Je mag een boom niet
„zomaar omzagen''
n
- /RIJDAG 27 NOVEMBER 1981
TEXELSE COURANT
PAGINA 17
Reageren op deze rubriek kan bij Jaap
van Groenigen, telefoon (02220) 3562,
Adriaan Dijksen, telefoon (02228) 676 of
bij het Natuurrecreatiecentrum, telefoon
(02228)741.
Naar aanleiding van het artikel over bomen op Texel in deze rubriek
ei iemand: „Bomen zijn wel mooi, maar er zitten ook negatieve
anten aan. Denk maar aan het feit dat een huis er vochtig door kan
vorden en aan de problemen die een boom bij de buren in de eigen
uin kan geven. Over deze zaken zou je ook eens moeten schrijven."
)ver het algemeen krijgen negatieve berichten over bomen al genoeg
landacht en om die reden wil ik er niet veel aandacht aan besteden,
och gaat dit artikel over bomen. Aanleiding hiertoe was een
ipmerking van iemand, toen ergens alle bomen rondom een woning
verden gekapt: „Mèg dat eigenlijk zomaar?" Omdat de meesten on-
ler ons waarschijnlijk geen flauw idee hebben over wat de wet
oorschrijft over wat wel en wat niet is toegestaan met betrekking tot
omen, wil ik daarover deze keer eens iets schrijven.
Op de vraag of je zomaar alle bomen
indom een huis mag kappen is een kort
itwoord mogelijk: nee. Lezers herin
eren zich misschien dat onlangs een
rchtzaak in het nieuws kwam, waarbij
en hotelhouder uit De Waal honderd
ulden boete kreeg wegens het illegaal
sppen van bomen. Er zijn verscheidene
retten die zich met bomen bezig
ouden. In de eerste plaats is dat de
oswet. Voor Texelaars is deze van
einig belang, omdat deze alleen buiten
e bebouwde kom geldt en ook niet van
repassing is voor „houtopstanden op
ven en in tuinen." De Boswet is ont-
aan uit de behoefte bos in ons land
iveel mogelijk te behouden en waar
ogelijk uit te breiden. Op Texel heeft
laatsbosbeheer met haar bos te maken
iet de Boswet. Een artikel van deze wet
igt bijvoorbeeld dat na het kappen van
>s, het terrein binnen drie jaar herplant
oet zijn. Het stuk bos dat eind vorig
ar in de buurt van de „Rovershut"
erd omgezaagd, moet dus volgens de
wet opnieuw beplant worden. Het afge
lopen voorjaar is dit dan ook gebeurd.
Kapverordening
Op het eiland is vooral de Kapver
ordening van de gemeente Texel van
belang. Simpel gezegd komt het er op
neer dat ieder die een boom wil kappen
(„omzagen" geeft de tegenwoordige
gang van zaken beter aan), daarvoor bij
de gemeente om toestemming moet
vragen. Er geldt een uitzondering voor
het „dunnen". Dit werk houdt in, dat
we één of meer bomen omzagen om de
overblijvende ruimte te geven verder op
te groeien bijvoorbeeld in singels. Dat
deze kapverordening al vele jaren be
staat, blijkt wel uit het verhaal over een
inwoner uit De Koog die al vóór de
oorlog naar het gemeentehuis stapte om
toestemming te krijgen enkele bomen
voor zijn bedrijf in de Dorpsstraat weg te
halen. Bij de gemeente oordeelde men
dat het om bomen ging die van belang
waren voor „de handhaving van het
kwam te staan. In dit geval was het
zeker mogelijk want de bomen over
leefden de ingreep niet.
Strenger
De hotelhouder uit De Waal die dit
voorjaar zonder kapvergunning enkele
karakteristieke bomen omzaagde kreeg
daarvoor in ieder geval wél een boete.
Kort na deze gebeurtenis nam de ge
meenteraad een nieuwe kapverordening
aan, die voor illegaal kappen strengere
straffen in het vooruitzicht stelt. Niet
alleen volgt een straf een boete van
ten hoogste f300,— of een hechtenis
van ten hoogste twee maanden maar
er is ook een plicht om te herplanten. In
het geval van het omzagen van een
monumentale boom kan dit betekenen
dat men verplicht is van elders een
zelfde soort boom te kopen en op de
opengevallen plaats te planten. Zo'n
operatie zal de kosten van de boete voor
het omzagen vele malen te boven gaanl
Ik kan me voorstellen dat een lezer bij
zichzelf denkt: Het is maar gevaarlijk
een boompje te planten, want voor je
het weet is het een boom en kom je er
niet meer vanaf zonder problemen met
de overheid. Het kan natuurlijk nooit de
bedoeling van de wet zijn burgers af te
brengen van het planten van bomen.
