Sjoerd Visser (81) werkte 70 jaar bij P. Lunter B.V. „Ifoor mij hoeft 'tniet hoor, al die franje, Een illusie armer In een tijd waarin pensionering op 65-ja- ige leeftijd, of soms nog vroeger, als een 1 oor de hand liggende zaak kan worden \eschouwd, is de viering van een 40-jarig ubileum een gebeurtenis die min of meer \ormaal te noemen is. Een 50-jarig ubileum is al een stuk zeldzamer, maar onduit unicums zijn de mensen die er 60 \f 70 jaar bij één en hetzelfde bedrijf op \ebben zitten. Texel bezit zo'n unicum. Het is de nmiddels 81-jarige heer Sjoerd Visser. Op april nam hij afscheid als werknemer bij r. Lunter B. V. te Bo/sward. Z'n dienstver end met Lunter begon toen hij „nog geen 2 jaar" oud was, in 1908. •igenlijk 75 jaar. Loopjongen Naar Texel Op z'n duimpje Brabant Besluit Filiaal Administratie EUILLETON Sjoerd Visser: „Ik ben nu zo onderhand 82 jaar en het kan nou wel 's een keer toe [Wanneer we hem opzoeken yi over de afgelopen 70 jaar j praten, blijkt de heer Visser w niet zo ondersteboven van i gebeurtenis. Hij vindt het izit van een uitstekende ge- ndheid, (en die heeft hij) iets iel belangrijkers. Het enige, aaraan te merken is dat hij i „tachtig" al ruimschoots rerschreden heeft, is zijn ihoor. Visser zet zich daar hter gemoedelijk overheen. Us het daar bij blijft, zit het et mij wel goed", vindt hij. Een dienstverband van 70 jaar bij een sas is geen sinecure als je het achteraf akijkt. De heer Visser heeft al die tijd :hter te volledig in het leven gestaan n te bemerken dat de jaren voorbij zijn i evlogen. Dus: „Voor mij hoeft het niet Dor. Al die franje. Akkoord, ik zit 70 ar bij de zaak en dat is dan dat. Maar jrder kan 't wel toe". In 1958 werd Sjoerd Visser ridder in de rde van Oranje Nassau, een eerbetoon :l< at ook zijn oudste èn zijn jongste bröer- b i beurt viel. Sjoerd Visser, tweede zoon an een uit het Friese Bolsward afkom- :ig gezin ontving de onderscheiding in 558. Hij was toen 50 jaar bij de zaak, en 'as voor de heren Lunter, nadat hij al nds 1914 regelmatig op het eiland aam, in 1955 op Texel een filiaal agonnen. Deze winkel, in de War- loesstraat, moest eind 1959 voor de arste maal vergroot worden en is aarna verschillende malen gemoderni- serd. Het leven van de nu bijna (8 juli) '-jarige heer Visser is er nauw mee arbonden. Visser is een vlotte verteller en, aewel hij zich eerst wat terughoudend astelt komen al spoedig de verhalen /er vroeger los: „Eigenlijk heb ik er al i dienstjaren opzitten. Ik heb van m'n rsde tot m'n elfde jaar ook nog in een Dekwinkel gewerkt, tussen schooltijd 's Morgens om half acht ging ik naar e winkel en moest dan in Bolsward rar de tram om een stuk of vijf kranten halen die bracht ik dan weg. Die boekwinkel was ven een broer en een zus. Die broer was onderwijzer. Als ik terug kwam van het kranten bezorgen moest ik de winkel aanvegen en de mat uitkloppen. Die mat was groter dan ik. Ik mocht hem niet vlak voor de winkel uitslaan maar moest er mee naar een brug. Daar mocht ik hem dan schoon maken. Als ik terug kwam kreeg ik een boterham, poetste meester z'n schoe nen en ging om negen uur naar school. Nou dat heb ik vijf jaar lang gedaan. Toen ik er kwam, verdiende ik een kwartje in de week, tussen schooltijd. Later kreeg ik vijftig cent". „In 1908 kwam ik van de lagere school af, en de hoofdonderwijzer zei toen: Bij Lunter zoeken ze een loopjon gen, dat is wel wat voor jou. Daar moet jij