\t Is de vraag of mosselverwatering wel rendabel kan zijn „De IJsberg" linister Lardinois intwoordt kamercommissie Kwikresten niet Niet voor 1974 uitspraak „weggooien LANDBOUW en VEETEELT „Z Hoge waardering voor „Poeso" „De Duinkanters" brengen toneelstuk voor de jeugd De temperatuursom Veertig koeien per man! Brhaal uit het soldatenleven door L van Schooien Tweede blad Texelse Courant, dinsdag 14 maart 1972 rubriek voor In de onlangs gehouden openbare ver- idering van dc Vaste Commissie voor Visserij is o.a. uitvoerig gesproken -er verwaterplaatsen en verwatersche- De voornaamste punten hier om- |ent zullen we hier reveleren. De heer Dusarduyn (KVP): Ik vraag lij af, of de minister kan zeggen hoe- jel tijd met bedoelde studie '(situering in de definitieve verwaterplaats) ge loeid zou zijn en of hij al iets kan zeg- •n over de orde van grootte van de nstmatige verwaterplaatsen. In dit ider wil ik nog weten in hoeverre de estie van de verwaterschepen van rkelijkheidszin getuigt. heer Tuijnman (VVD): Het verwa- blijkt één van de bottlenecks te in bij onze mosselculturen. Nu heb ik de visserij wereld, maar ook elders vlrnomen dat er proeven mogelijk zijn al worden genomen met verwater- lepen. Ik zou graag van de minister •nemen of hierin bepaalde perspec- iven zitten en met name, of dat eco- isch mogelijk is. >e heer Egas (PvdA): De vraag of er te zeggen valt over de ontwikke- jen van de vestigingsplaatsen van de watering, blijft natuurlijk ook mte- :ant voor de noordelijke gebieden, erg zijn geïnteresseerd, bijvoorbeeld fxel tegenover Wieringen enz. Als rover iets te zeggen valt, zou i'k dat ,ag vernemen. 'ot zover de vragen en opmerkingen In een paar Tweede Kamerleden over waterplaatsen en verwaterschepen. Het antwoord van Minister Lardinois is vtfj uitvoerig. Op bepaalde punten erg vlag en misschien daardoor ook wel onthullend. Het komt eigenlijk hier op l'neer dat het technisch goed mogelijk is ofc een verwaterplaats te bouwen, maar dl vraag is of het wel economisch ver- jBtwoord is. Pas als die vraag beant- ,rBord is over een jaar of twee len we wel eens weer zien. Op dat taient stellen we de aangekondigde -rdepartementale werkgroep in die let uitmaken waar de verwaterplaats tKnelpunt is nu de twijfel of de Ie verwatering wel rendabel zal zijn. lledigheidshalve laten we hier het iwoord van de minister volgen: ,De kwestie met betrekking tot de •atering wordt an feite belangrijker, lien wij dit zowel technisch als eco- isch onder de knie krijgen, terwijl trend ten aanzien van de garnalen- erij doorzet (teruggang op de Wad- :ee), dan wordt het wellicht moge- in Nederland een mosselcultuur te idhaven, die een bijna gelijke om- ig zal kunnen hebben als die, welke ger in Nederland bestond. wil nu ingaan op de proeven bij Komt je op Texel. Sommigen noemen Borntje al een „proefstation" voor de kselcultuur. Ik wil mij daarbij aan- ■ten. Prof. Korringa heeft op het ge- TÏ van de visserij al zoveel teleur- fingen moeten verwerken, dat ik Ji dit graag gun! Het proefstation Ir de mosselcultuur heeft inderdaad ■getoond, dat het technisch mogelijk gen goede kwaliteit mosselen in de ■del wordt zelfs gesproken van een *re kwaliteit mosselen via een tr kunstmatige methode op de markt fcrengen. Dit is buitengewoon belang- I. Ik meen dus dit is in de memo- rj^ van toelichting reeds naar voren ge- ht dat technisch gesproken op dit gebied perspectieven liggen. Over de economische kant van de zaak zou ik echter nog geen uitsluitsel willen geven. Om dit via een eenvoudige vergelijking de Commissie en misschien ook het Zeeuwse volk duidelijk te maken, zou ik een paar getallen willen noemen. De gehele aanvoer van mosselen naar