\t Is de vraag of mosselverwatering
wel rendabel kan zijn
„De IJsberg"
linister Lardinois
intwoordt kamercommissie
Kwikresten niet
Niet voor 1974
uitspraak
„weggooien
LANDBOUW en VEETEELT „Z
Hoge waardering voor
„Poeso"
„De Duinkanters" brengen
toneelstuk voor de jeugd
De temperatuursom
Veertig koeien per man!
Brhaal uit het soldatenleven door L van Schooien
Tweede blad Texelse Courant, dinsdag 14 maart 1972
rubriek voor
In de onlangs gehouden openbare ver-
idering van dc Vaste Commissie voor
Visserij is o.a. uitvoerig gesproken
-er verwaterplaatsen en verwatersche-
De voornaamste punten hier om-
|ent zullen we hier reveleren.
De heer Dusarduyn (KVP): Ik vraag
lij af, of de minister kan zeggen hoe-
jel tijd met bedoelde studie '(situering
in de definitieve verwaterplaats) ge
loeid zou zijn en of hij al iets kan zeg-
•n over de orde van grootte van de
nstmatige verwaterplaatsen. In dit
ider wil ik nog weten in hoeverre de
estie van de verwaterschepen van
rkelijkheidszin getuigt.
heer Tuijnman (VVD): Het verwa-
blijkt één van de bottlenecks te
in bij onze mosselculturen. Nu heb ik
de visserij wereld, maar ook elders
vlrnomen dat er proeven mogelijk zijn
al worden genomen met verwater-
lepen. Ik zou graag van de minister
•nemen of hierin bepaalde perspec-
iven zitten en met name, of dat eco-
isch mogelijk is.
>e heer Egas (PvdA): De vraag of er
te zeggen valt over de ontwikke-
jen van de vestigingsplaatsen van de
watering, blijft natuurlijk ook mte-
:ant voor de noordelijke gebieden,
erg zijn geïnteresseerd, bijvoorbeeld
fxel tegenover Wieringen enz. Als
rover iets te zeggen valt, zou i'k dat
,ag vernemen.
'ot zover de vragen en opmerkingen
In een paar Tweede Kamerleden over
waterplaatsen en verwaterschepen.
Het antwoord van Minister Lardinois is
vtfj uitvoerig. Op bepaalde punten erg
vlag en misschien daardoor ook wel
onthullend. Het komt eigenlijk hier op
l'neer dat het technisch goed mogelijk is
ofc een verwaterplaats te bouwen, maar
dl vraag is of het wel economisch ver-
jBtwoord is. Pas als die vraag beant-
,rBord is over een jaar of twee
len we wel eens weer zien. Op dat
taient stellen we de aangekondigde
-rdepartementale werkgroep in die
let uitmaken waar de verwaterplaats
tKnelpunt is nu de twijfel of de
Ie verwatering wel rendabel zal zijn.
lledigheidshalve laten we hier het
iwoord van de minister volgen:
,De kwestie met betrekking tot de
•atering wordt an feite belangrijker,
lien wij dit zowel technisch als eco-
isch onder de knie krijgen, terwijl
trend ten aanzien van de garnalen-
erij doorzet (teruggang op de Wad-
:ee), dan wordt het wellicht moge-
in Nederland een mosselcultuur te
idhaven, die een bijna gelijke om-
ig zal kunnen hebben als die, welke
ger in Nederland bestond.
wil nu ingaan op de proeven bij
Komt je op Texel. Sommigen noemen
Borntje al een „proefstation" voor de
kselcultuur. Ik wil mij daarbij aan-
■ten. Prof. Korringa heeft op het ge-
TÏ van de visserij al zoveel teleur-
fingen moeten verwerken, dat ik
Ji dit graag gun! Het proefstation
Ir de mosselcultuur heeft inderdaad
■getoond, dat het technisch mogelijk
gen goede kwaliteit mosselen in de
■del wordt zelfs gesproken van een
*re kwaliteit mosselen via een
tr kunstmatige methode op de markt
fcrengen. Dit is buitengewoon belang-
I. Ik meen dus dit is in de memo-
rj^ van toelichting reeds naar voren ge-
ht dat technisch gesproken op dit
gebied perspectieven liggen. Over de
economische kant van de zaak zou ik
echter nog geen uitsluitsel willen geven.
Om dit via een eenvoudige vergelijking
de Commissie en misschien ook het
Zeeuwse volk duidelijk te maken, zou ik
een paar getallen willen noemen.