maar 's naar toe. Dus ik met m'n vader naar de zaak toe en zo ben ik daar toen gekomen. Ik verdiende in het begin een gulden in de week, en dat was vergeleken met de boekwinkel een redelijke vooruit gang. Het werk wat ik deed beperkte zich eerst alleen tot het helpen in de winkel. Van lieverlee kwam ik zo een beetje verder. In mei 1914 maakte ik een flinke promotie. Ik moest toen bij m'n ouwe baas op kantoor komen en die zei toen tegen mij: Jij moet maandag voor het eerst op reis voor de groothandel. Kort daarvoor had 'ie een cliëntèle overge nomen in Gorredijk en omgeving. Die man daar hield er mee op en wilde zijn klanten overdoen. Het werd m'n eerste reisje als vertegenwoordiger voor Lun ter". „Dat zelfde jaar al (1914) kwam ik voor de eerste keer op Texel. De vertegenwoordiger van P. Lunter die het eiland en tevens de dorpjes in de kop van Noordholland bezocht moest we gens de afgekondigde mobilisatie in dienst. Hij had z'n reis voor de groothan del maar half af kunnen maken en ik moest toen de rest gaan doen. Het was oktober 1914 toen ik Texel voor het eerst zag en er voet aan wal zette. We hadden hier een cliëntèle waar we toendertijd drie maanden per jaar kwamen. In het voorjaar maakten we een reis van vier weken, en in de maanden juni/juli en in september/ok tober weer eens vier weken. Ik heb dat werk op Texel van lieverlee steeds verder weten uit te breiden, mogelijk met talent, maar ook wel met een beetje geluk. Op een gegeven ogenblik was ik eigenlijk constant op Texel in de weer. Dat was zo rond 1930. Op maandagochtenden vertrok ik dan om een uur of 7 uit Bolsward, ging met de bus de Afsluitdijk over, nam in Den Helder de boot van half elf en was om half twaalf op Texel. Daar verbleef ik meestal in hotel „De Zwaan", mijn vouw is trouwens een dochter van W. J. Dernison die er toen exploitant was. Alles op het eiland ging in die tijd op de fiets. Ik reed heel Texel rond van maandagmiddag tot donderdagavond en nam dan op donderdagavond de laatste boot naar huis. Vrijdag maakte ik Bolsward m'n orders klaar en die gingen 's zaterdags met postpakketten de deur uit, allemaal naar Texel. Die bestellers van De Cocksdorp hebben me wel 's scheef aangekeken. Zu zullen wel ge dacht hebben: „Die verrekte kerel, met z'n pakken ook altijd". Voordat Sjoerd Visser zich pas na de tweede wereldoorlog eigenlijk volledig op het eiland Texel kon richten reisde hij voor Lunter vrijwel heel Nederland af. Hij kwam in zijn jonge jaren van Schier monnikoog tot Bergen op Zoom en van Amsterdam tot Enschede. De kaart van Nederland kent hij daardoor op z'n duimpje. „Mijn eerste reis in 1914 moest ik lo pend doen. Naar Gorredijk was dat. Fietsen kon ik toen nog niet eens. Het bezit van een fiets was in die jaren een luxe. M'n ouwe baas heeft toen twee pakken voor me klaar gemaakt. In het ene pak zat een wollen deken, dat kwam in een zeildoek. In het andere kwamen wat kleinere paperassen en wat stof- stalen en eh, ruwe katoenen dames hemden, keeper vrouwenbroeken, je weet wel met zo'n kantje onderaan. Het hele spul kwam in twee fietstassen en daarmee ging ik aan de wandel Voordat ik voor het eerst voor de groothandel naar Noordholland moest heb ik fietsles genoten. Ik weet nog wel die eerste dag alleen op de fiets in Noordholland. Ik logeerde in Westwoud en fietste daar allerlei kleine plaatsjes af: Zwaagdijk, Wervershoof, Andijk, Me- demblik, Onderdijk, Oostwoud, Hau- wert