Een goede ambtenaar handelt naar de
geest van de wet, en niet volgens de
letter ervan!
Er vinden niet alleen conflicten plaats
tussen rijk en gemeenten aan de ene
kant en de burgers aan de andere kant.
Ook ruzies tussen de mensen onderling
met als inzet bomen en struiken komen
nogal eens voor. In het Burgerlijk Wet
boek omschrijven verschillende artikelen
wat mag en wat niet is toegestaan.
Hierover wil ik niet uitgebreid schrijven.
In de eerste plaats omdat het niet de
bedoeling is via deze rubriek buren
tegen elkaar op te zetten en verder
omdat het om zeer ingewikkelde zaken
gaat. Een klein voorbeeld. Volgens een
artikel in het Burgerlijk Wetboek mogen
„hoog opschietende bomen" niet bin
nen een minimumafstand van „twintig
handpalmen" dat is twee meter
van een erfgrens staan. Gelukkig be
paalt de wet tevens dat er „vaste en
erkende gebruiken bestaan" die anders
bepalen. Als het ergens regel is dat hoge
bomen op een afstand van minder dan
twee meter van een grens staan, bestaat
de kans dat dit moet worden geduld.
Wie een goede harmonie met de buren
op prijs stelt, doet er echter verstandig
aan de bomen niet te dicht bij ander
mans grond te plaatsen. Men realiseert
zich bij het planten wel eens niet dat
bomen in de loop van de jaren flink
kunnen groeien en daardoor in een later
stadium ongewild ergernis bij de buren
kunnen geven.
En de overheid?
Voor de lezers het gevoel hebben dat
de overheid maar van alles kan bepalen
en dat een particulier alleen maar plich
ten heeft is er nog een schrale troost:
Ook de overheid heeft plichten. Dat on
dervond Staatsbosbeheer toen enkele
jaren geleden bij een hevige storm een
boom langs de Rozendijk op een gepar
keerde auto waaide, die daardoor total
loss raakte. Na een juridisch steekspel
met de verzekering moet de Staat voor
de schade opdraaien. Het ging in dit
geval om een dode boom, waarvan
redelijkerwijs kon worden verevacht dat
deze bij een zware storm om zou
kunnen waaien en zo gevaar voor het
verkeer kon opleveren. Sinds dit voorval
let men bij de jaarlijke controle naar
dode bomen in het bos beter op de
bomen langs de wegen!
J. van Groeningen.
In ons land rijn verscheidene wenen van
kracht om het groen te behouden Het doel
er van Is In de eerste plaats het beschermen
van bos en het veilig stellen van karakte
ristieke bomen, omdat een samenleving die
het zonder moet stellen tmleefbaar wordt
De kapverordening van de Gemeente Texel
maakt het mogelijk dat iemand aan wie een
kapvergunning wordt geweigerd, hiervoor
een schadevergoeding krijgt De tekenaar van
bovenstaande plaat heeft blijkbaar geen hoge
dunk van deze vergoeding.
dorpsschoon". De kapvergunning werd
geweigerd, maar de man kreeg wél
toestemming om te snoeien. Toen een
ambtenaar later eens ter plaatse ging
kijken, ontdekte deze tot zijn ontzetting
dat de momumentale bomen allemaal
tot ongeveer tot een meter boven de
grond waren afgezaagd. Op zijn vraag
om een verklaring van het gebeurde
kreeg hij als antwoord dat de bomen
„flink gesnoeid waren". Het is mij niet
bekend of het de dader op een boete
2. „Wie het laatst lacht, lacht het
st", zei Sir Henry. „Let op, Hereford
imt opdraven."