De gehele aanvoer van mosselen
naar mijn mening is het prijspeil mo
menteel bepaald niet onbevredigend
bedraagt 15 miljoen a 20 miljoen per
jaar. Een installatie om de normale
aanvoer van zo'n 100 miljoen kilogram
Nederlandse mosselen kunstmatig te
verwateren eist een investering, die
twee keer zo groot is als de totale jaar
lijkse aanvoer; wij moeten hier name
lijk denken in een orde van grootte van
30 miljoen.
Mijnheer de voorzitter. Als men deze
getallen op zich laat inwerken, begrijpt
men natuurlijk, dat dit de bottleneck is.
De installatie moet niet alleen worden
gebouwd, maar moet ook worden afge
schreven en rendabel worden gemaakt.
Wij proberen of deze investering kan
worden gedrukt, maar men mag in ie
der geval niet al te gemakkelijk praten
over verwaterplaatsen op Texel, in
Noordholland, Friesland, Zeeland en
over verwaterschepen. Ik beschik niet
over de mogelijkheden, die mijn collega
van Verkeer en Waterstaat bezit. In het
totaal van door de Regering gestelde
prioriteiten is dit een punt van grote
zorg, waarbij de vraag zich voordoet
op welke manier wij een rendabele mos
selcultuur in Nederland overeind kun
nen houden met dit instrumentarium.
Op deze vraag kunnen wij nog geen
antwoord geven; dit zal waarschijnlijk
nog wel een jaar of twee duren. Als dit
antwoordt betreffende de economische
kant van de zaak uiteraard begrensd
kan worden gegeven is het moment
aangebroken om in overleg met het be
drijfsleven, met de verschillende depar
tementen en provincies, nader te bepa
len waar dat ene verwaterstation of
eventueel twee stations moeten worden
gesitueerd.
Mijnheer de voorzitter. Momenteel
worden er proeven gedaan met verwa-
tersChepen. Misschien, dat dit perspec
tieven opent met betrekking tot de eco
nomische kant van de zaak. Onze insti
tuten werken aan deze proeven mee,
hetgeen zij ook zullen blijven doen. Ik
zou echter toch niet van een zeker op
timisme in dezen willen getuigen. Daar
voor is het beslist te vroeg. De moeilijk
heden, die hiermede verwacht kunnen
worden, zijn niet gering. Een moeilijk
heid is bijvoorbeeld, dat men in de han
del absoluut moet beschikken over
voorraden, waaruit men altijd kan put
ten als de klant er om vraagt. Dit is
een systeem dat via verwaterschepen
vrijwel niet te realiseren is.
Een van de beslissende factoren bij de
bepaling waar deze verwaterplaatsen
zouden moeten komen, is de kwaliteit
van het water. Het water moet zout zijn
en aan hoge eisen voldoen. Ik ben het er
mee eens, dat moet worden bekeken,
hoe met name in Zeeland de problema
tiek is; in Zeeland is de 'handel gecon
centreerd en is in de handelsbedrijven
gespecialiseerde arbeid aanwezig. Men
begrijpt dat in dezen vooral de econo
mische factoren doorslaggevend moeten
zijn. Het spreekt vanzelf dat, als men
voor het verwateren alleen al een inves
tering nodig heeft, die in omvang twee
maal zo groot is als de opbrengst van
de aanvoer van mosselen, men dan met
een bijzonder gewaagde onderneming
bezig is".
In antwoord op een vraag van de heer
Egas zegt de minister nog: „Het zal
echter wel 1974 worden, voordat wij
met succes kunnen beginnen met het
beantwoorden van de vraag waar het
moet gebeuren. Wij verwachten niet,
vóór begin 1974 een reële uitspraak te
'kunnen doen over de economie van het
geheel. Over de techniek weten wij al
heel wat, maar over de economie kun
nen wij nog geen uitspraak doen".
Tot zover dan het niet van veel op
timisme getuigende antwoord van de
minister over toekomst en béhoud van
de mosselcultuur voor Nederland.
Op de op 4 maart gehouden club
match te Amersfoort behaalde de Welsch
Corgi „Poeso" van mevrouw N. Savel-
kouls uit De Koog het predikaat „Uit
muntend", plaatsing 5 in de jeugdklas-
se.
