bekend dat terzake interdeparte
mentaal overleg gaande is en dat Gede
puteerde Staten op een beginseluit
spraak inzake financiële medewerking
in dit project andermaal hebben aange
drongen. Verdere berichten terzake zijn
ons onbekend. Onder deze omstandig
heden is het wel duidelijk dat aan de
economische haalbaarheid van het ge
heel zwaar moet worden getild.
Enigerlei regeling op grond waarvan
meerkosten uit landschappelijke over
wegingen uit 's Rijks middelen zouden
zijn te verkrijgen is ons onbekend. Re
clamanten zouden ons een dienst be
wijzen ons met het bestaan daarvan op
de hoogte te brengen, doch wij vrezen
dat de onderhavige stelling een loze
kreet is.
Onze wensen ten aanzien van de in
dustrievestiging gaan niet verder dan
de mogelijkheden welke thans geldende
bestemmingsplan in dit opzicht biedt.
Wij denken hierbij aan gebruikelijke
voorzieningen in verband met de haven,
als een ijsfabriek, een bescheiden repa
ratiewerfje voor kotters en jachten etc.
(zie verder binnenzijde van dit blad)