weet ik veel hoe die plaatsen allemaal heten. Ik heb de hele kop van Noordkolland afgesjouwd". „Het was, geloof ik, in 1918 toen mijn baas, de oude Lunter (dat was een knaap hoor, een bliksem) me naar Brabant stuurde. Wij hadden toen een cliëntèle in Zuidholland, Zeeland en Noordbrabant. De firma gaf stalenkol- lekties uit van stoffen. De mensen konden die stoffen dan bij de groothan del in Bolsward bestellen. De tocht naar Bergen op Zoom was een kollossale reis in die tijd. Als je 's morgens om zes uur uit Heerenveen vertrok was je er pas om elf uur 's avonds. Tot 1928 heb ik die reis ook steeds weten uit te breiden maar toen vond mijn baas dat ik me maar meer op Texel moest richten. Daarbij kwam overigens ook dat ik in 1926 met een Texelse vrouw getrouwd was". „Texel werd, hoewel ik gedurende de dertiger jaren nog steeds in Bolsward woonde, m'n vaste gebied. De handel hier breidde zich steeds meer uit en op den duur was ik vrijwel voortdurend op Texel aan 't werk. Dat ging zo door tot aan de bezetting van 1940. Toen de Duitsers het bestuur in Nederland een maal goed in handen hadden werd ik van Texel weggejaagd Dat was op een maandag. Ik was 's morgens hier gekomen en zat 's avonds in hotel De Hoop (De Cocksdorp) te eten toen Jaap van der Kooi (de agent daar) naar me toe kwam. Hij zei tegen me: Je moet morgenvroeg weg, alle niet-Texelaars moeten d'r uit. Affijn, ik de burgemeester (A. F. Kamp) gebeld, maar die kon er ook niets tegen doen. Toen vertrok ik maar. Later kon ik wel weer een vergunning krijgen maar die was maar een week geldig en moest in Haarlem aangevraagd worden. Daarna begon hetzelfde liedje opnieuw. Ik ben daar maar niet aan begonnen. In de oorlogsjaren heb ik in Bolsward met veel Texelse klanten steeds de correspon dentie onderhouden. Als ze dan vol doende punten hadden kon ik ze wel goederen sturen en dat gebeurde dan ook". „Na de oorlog was ik de eerste overkantse vertegenwoordiger die hier weer mocht komen. Door kennissen kwam ik aan een vergunning. Alles ging toen zo goed en zo kwaad als dat mogelijk was weer door. Maar er waren toch vier oorlogsjaren geweest en in die tijd was ik het hotelleven een beetje ontwend. Ik kwam op een donderdagavond thuis in Bolsward en had toen m'n besluit genomen. Dat was in 1952. Een filiaal van Lunter op Texel. Dat leek me wel wat. Ik wilde eigenlijk niet weg van het eiland omdat ik me er te veel mee verbonden voelde. Dat kwam niet speciaal omdat ik nou een Texelse vrouw heb. Mijn vrouw kon in Bolsward ook goed wennen. Maar ja, ik voelde me alsof ik mijn leven van 1914 af eigenlijk steeds op Texel geweest was. Al zeg ik het zelf, ik heb dat allemaal eigenlijk zo uitgebreid dat ik hier een prachtige cliëntèle had. M'n bazen moesten er nog 's over denken maar de oudste van de drie broers die toen de zaak van hun vader (inmiddels een groothandel, een detail handel en een textielfabriek) hadden overgenomen zag het allemaal wel zitten. Hij zei: Laat Sjoerd z'n gang maar gaan, die redt 't wel „Na eerst een aanbod te hebben gehad om een pand aan de Stenen plaats in Den Burg te kopen en voor zich zelf te beginnen (maar dat wilde hij niet) kwam er in de Warmoesstraat een woning vrij waar Sjoerd Visser wel wat in zag. „Voor me zelf beginnen was iets waar ik absoluut niets in zag. Ik had bij Lunter een uitstekende baan en altijd de vrije hand, kortom ik prakkizeerde er niet ovef. Het filiaal