De Texelse liefhebbers van rashonden
doen momenteel veel moeite om hun
hobby te verbreiden. Het behalen van
prijzen blijkt een stimulerend effekt te
hebben op de hondeneigenaars die hun
liefhebberij tot dusver niet in georgani
seerd verband uitoefenden. Het blijft
overigens niet bij tentoonstellingen. Ook
worden gezellige avonden georganiseerd
gezamenlijke wandelingen en zelfs hon
denrallies (zoals vorig jaar september
in Bergen; vijf Texelaars sleepten toen
een prijs in de wacht). Elke zaterdag
middag van vijf tot zes uur trainen de
Texelse kynologen in De Zwalkers
burcht aan de Beatrixlaan: ringoefenin-
gen voor de a.s. tentoonstelling in Leeu
warden en gehoorzaamheidsoefeningen
van het G.G.-examen. Wie interesse
heeft mag vrijblijvend eens komen kij
ken.
DE KOOG De toneelvereniging De
Duinkanters is niet bij de pakken gaan
neerzitten. Na 25 jaar lang jaarlijks
meestal twee toneelstukken op de plan
ken te hebben gebracht, moest de vere
niging door omstandigheden die welbe
kend mogen heten haar winterse aktivi-
teiten wel zeer beperken. Beperken,
maar niet geheel opschorten. Een paar
maanden geleden is het spel in drie be
drijven „Poerlepotje" in studie geno
men. Dit, door K. Oudes en H. Riemers
geschreven en bij de uitgeverij Ons
Jeugdtoneel te Alkmaar verschenen to
neelstuk is bedoeld voor jongeren tus
sen de 4 en 14 jaar.
Er wordt serieus en met erg veel ani
mo gerepeteerd, opdat de vele amusante
vondsten goed tot hun recht komen,
want er gebeurt heel wat in dit verhaal
over „grote" mensen, die toch nog een
beetje in wonderen geloven.
Ook de ouders, die samen met hun
kinderen, zondagmiddag 19 maart om
3 uur in de Kaaps-nol (dan wordt het
spel opgevoerd) de uitvoering willen
zien zullen beslist geen saaie middag
hebben.
De kop van dit artikel is meer dan
een vrijblijvend advies. Het is een her
innering aan een „voorschrift".
In het kader van de milieuverontrei
niging speelt kwik een zeer belangrijke
rol. Er zijn maar weinig stoffen, die als
het om het gezond houden van het mi
lieu gaat een zo belangrijke bron van
„vervuiling" zijn als kwik.
Het is jammer, dat voor bepaalde ta
ken in land- en tuinbouw de kwikmid
delen nog niet gemist kunnen worden.
We denken aan de ontsmetting van
bloembollen en aardappelen, die be
stemd zijn voor de winning van «poot-
goéd. Zolang er geen goede vervangen
de middelen zijn zullen de kwikmidde
len hiervoor gebruikt moeten worden.
De „overheid" heeft echter wel iets
gedaan om het gevaar van milieuver
ontreiniging door het gebruik van deze
middelen zoveel mogelijk te beperken.
Zo is het verboden om de restanten
ontsmettingsoplossing zo maar te laten
weglopen. Er zijn voorschriften gegeven
voor het filteren van de oplossing. Hier
door blijven de kwikresten voor het
grootste gedeelte in het filter hangen.
Daarmee is men er echter nog niet. De
in de filter achtergebleven resten moe
ten zo opgeruimd worden, dat het ge
vaar voor verontreiniging van het mi
lieu wordt voorkomen. Het is de bedoe
ling deze resten centraal op te ruimen.
Bloembollenkwekers en aardappelte
lers op Texel kunnen de kwikresten in
een dikke plastic zak (kunstmestzak)
bezorgen bij de Coöp. Aardappelbe
waarplaats aan de Meiert Boon9bosweg.
Vandaar wordt verder transport ver
zorgd.
In het algemeen belang, maar ook in
het belang van de betreffende bollen
en schapentelers adviseren wij u van
deze mogelijkheid gebruik te maken.
Indien aangetoond kan worden, dat op
uw bedrijf voor de ontsmetting van
bloembollen of aardappelen gebruik is
gemaakt van kwikmiddelen en u kunt
niet aangeven, waar de restanten zijn
gebleven kan dit „nare" gevolgen heb
ben. Vandaar, dat we schreven: „Dit is
geen vrijblijvend advies".
De aandachtige lezers van landbouw-
vakbladen en onze rubriek kunnen we
ten, dat er de laatste jaren bij het be
palen van het moment, waarop de eer
ste stikstof op het grasland kan worden
gestrooid wordt gewerkt met de zg.
temperatuursom. Het is de som van de
gemiddelde dagtemperaturen na 1 janu
ari, waarbij temperaturen beneden nul
graden als nul worden berekend.