mijn mening is het prijspeil mo menteel bepaald niet onbevredigend bedraagt 15 miljoen a 20 miljoen per jaar. Een installatie om de normale aanvoer van zo'n 100 miljoen kilogram Nederlandse mosselen kunstmatig te verwateren eist een investering, die twee keer zo groot is als de totale jaar lijkse aanvoer; wij moeten hier name lijk denken in een orde van grootte van 30 miljoen. Mijnheer de voorzitter. Als men deze getallen op zich laat inwerken, begrijpt men natuurlijk, dat dit de bottleneck is. De installatie moet niet alleen worden gebouwd, maar moet ook worden afge schreven en rendabel worden gemaakt. Wij proberen of deze investering kan worden gedrukt, maar men mag in ie der geval niet al te gemakkelijk praten over verwaterplaatsen op Texel, in Noordholland, Friesland, Zeeland en over verwaterschepen. Ik beschik niet over de mogelijkheden, die mijn collega van Verkeer en Waterstaat bezit. In het totaal van door de Regering gestelde prioriteiten is dit een punt van grote zorg, waarbij de vraag zich voordoet op welke manier wij een rendabele mos selcultuur in Nederland overeind kun nen houden met dit instrumentarium. Op deze vraag kunnen wij nog geen antwoord geven; dit zal waarschijnlijk nog wel een jaar of twee duren. Als dit antwoordt betreffende de economische kant van de zaak uiteraard begrensd kan worden gegeven is het moment aangebroken om in overleg met het be drijfsleven, met de verschillende depar tementen en provincies, nader te bepa len waar dat ene verwaterstation of eventueel twee stations moeten worden gesitueerd. Mijnheer de voorzitter. Momenteel worden er proeven gedaan met verwa- tersChepen. Misschien, dat dit perspec tieven opent met betrekking tot de eco nomische kant van de zaak. Onze insti tuten werken aan deze proeven mee, hetgeen zij ook zullen blijven doen. Ik zou echter toch niet van een zeker op timisme in dezen willen getuigen. Daar voor is het beslist te vroeg. De moeilijk heden, die hiermede verwacht kunnen worden, zijn niet gering. Een moeilijk heid is bijvoorbeeld, dat men in de han del absoluut moet beschikken over voorraden, waaruit men altijd kan put ten als de klant er om vraagt. Dit is een systeem dat via verwaterschepen vrijwel niet te realiseren is. Een van de beslissende factoren bij de bepaling waar deze verwaterplaatsen zouden moeten komen, is de kwaliteit van het water. Het water moet zout zijn en aan hoge eisen voldoen. Ik ben het er mee eens, dat moet worden bekeken, hoe met name in Zeeland de problema tiek is; in Zeeland is de 'handel gecon centreerd en is in de handelsbedrijven gespecialiseerde arbeid aanwezig. Men begrijpt dat in dezen vooral de econo mische factoren doorslaggevend moeten zijn. Het spreekt vanzelf dat, als men voor het verwateren alleen al een inves tering nodig heeft, die in omvang twee maal zo groot is als de opbrengst van de aanvoer van mosselen, men dan met een bijzonder gewaagde onderneming bezig is". In antwoord op een vraag van de heer Egas zegt de minister nog: „Het zal echter wel 1974 worden, voordat wij met succes kunnen beginnen met het beantwoorden van de vraag waar het moet gebeuren. Wij verwachten niet, vóór begin 1974 een reële uitspraak te 'kunnen doen over de economie van het geheel. Over de techniek weten wij al heel wat, maar over de economie kun nen wij nog geen uitspraak doen". Tot zover dan het niet van veel op timisme getuigende antwoord van de minister over toekomst en béhoud van de mosselcultuur voor Nederland. Op de op 4 maart gehouden club match te Amersfoort behaalde de Welsch Corgi „Poeso" van mevrouw N. Savel- kouls uit De Koog het predikaat „Uit muntend", plaatsing 5 in de jeugdklas- se. De Texelse liefhebbers