werd tenslotte gevestigd in de woning van ene Witte en zijn zuster in de Warmoesstraat. Die twee oudjes vertrokken naar het rusthuis. In december 1955 tegen de Kerst werd de winkel geopend. Ik zal nooit meisje bij meneer Voorhoud in Hel mond -r bij zijn vader. Daar heeft Dolf haar leren kennen en was meteen weg van haar expressieve gezicht. Ze stem de er in toe zich te laten schilderen en zei, dat haar ouders geen bezwaren hadden „Hoe oud is die Martie?" infor meert Julia, de ander in de rede val lend. „Precies weet ik het niet", ant woordt Jossa, „in ieder geval meerder jarig. Ik schat haar op een jaar of drie-, vierentwintig zeker. Ze heeft hier maar enkele keren geposeerd, omdat Dolf doorgaans in helmond was om haar te schilderen. In het huis van meneer Voorhoud, waar ze dus werkzaam was. Ik neem aan, dat er wat uit overgebleven is. Het staat intussen wel vast, dat Martie hier een of meer keren geweest is tijdens het paasweekend. Meneer Voorhoud was naar een zaken relatie in Zwitserland en had Martie vrijaf gegeven. De politie heeft verteld, dat de jongens het niet meer vertrouw den. Wat er precies is voorgevallen, is niet bekend gemaakt, maar ze hebben Dolf in tegenwoordigheid van Martie in elkaar geslagen en daarna hun zuster meegenomen naar Heeze". Julia zei: „Ik denk, dat ik hier maar blijf slapen. Jossa zal wel een kamer voor me hebben. Dan ga ik morgen vroeg naar de politie, ik wil het naadje van de kous weten". Haar moeder is het er kennelijk niet mee eens. „Wat heb je aan al die verdere narigheid? Je vader komt er vergeten dat ik op de dag van de opening met één van de gebroeders Lunter op een steenworp afstand van de nieuwe winkel in hotel De Zwaan zat te eten. Hij zegt: Gut de hele stoep staat al vol bij je. Ik zei toen dat ik dat helemaal niet zo ongewoon vond. Als ik dat niet verwacht had was ik er natuurlijk niet aan begonnenl" „Zo is de zaak toen geopend. Het was toen eigenlijk de helft van wat het nou is. De eerste verbouwing was in het najaar van 1959. Toen ik 65 werd trok ik mij van de reizen langs de weg, meer en meer terug. Ik was ook na de opening van de winkel er nog vootrdurend op uit blijven gaan. In 1961 hebben we Jorna als vertegenwoordiger bij ons gekregen, die heeft dat werk steeds meer van mij overgenomen. Totdat ik zo'n jaar of 70 was, ben ik Den Hoorn en Oudeschild zelf blijven doen. Pas daarna ben ik alleen de administratie van de zaak gaan doen. De dagelijkse bonnenbeweging, de boekhouding, de bankzaken etc. Dat heb ik tot nu toe gedaan en heb dat nu ook aan de kant gezet. Ik heb er wel eerst over moeten prakkizeren maar uit eindelijk kwam ik toch tot de konklusie dat je ook wel 's een tijdje voor jezelf mag leven. Ik ben zo onderhand 82 jaar niet meer door in leven. Probeer maar zo spoedig mogelijk alles hier te liquideren, want je houdt anders enkel nare herinneringen. Ga maar met mij mee naar huis, dat lijkt me veel ver standiger. Dan overleggen we samen, wat we uiteindelijk met al de bezittin gen van je vader doen". Maar Julia houdt voet bij stuk en antwoordt: „Dat kan later wel. Ik wil eerst precies weten, wat er gebeurd is en waarom men m'n vader doodge slagen heeft". Daar is ze niet van af te brengen. In de avond stapt mevrouw Van den Eijnde met enige tegenzin in de auto en rijdt weg. Driek verontschul digt zich eveneens: „Ik zit voor m'n eindexamen; morgen wil ik graag weer aan de slag. Als je geen