Met ons hebben velen waarschijnlijk
venvacht, dat de temperatuursom dit
jaar al op een vroeg moment een hoge
waarde zou hebben bereikt. Eerlijk ge
zegd valt ons dit een beetje tegen.
Volgens de laatste gegevens zal bij
het voortduren van de weersomstandig
heden, zoals die thans verlopen de som
van 200 graden Celsius bij het weersta
tion, dat voor ons geldig is, nl. Den Hel
der op 14 maart gereikt zijn.
De som van 200 graden wordt be
schouwd als het punt, waarop de eerste
stikstof op het grasland zonder risico
kan worden gegeven. Nog eens, dit valt
ons voor dit voor ons gevoel zeer vroege
voorjaar wat tegen. Het is al zeker 10
dagen geleden, dat een veehouder ons
de mededeling doorgaf, dat hij de eerste
stikstof op het grasland al had gegeven.
Nu mogen we wel aannemen, dat bij de
geringe regenval, of liever gezegd hij
het aanhoudende droge weer van de
laatste weken de verliezen van de ge
strooide stikstof niet groot zullen zijn.
Maar intussen blijkt wel, dat we op
dit moment nog geen haast behoeven te
maken om de eerste stikstof te strooien.
Toch kunnen we er heel goed in komen,
dat een aantal veehouders er in de
eerstvolgende dagen toe zullen over
gaan om met de stikstof te veld te gaan.
Als het goed ontwaterde grond betreft
menen we, dat daartegen ook weinig
bezwaar is. Het is heel goed mogelijk,
dat met name de berijdbaarheid van de
percelen omstreeks half maart belang
rijk minder is dan op dit moment.
Telkens weer krijg je de indruk, dat
men het opvoeren van het aantal melk
koeien, dat één man kan verzorgen als
een „hobby" van de landbouwvoorlich-
ters beschouwt. Afgezien van het feit,
dat het beslist niet zo is, dat bedrijfs-
voorlichters aan iedere veehouder en in
alle omstandigheden het 40 koeien per
man propageren vergeet men daarbij
nog iets. Namelijk dit:
Landbouwvoorlichters hebben een ad
viserende taak. Ze geven voorlichting,
maar geen voorschriften. Bedrijfsvoor-
lichters rekenen er bij het geven van
adviezen op, dat ze die geven aan on
dernemers, die zelf in staat zijn te be
oordelen of een advies voor hun per
soon en hun bedrijf geschikt is.
Een paar weken geleden bespraken
we in een kring van veehouders een
plan, waarbij een veehouder, die op het
moment zo'n kleine 20 koeien melkt de
melkveehouderij wil gaan uitbreiden
tot 40 melkkoeien. Hij had ons gevraagd
een begroting van opbrengsten en kos
ten te maken van de situatie, die zou
ontstaan na de uitbreiding.
Bij de bespreking van deze begroting
bleek weer duidelijk, dat een flink aan
tal veehouders in die kring het een vrij
wel onmogelijke opgave vonden om op
een eenmansbedrijf 40 melkkoeien te
houden.
We waren blij te kunnen vertellen,
dat het in dit geval geen uit de hoofden
van de landbouwvoorlichters ontsproten
plan was, maar een eigen initiatief van
de betreffende veehouder.
In de bespreking bleek verder, dat
veel van de aanwezige veehouders er
niet voor zouden voelen om bij een be
drag van zo'n ƒ17.000,ƒ25.000,
grote stijging van het arbeidsinkomen
de extra zorg voor lief te nemen. Als
men het werkelijk zo ziet, dan kunnen
we daar in zekere zin respect voor op
brengen. Als men dan maar niet ver
geet, dat men het risico loopt over enke
le jaren tot de achtergebleven groepen
te gaan behoren.
Een ander geluid
Na de officiële boerderijentocht heb
ben we die nog eens overgedaan met
leerkrachten en leerlingen van de La
gere Landbouwschool. We kwamen
daarbij ook weer op het bedrijf, waar
door uitbreiding een normale grupstal
van zo'n 45 melkkoeien is ontstaan. Bij
het eerste bezoek was er wat kritiek
op de „bewerkbaarheid" van deze stal,
wat één van de deelnemers de opmer
king ontlokte, dat dit een loopstal voor
de veehouder was.