van rashonden doen momenteel veel moeite om hun hobby te verbreiden. Het behalen van prijzen blijkt een stimulerend effekt te hebben op de hondeneigenaars die hun liefhebberij tot dusver niet in georgani seerd verband uitoefenden. Het blijft overigens niet bij tentoonstellingen. Ook worden gezellige avonden georganiseerd gezamenlijke wandelingen en zelfs hon denrallies (zoals vorig jaar september in Bergen; vijf Texelaars sleepten toen een prijs in de wacht). Elke zaterdag middag van vijf tot zes uur trainen de Texelse kynologen in De Zwalkers burcht aan de Beatrixlaan: ringoefenin- gen voor de a.s. tentoonstelling in Leeu warden en gehoorzaamheidsoefeningen van het G.G.-examen. Wie interesse heeft mag vrijblijvend eens komen kij ken. DE KOOG De toneelvereniging De Duinkanters is niet bij de pakken gaan neerzitten. Na 25 jaar lang jaarlijks meestal twee toneelstukken op de plan ken te hebben gebracht, moest de vere niging door omstandigheden die welbe kend mogen heten haar winterse aktivi- teiten wel zeer beperken. Beperken, maar niet geheel opschorten. Een paar maanden geleden is het spel in drie be drijven „Poerlepotje" in studie geno men. Dit, door K. Oudes en H. Riemers geschreven en bij de uitgeverij Ons Jeugdtoneel te Alkmaar verschenen to neelstuk is bedoeld voor jongeren tus sen de 4 en 14 jaar. Er wordt serieus en met erg veel ani mo gerepeteerd, opdat de vele amusante vondsten goed tot hun recht komen, want er gebeurt heel wat in dit verhaal over „grote" mensen, die toch nog een beetje in wonderen geloven. Ook de ouders, die samen met hun kinderen, zondagmiddag 19 maart om 3 uur in de Kaaps-nol (dan wordt het spel opgevoerd) de uitvoering willen zien zullen beslist geen saaie middag hebben. De kop van dit artikel is meer dan een vrijblijvend advies. Het is een her innering aan een „voorschrift". In het kader van de milieuverontrei niging speelt kwik een zeer belangrijke rol. Er zijn maar weinig stoffen, die als het om het gezond houden van het mi lieu gaat een zo belangrijke bron van „vervuiling" zijn als kwik. Het is jammer, dat voor bepaalde ta ken in land- en tuinbouw de kwikmid delen nog niet gemist kunnen worden. We denken aan de ontsmetting van bloembollen en aardappelen, die be stemd zijn voor de winning van «poot- goéd. Zolang er geen goede vervangen de middelen zijn zullen de kwikmidde len hiervoor gebruikt moeten worden. De „overheid" heeft echter wel iets gedaan om het gevaar van milieuver ontreiniging door het gebruik van deze middelen zoveel mogelijk te beperken. Zo is het verboden om de restanten ontsmettingsoplossing zo maar te laten weglopen. Er zijn voorschriften gegeven voor het filteren van de oplossing. Hier door blijven de kwikresten voor het grootste gedeelte in het filter hangen. Daarmee is men er echter nog niet. De in de filter achtergebleven resten moe ten zo opgeruimd worden, dat het ge vaar voor verontreiniging van het mi lieu wordt voorkomen. Het is de bedoe ling deze resten centraal op te ruimen. Bloembollenkwekers en aardappelte lers op Texel kunnen de kwikresten in een dikke plastic zak (kunstmestzak) bezorgen bij de Coöp. Aardappelbe waarplaats aan de Meiert Boon9bosweg. Vandaar wordt verder transport ver zorgd. In het algemeen belang, maar ook in het belang van de betreffende bollen en schapentelers adviseren wij u van deze mogelijkheid gebruik te maken. Indien aangetoond kan worden, dat op uw bedrijf voor de ontsmetting van bloembollen of aardappelen gebruik is gemaakt van kwikmiddelen en u kunt niet aangeven, waar de restanten zijn gebleven kan dit „nare" gevolgen heb ben. Vandaar, dat we schreven: „Dit is geen vrijblijvend advies". De aandachtige lezers van