bezwaar hebt, wil ik nu graag terug naar Delft". Hoewel Jossa hem liever een paar dagen bij zich had willen houden, be grijpt ze de urgentie. Een kwartiertje later omhelzen ze elkaar in de donkere winkel, waar de gordijnen nog neer zijn. „Hou je flink" zegt hij en liefkoost haar nog even. „Ik bel je af en toe op om te horen hoe het gaat. En in het weekeind kom ik hierheen". Dit geeft Jossa een zekere gerust stelling, want ze begrijpt best, dat deze afwikkeling niet zo gemakkelijk zal ver lopen als Julia veronderstelt. Mevrouw Van den Eijnde is er kennelijk op uit mee te willen profiteren. Maar uiteinde lijk is enkel Julia de erfgename en met haar heeft Jossa rekening te houden. Als ze entre nous zijn en nog een"siga ret roken, merkt Julia op. „Jij weet en het kan nou wel 's een keer toe Het zit er op. Na 70 jaar. Sjoerd Visser denkt er met veel goede herinneringen aan terug. Volgens hem heeft hij nog voldoende stof om een boek mee te vullen en misschien schrijft hij dat nog wel 's. De avonturen die hij beleefde op zijn reizen door heel Nederland waarin hij in tientallen hotelletjes en logemen ten overnacht heeft. Voor de oorlog tegen prijzen die je nu niet meer voor mogelijk zou houden. „De onkosten van de eerste week weet ik nog best. Logeren, logies en ontbijt, prima eerste klas eten in een klein apart kamertje naast 't café van Gorredijk kostte inclusief reiskosten nog geen acht gulden voor een hele week lang. En de goederen die in die jaren werden verkocht? „Manchester broe ken voor 73,75 of 75,50, blauwe jassen voor 75,25, dekens die nu nog wel gebruikt worden 712,50 Voor Sjoerd Visser zijn er na zijn „definitieve" pensionering nog tal van liefhebberijen overgebleven. De groot ste daarvan is wel het lezen, vooral Friese boeken hebben zijn voorliefde. Hij blijft tenslotte een zoon van het Heitelên al is hij dan in hoge mate verknocht aan Texel en de Texelaars. zeker meer over het gebeurde hier in huis? Finesses en zo?" Jossa voelt zich rood worden. „Ja, maar ik vertel het liever niet. Hij is je vader". Julia zegt: „Och, ik kende mijn vader immersl Hij was vast geen heilige. Hoe jullie verhouding was, kan ik niet be oordelen. Ik neem nu aan, dat die enkel platonisch was, in aanmerking nemende je vriend, die Driek Voor houd. Maar sinds vader en moeder gescheiden waren, had hij op gezette tijden een vriendin, met wie hij korter of langer samenleefde. Ik ben dus wel wat gewend. Vader had zeker een ver houding met die martie?" „Och, je kunt nog niet van een ver houding spreken, daarvoor kende hij haar te kort. Overigens had ik er niet het minste vermoeden van. Nu ja, in de keren dat ze hier poseerde, maakten ze wel eens grappen met elkaar als ik boven was, hoorde ik ze wel eens stoeien, maar wat steekt daar in? Martie was een vrije meid en Dolf had als gescheiden man eveneens alle rechten". Julia knikt. „Ik neem aan, dat ik het wel begrijp. Vader zal wel door die jongens betrapt zijn, toen hij met Martie in bed lag. Met het bekende gevolg. Jammer, dat er in ons land zulke milde straffen gegeven worden voor dergelijke misdrijven. Die gang sters horen toch zeker minstens tien jaar in de gevangenisl" (Wordt vervolgd) door Leida Graafland 2. Het gaat als een bange droom langs ossa heen. Tegen middernacht arri- aert mevrouw Van den Eijnde, zoals i zich noemt, de gewezen echtgenote in Dolf. De vrouwen drukken elkaar 3 hand. Jossa krijgt geen onsympa- lieke