Dit bedrijf wordt op het moment nog
gevoerd als een vader-zoon-bedrijf. Bij
ons tweede bezoek spraken we over het
bezwaar, dat deze stal een vrij bewer
kelijke stal was en stelden we, dat het
ook voor ons een vraag was of dit be
drijf op deze wijze als eenmansbedrijf
was te voeren. Voor de jonge boer bleek
dit helemaal geen probleem te zijn. Hij
zag er niet tegen op om zeker als de
(Zie vervolg achterpagina tweede blad)
Walvisbeen wist niet wat een Ro-
was, maar het zou wel niet veel
|>nders zijn.
rch zei hij en het was hem zó goed
I te zien dat hij slechts met weerzin
pet onderwerp doorging, dat de ad-
fnt achterdochtig werd. ,,'t Is altijd
lammer van de mensen, die er de
b van worden".
Pe grieten bedoel je", zei de adju-
„Loop rond m'an, we leven niet
r ln negentienhonderd zóveel. Vroe-
L^en kérels die de vrouwen
■ïdden, tegenwoordig is het precies
prsom. Moet je zien wat er af en toe
■et hek staat, complete landhaaien".
T T 21in °ok anderen", zei Walvis
je fijngevoelig. „En dan vraag ik me
a*> °f ik mijn mond wel mag
pegen wie zou je dan moeten pra-
1 regen die grieten?"
p, onders waarschuwen, bijvoor-
l «zei Walvisbeen met nadruk.
adjudant barstte in lachen uit. Hij
Pijn sergeant al aanbellen, om eer-
ouders te waarschuwen tegen de
Jren, die hun dochters bedreigden
pege de Koninklijke Landmacht,
[aivisbeen lachte niet mee. Het la-
t Ï°U a^judant wel vergaan,
nij. Het gesprek ging prima, juist
[pede kant op.
mensen denken altijd", zei hij,
„zoiets doet mijn dochter niet. En later
zitten ze met de brokken".
„Man nog toe", zei de adjudant ver
wonderd, „wat ben jij opeens aan het
moraliseren. Je lijkt wel een midder
nacht-zendeling. Heb je wat op je hart?
Kom er dan mee voor de dag".
„Ik deed 't liever niet, adjudant", zei
Walvisbeen nederig, „maar u zou het
me later hoogst kwalijk nemen, als ik
mijn mond gehouden had".
„Als je zo begint neem ik het je in
derdaad hoogst kwalijk", zei de adju
dant ongemakkelijk. Wat had Walvis
been? Niks voor hem om de zedemees-
ter uit te hangen. Er was wat en hij,
adjudant Ackermans, was er bij betrok
ken. Met de snelheid van een straalja
ger verkenden zijn gedachten het heel
al. Wie.... Ruth.... Ruth toch niet?
En toch niet met.
Hakkelend en met duizend veront
schuldigingen vertelde Walvisbeen het
verhaal. Hoe hij, toerend op zijn brom
mertje tientallen kilometers buiten de
omtrek van de legerplaats, de soldaat
Bot in burger in een auto had zien zit
ten, langs de kant van de weg, met een
meisje. Hij was er nog eens langs ge
komen, ze hadden hem niet eens opge
merkt, en het speet hem erg, maar hij
moest het zeggen: als het niet juffrouw
Ruth was, dan was het toch haar dub
bel.
De adjudant lachte, maar niet vrolijk.
„Onzin kerel. Waar zie je mijn dochter
voor aan?"
„Ik zie uw dochter er juist helemaal
niet voor aan", loog Walvisbeen, die
Ruth maar een „hooghartig nest vol
verbeelding" vond, „maar die Bot wèl.
Die vent staat voor niks, dat is een bru
tale hond. Dat weet u trouwens zelf wel,
denk maar aan die laatste keer, met die
jeep. Ik wou dat ik het maar niet ge
zegd had", besloot hij zijn verhaal,
„want nu bent u natuurlijk woedend op
mij. Ik had beter mijn mond kunnen
houden".
Adjudant Ackermans was inderdaad
woedend op sergeant Walvisbeen. Dat
die gluurder het nu nét moest zijn.
Maar hij kon het niet laten merken,
wilde iedere schijn vermijden dat hij
het serieus nam.
„Je zult je wel vergist hebben" zei
hij, „want voor zover ik weet was Ruth
de hele middag thuis. En wat Bot doet
moet hij weten. In ieder geval, als het
zo geweest was, zou ik je dankbaar zijn
geweest als je me gewaarschuwd had.