landbouw- vakbladen en onze rubriek kunnen we ten, dat er de laatste jaren bij het be palen van het moment, waarop de eer ste stikstof op het grasland kan worden gestrooid wordt gewerkt met de zg. temperatuursom. Het is de som van de gemiddelde dagtemperaturen na 1 janu ari, waarbij temperaturen beneden nul graden als nul worden berekend. Met ons hebben velen waarschijnlijk venvacht, dat de temperatuursom dit jaar al op een vroeg moment een hoge waarde zou hebben bereikt. Eerlijk ge zegd valt ons dit een beetje tegen. Volgens de laatste gegevens zal bij het voortduren van de weersomstandig heden, zoals die thans verlopen de som van 200 graden Celsius bij het weersta tion, dat voor ons geldig is, nl. Den Hel der op 14 maart gereikt zijn. De som van 200 graden wordt be schouwd als het punt, waarop de eerste stikstof op het grasland zonder risico kan worden gegeven. Nog eens, dit valt ons voor dit voor ons gevoel zeer vroege voorjaar wat tegen. Het is al zeker 10 dagen geleden, dat een veehouder ons de mededeling doorgaf, dat hij de eerste stikstof op het grasland al had gegeven. Nu mogen we wel aannemen, dat bij de geringe regenval, of liever gezegd hij het aanhoudende droge weer van de laatste weken de verliezen van de ge strooide stikstof niet groot zullen zijn. Maar intussen blijkt wel, dat we op dit moment nog geen haast behoeven te maken om de eerste stikstof te strooien. Toch kunnen we er heel goed in komen, dat een aantal veehouders er in de eerstvolgende dagen toe zullen over gaan om met de stikstof te veld te gaan. Als het goed ontwaterde grond betreft menen we, dat daartegen ook weinig bezwaar is. Het is heel goed mogelijk, dat met name de berijdbaarheid van de percelen omstreeks half maart belang rijk minder is dan op dit moment. Telkens weer krijg je de indruk, dat men het opvoeren van het aantal melk koeien, dat één man kan verzorgen als een „hobby" van de landbouwvoorlich- ters beschouwt. Afgezien van het feit, dat het beslist niet zo is, dat bedrijfs- voorlichters aan iedere veehouder en in alle omstandigheden het 40 koeien per man propageren vergeet men daarbij nog iets. Namelijk dit: Landbouwvoorlichters hebben een ad viserende taak. Ze geven voorlichting, maar geen voorschriften. Bedrijfsvoor- lichters rekenen er bij het geven van adviezen op, dat ze die geven aan on dernemers, die zelf in staat zijn te be oordelen of een advies voor hun per soon en hun bedrijf geschikt is. Een paar weken geleden bespraken we in een kring van veehouders een plan, waarbij een veehouder, die op het moment zo'n kleine 20 koeien melkt de melkveehouderij wil gaan uitbreiden tot 40 melkkoeien. Hij had ons gevraagd een begroting van opbrengsten en kos ten te maken van de situatie, die zou ontstaan na de uitbreiding. Bij de bespreking van deze begroting bleek weer duidelijk, dat een flink aan tal veehouders in die kring het een vrij wel onmogelijke opgave vonden om op een eenmansbedrijf 40 melkkoeien te houden. We waren blij te kunnen vertellen, dat het in dit geval geen uit de hoofden van de landbouwvoorlichters ontsproten plan was, maar een eigen initiatief van de betreffende veehouder. In de bespreking bleek verder, dat veel van de aanwezige veehouders er niet voor zouden voelen om bij een be drag van zo'n ƒ17.000,ƒ25.000, grote stijging van het arbeidsinkomen de extra zorg voor lief te nemen. Als men het werkelijk zo ziet, dan kunnen we daar in zekere zin respect voor op brengen. Als men dan maar niet ver geet, dat men het risico loopt over enke le jaren tot de achtergebleven groepen te gaan behoren. Een ander geluid Na de officiële boerderijentocht heb ben we die nog eens overgedaan met leerkrachten en leerlingen