indruk van haar. „Dolf en ik zijn dertijd als goede vrienden uiteen ge- ian", legt de vrouw uit, we zijn genlijk nooit kwaad op elkaar ge- eest. U kent Dolf al een poosje, niet- aar? Hij was niet de man om boos op worden. Soms nog net een kind. laar ik hoopte een man getrouwd te ibben en daarin vergiste ik me. Hij as gewoon niet mijn type, dat is alles, 'aar ligt-ie? In Eindhoven? Morgen wil hem nog eens zien. Tenslotte heb ik oeger van hem gehouden...." De volgende morgen is Julia er ook. leek en teruggetrokken. Ze wil alle izonderheden weten, wie het gedaan ieft en waarom. En gaat dan met haar oeder naar Eindhoventerwijl Jossa Driek zo goed mogelijk voorbereid- len gaan treffen voor de crematie. Het ijkt, daat Dolf na zijn dood niet igraven wil worden, maar gecremeerd i deze laatste wil moet geëerbiedigd arden. Op de dag der crematie is er een overweldigende belangstelling, want heel wat mensen hebben de schilder Dolf Prinsse gekend. Bovendien heeft het in de kranten gestaan, dus er is ook een aantal op sensatie beluste mensen, die er bij willen zijn. Peet Voorhoud is degene, die op verzoek van Jossa, na toestemming gevraagd te hebben aan Julia, een kort woord spreekt ter nage dachtenis van Dolf. En hij doet dat op sobere, maar toch wel gevoelvolle wijze. Pas als de kist met het stoffelijk overschot op de tonen van de muziek langzaam wegglijdt, breekt de weer stand bij Julia en snikt ze haar leed uit. Jossa zelf kan ook maar met moeite haar tranen weerhouden; tenslotte waren Dolf en zij maandenlang goede vrienden. Driek houdt stevig haar hand vast als wil hij hiermee zeggen: je hebt mij, vergeet dat niet. Ik sta ook in je verdriet naast je en als ik je kan troosten, zal ik het doen, In de aula is na de plechtigheid een eenvoudige koffiemaaltijd. Heel wat mensen komen Julia condoleren en betrekken er haar moeder en Jossa eveneens in. Al is Inge dan al jaren gescheiden, niemand heeft er bezwaar tegen, dat zij er ook bij is. Alsof ze er nog altijd bij hoort. Terug in het sterfhuis blijven moeder en dochter, alsmede Jossa en Driek achter. De laatste op uitdrukkelijk ver langen van Jossa, want ze vermoedt, dat de ex-vrouw zal proberen voordeel te putten uit de nalatenschap van Dolf. Al zijn schilderijen bij elkaar zullen zeker een flink bedrag opbrengen. Maar Julia is evenwel degene, die een beslissing neemt: „Jossa moet voorlopig de zaak maar draaiende houden, als ze zo goed wil zijn. Dan benoemen we iemand, die alles gaat opnemen: voorraden, tegoeden, kortom alles. Als dat klaar is, komen we nog eens bijeen en dan nemen we een definitieve beslissing. Misschien heeft Jossa idee de zaak in casu de hobbywinkel verder te exploiteren? Dat horen we dan wel. We moeten proberen alles in rustig onderling overleg te klaren". Dat is verstandige taal. Jossa voelt wat meer sympathie groeien voor deze zelfverzekerde jonge vrouw. Waar schijnlijk is haar moeder 't er niet mee eens, al zegt ze niets in gezelschap van beide andere mensen. Maar haar gezicht spreekt in deze boekdelen. Er wordt koffie gedronken en daarna gaan ze gevieren nog eens het atelier door om Dolfs schilderijen te bekijken. Jossa verduidelijkt: „Dolf heeft als laatste vrouwelijke model Martie van Lierop uit Heeze geschilderd. Nee, niet naakt, dat wilde ze niet. maar toch enigszins naturalistisch, dat wel. Martie is dienst-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 1978 | | pagina 5