Dus maak je geen zorg".
Je houdt je goed, dacht Walvisbeen
vergenoegd, maar ik heb mijn pijl af
geschoten en de weerhaak zit diep. Jam
mer dat hij geen getuige kon zijn van
de verdere gang van zaken. Er zou wel
wat zwaaien in den huize Ackermans,
want dat het Ruth geweest was, daar
durfde hij zijn strepen onder verwed
den. En dat ze met de soldaat Bot be
paald niet over de politieke toestand in
de Verenigde Staten of over de ruimte-
vluchten zat te discussieren stond als
een paal boven water. Zulke besprekin
gen voerde je niet met je hoofd op de
schouders van een man.
„Ome Wullem had me te grazen", ver
telde Kees aan zijn vriend Sjoerd. „Hij
zocht me duidelijk, d'r zat een vlek op
m'n broek. Hij was zo groots als een
ouwe dief toen hij hem ontdekte. Ik
weet niet, maar ik smoesde die vent
niet. Hij was mij te triomfantelijk".
„Je weet toch dat hij de pé aan je
heeft", zei Sjoerd. „Nou dan. Gun hem
de triomf. Als ie erg vervelend wordt,
zit er vandaag of morgen een beetje wa
ter in de tank van z'n motor".
„Ik wéét het niet", zei Kees weer, be
kommerd het hoofd schuddend, „maar
de vént z'n ponem stond me niet an. Hij
glom gewoonweg. Die voert wat in z'n
schild".
„Een balk waarschijnlijk", zei Sjoerd
grinnikend.
„Lieve man", zei Greet Ackermans die
avond, „het lijkt wel of je paardevlees
gegeten hebt. Je zit geen ogenblik en je
kijkt als een oorwurm. Is dat zaakje van
die vermiste patronen nou nog niet op
gelost?"
„Ach mens, allang", snauwde de Stip.
Zijn vrouw fronste de wenkbrauwen.
Ze kende zijn buien, maar ze gaf er niet
altijd aan toe. En grofheden nam ze
niet.
„Ik ben je huishoudster niet", zei ze
„trouwens, die hoef je ook niet als
,mens" te betitelen. Als je ergens mee
zit, vier het dan niet op mij uit".
,,'t Gaat jou aan zo goed als mij", zei
hij nijdig.
„Mij?"
„Ja, 't gaat om Ruth".
„Om Ruth? Heeft ze iets uitge
spookt?"
Adjudant Ackermans slikte. Het ging
om zijn dochter, zijn Ruth, en alleen al
de gedachte dat een slijmerige figuur
als Walvisbeen haar met zijn woorden
en verdachtmakingen bezoedeld had,
deed hem zijn vuisten ballen tot de
knokkels wit zagen.
„Ga nou es rustig zitten", zei ze, „en
praat gewoon. Zó veel zal er met Ruth
niet aan de hand zijn. Je kent je dochter
toch wel. Wordt er soms over haar ge
kletst? Dat zou me niks verwonderen in
zo'n kletsgat".
„Ja", zei hij', iets kalmer, zijn vrouw
wist altijd olie op de golven te gieten,
„er wordt over haar gekletst. En je zult
het niet geloven, ze zeggen dat ze met
soldaten uitgaat".
„Ach toe Henk, laat me niet lachen,
Ruth!"
„De vent die het me vertelde, had ik
graag in zijn huichelachtige tronie ge
timmerd, want het leedvermaak droop
er af, al zat hij er ook erg mee in, van
wege mij natuurlijk. Maar tussen twee
haakjes: weet jij waar Ruth zaterdag
middag zat?"
„Nee. Ze ging een heel eind fietsen,
zei ze. Ze was laat thuis".
Ruth had wel een hoge kleur gehad
en was nogal opgewonden, bedacht ze
nu opeens. Maar ze had dat aan de
fietstocht toegeschreven en aan de haast
om thuis te komen. Ruth dacht ze, had
voor haar geen geheimen. Tenzij
hartsgeheimen misschien, waar ze nog
niet mee voor de dag kwam. Maar Ruth
die „uitging met holdaten" méérvoud
maar liefst! Ze weigerde eenvoudig er
geloof aan te schenken.
„Volgens die vent zat ze zaterdag
middag in een auto, een eind hier uit de
•buurt, met een van de lui van mijn
compie".
(wordt vervolgd)