van de La gere Landbouwschool. We kwamen daarbij ook weer op het bedrijf, waar door uitbreiding een normale grupstal van zo'n 45 melkkoeien is ontstaan. Bij het eerste bezoek was er wat kritiek op de „bewerkbaarheid" van deze stal, wat één van de deelnemers de opmer king ontlokte, dat dit een loopstal voor de veehouder was. Dit bedrijf wordt op het moment nog gevoerd als een vader-zoon-bedrijf. Bij ons tweede bezoek spraken we over het bezwaar, dat deze stal een vrij bewer kelijke stal was en stelden we, dat het ook voor ons een vraag was of dit be drijf op deze wijze als eenmansbedrijf was te voeren. Voor de jonge boer bleek dit helemaal geen probleem te zijn. Hij zag er niet tegen op om zeker als de (Zie vervolg achterpagina tweede blad) Walvisbeen wist niet wat een Ro- was, maar het zou wel niet veel |>nders zijn. rch zei hij en het was hem zó goed I te zien dat hij slechts met weerzin pet onderwerp doorging, dat de ad- fnt achterdochtig werd. ,,'t Is altijd lammer van de mensen, die er de b van worden". Pe grieten bedoel je", zei de adju- „Loop rond m'an, we leven niet r ln negentienhonderd zóveel. Vroe- L^en kérels die de vrouwen ■ïdden, tegenwoordig is het precies prsom. Moet je zien wat er af en toe ■et hek staat, complete landhaaien". T T 21in °ok anderen", zei Walvis je fijngevoelig. „En dan vraag ik me a*> °f ik mijn mond wel mag pegen wie zou je dan moeten pra- 1 regen die grieten?" p, onders waarschuwen, bijvoor- l «zei Walvisbeen met nadruk. adjudant barstte in lachen uit. Hij Pijn sergeant al aanbellen, om eer- ouders te waarschuwen tegen de Jren, die hun dochters bedreigden pege de Koninklijke Landmacht, [aivisbeen lachte niet mee. Het la- t Ï°U a^judant wel vergaan, nij. Het gesprek ging prima, juist [pede kant op. mensen denken altijd", zei hij, „zoiets doet mijn dochter niet. En later zitten ze met de brokken". „Man nog toe", zei de adjudant ver wonderd, „wat ben jij opeens aan het moraliseren. Je lijkt wel een midder nacht-zendeling. Heb je wat op je hart? Kom er dan mee voor de dag". „Ik deed 't liever niet, adjudant", zei Walvisbeen nederig, „maar u zou het me later hoogst kwalijk nemen, als ik mijn mond gehouden had". „Als je zo begint neem ik het je in derdaad hoogst kwalijk", zei de adju dant ongemakkelijk. Wat had Walvis been? Niks voor hem om de zedemees- ter uit te hangen. Er was wat en hij, adjudant Ackermans, was er bij betrok ken. Met de snelheid van een straalja ger verkenden zijn gedachten het heel al. Wie.... Ruth.... Ruth toch niet? En toch niet met. Hakkelend en met duizend veront schuldigingen vertelde Walvisbeen het verhaal. Hoe hij, toerend op zijn brom mertje tientallen kilometers buiten de omtrek van de legerplaats, de soldaat Bot in burger in een auto had zien zit ten, langs de kant van de weg, met een meisje. Hij was er nog eens langs ge komen, ze hadden hem niet eens opge merkt, en het speet hem erg, maar hij moest het zeggen: als het niet juffrouw Ruth was, dan was het toch haar dub bel. De adjudant lachte, maar niet vrolijk. „Onzin kerel. Waar zie je mijn dochter voor aan?" „Ik zie uw dochter er juist helemaal niet voor aan", loog Walvisbeen, die Ruth maar een „hooghartig nest vol verbeelding" vond, „maar die Bot wèl. Die vent staat voor niks, dat is een bru tale hond. Dat weet u trouwens zelf wel, denk maar aan die laatste keer, met die jeep. Ik wou dat ik het maar niet ge zegd had", besloot hij zijn verhaal, „want nu bent u natuurlijk woedend op mij. Ik had beter mijn mond kunnen houden". Adjudant Ackermans was inderdaad woedend op sergeant Walvisbeen. Dat die gluurder het nu nét moest zijn. Maar hij kon het niet laten merken, wilde iedere schijn vermijden dat hij het serieus nam. „Je zult je wel vergist hebben" zei hij, „want voor zover ik weet was Ruth de hele middag thuis. En wat Bot doet moet hij weten. In ieder geval, als het zo geweest was, zou ik je dankbaar zijn geweest als je me gewaarschuwd had. Dus maak je geen zorg". Je houdt je goed, dacht Walvisbeen vergenoegd, maar ik heb mijn pijl af geschoten en de weerhaak zit diep. Jam mer dat hij geen getuige kon zijn van de verdere gang van zaken. Er zou wel wat zwaaien in den huize Ackermans, want dat het Ruth geweest was, daar durfde hij zijn strepen onder verwed den. En dat ze met de soldaat Bot be paald niet over de politieke toestand in de Verenigde Staten of over de ruimte- vluchten zat te discussieren stond als een paal boven water. Zulke besprekin gen voerde je niet met je hoofd op de schouders van een man. „Ome Wullem had me te grazen", ver telde Kees aan zijn vriend Sjoerd. „Hij zocht me duidelijk, d'r zat een vlek op m'n broek. Hij was zo groots als een ouwe dief toen hij hem ontdekte. Ik weet niet, maar ik smoesde die vent niet. Hij was mij te triomfantelijk". „Je weet toch dat hij de pé aan je heeft", zei Sjoerd. „Nou dan. Gun hem de triomf. Als ie erg vervelend wordt, zit er vandaag of morgen een beetje wa ter in de tank van z'n motor". „Ik wéét het niet", zei Kees weer, be kommerd het hoofd schuddend, „maar de vént z'n ponem stond me niet an. Hij glom gewoonweg. Die voert wat in z'n schild". „Een balk waarschijnlijk", zei Sjoerd grinnikend. „Lieve man", zei Greet Ackermans die avond, „het lijkt wel of je paardevlees gegeten hebt. Je zit geen ogenblik en je kijkt als een oorwurm. Is dat zaakje van die vermiste patronen nou nog niet op gelost?" „Ach mens, allang", snauwde de Stip. Zijn vrouw fronste de wenkbrauwen. Ze kende zijn buien, maar ze gaf er niet altijd aan toe. En grofheden nam ze niet. „Ik ben je huishoudster niet", zei ze „trouwens, die hoef je ook niet als ,mens" te betitelen. Als je ergens mee zit, vier het dan niet op mij uit". ,,'t Gaat jou aan zo goed als mij", zei hij nijdig. „Mij?" „Ja, 't gaat om Ruth". „Om Ruth? Heeft ze iets uitge spookt?" Adjudant Ackermans slikte. Het ging om zijn dochter, zijn Ruth, en alleen al de gedachte dat een slijmerige figuur als Walvisbeen haar met zijn woorden en verdachtmakingen bezoedeld had, deed hem zijn vuisten ballen tot de knokkels wit zagen. „Ga nou es rustig zitten", zei ze, „en praat gewoon. Zó veel zal er met Ruth niet aan de hand zijn. Je kent je dochter toch wel. Wordt er soms over haar ge kletst? Dat zou me niks verwonderen in zo'n kletsgat". „Ja", zei hij', iets kalmer, zijn vrouw wist altijd olie op de golven te gieten, „er wordt over haar gekletst. En je zult het niet geloven, ze zeggen dat ze met soldaten uitgaat". „Ach toe Henk, laat me niet lachen, Ruth!" „De vent die het me vertelde, had ik graag in zijn huichelachtige tronie ge timmerd, want het leedvermaak droop er af, al zat hij er ook erg mee in, van wege mij natuurlijk. Maar tussen twee haakjes: weet jij waar Ruth zaterdag middag zat?" „Nee. Ze ging een heel eind fietsen, zei ze. Ze was laat thuis". Ruth had wel een hoge kleur gehad en was nogal opgewonden, bedacht ze nu opeens. Maar ze had dat aan de fietstocht toegeschreven en aan de haast om thuis te komen. Ruth dacht ze, had voor haar geen geheimen. Tenzij hartsgeheimen misschien, waar ze nog niet mee voor de dag kwam. Maar Ruth die „uitging met holdaten" méérvoud maar liefst! Ze weigerde eenvoudig er geloof aan te schenken. „Volgens die vent zat ze zaterdag middag in een auto, een eind hier uit de •buurt, met een van de lui van mijn compie". (wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1972 | | pagina 5