Henry Hereford Q.C. sprak op een
on van milde verwondering. Hij be-
eep niet goed, dat een grote maat-
happij zijn client, de heer Watts,
iodzaakte tot het maken van grote
isten om zijn recht te kunnen krijgen.
vertelde simpelweg het verhaal; door
achteloosheid van de kraanmachinist
is een krat omlaag gevallen. Niemand
dit kon of wilde betwisten. Zijn cliënt
is door dat vallende krat geraakt. Dat
daardoor gewond was, niet in staat
i arbeid te verrichten en kosten voor
dische hulp had moeten maken,
ind vast. Het scheen dat de tegen-
rtij wilde vasthouden aan de veron-
rstelling dat dit ongeval niet had
lats gehad! Tijdens het kruisverhoor
u wel uitkomen, wie gelijk had. Vol-
men overtuigd van zijn gelijk, ging
inry Hereford Q.C. weer zitten.
,De sympathie van de jury is voor de
lenpartij", fluisterde Sir Henry. „Een
ne man, slachtoffer van andermans
rdigheid, en een grote maatschappij
it een heleboel geld noopt hem, zijn
:ht te zoeken. Is dat jullie Troy?"
,Dat is 'em", zei Digby, knikkend in
richting van een nog zeer jonge
nke man, op het magere af, met een
lerp besneden gezicht en een lok haar
hij telkens met een hoofdgebaar
ibeerde op haar plaats te houden.
.Lijkt mij meer een artiest", zei Sir
inry op die toon, die maatschappelijk
ilaagde mensen vaak over hebben
Jr hen, die leven van de kunst.
.Laatie maar tonen dat ie het is",
Woordde Digby dreigend. „Anders is
i eerste zaak meteen zijn laatste."
.Edelachtbare", zei Derek Troy met
i stem die even trilde, maar duidelijk
Jrbaar was, „ik ben voornemens
an uit te gaan dat het hier gaat om
vooraf beraamde poging tot oplich-
en dat eiser zowel als zijn familie-
en reeds jarenlang een goed leven
len van het geld, dat zij ontvangen
iben van diverse verzekeringsmaat-
(appijen, door het indienen van eisen
schadevergoeding met een fraudu-
s karakter."
fenry Hereford schoot overeind,
(k zijn cliënt doordringend aan, maar
vermeed de blik van zijn advocaat.
'Sjonge", zei Sir Henry een tikje
bewonderend, „dat jongetje durft. Als
hij gelijk heeft dan: arme Hereford. Die
is waarschijnlijk door zijn cliënt in de
boot genomen."
„Zoals mijn chauffeur Walters zou
zeggen", grinnikte Digby, die nu op zijn
bank zat als een paard dat de krijgs
trompet heeft horen schetteren. „Hij is
er opeens helemaal in", constateerde
Sir Henry vergenoegd en ging er voor
zitten, om niets van het nu volgende
schouwspel te missen.
„Meneer Watts, vijf jaar geleden
kocht uw vader, Frederick Watts, een
huis aan de Hightower Road. Het was
een onbewoonbaar verklaarde woning
en uw vader besloot het huis weer
geheel op te knappen. Is dat zo?"
De heer Watts kon het zich niet
herinneren.
„Uw broer Thomas Watts kreeg op
dracht dit huis te verbouwen. Herinnert
u zich dat?"
De heer Watts schudde het hoofd.
„Maar u zelf hebt toch dat huis
geschilderd, gewit, enzovoorts? Dat
moet u zich toch herinneren?" hield
Troy aan.
De man in de getuigenbank aarzel
de.
„Of u het zich herinnert of niet, hier is
een rekening door u geschreven voor
dat werk, die u bij de verzekerings
maatschappij hebt ingediend, nadat dit
door uw vader gekochte, en door u en
uw broer verbouwde en gerestaureerde
huis was afgebrand. Deze rekening is
toch door u geschreven?"
Ja, dat scheen wel zo te zijn.
„Niemand anders was bij deze res
tauratie-arbeid betrokken dan u en uw
broer? Andere mensen hebben niet in
dat huis gewerkt? Niemand heeft kun
nen nagaan of het werk inderdaad was
gedaan?"
„Ik herinner het me niet", zei Watts
ongelukkig.
„U herinnert u ook niet dat het huis
twee dagen nadat het werk gereed was,
tot de grond toe afbrandde?"
„Ja, ja, er is brand geweest, ja."
„En werd die brand door de familie
Watts aangestoken?"
„Goeie genade!" verzuchtte Sir Hen
ry en keek zijn metgezel verbijsterd aan.
Digby, altijd zo beheerst, zat op zijn
nagels te bijten. Hereförd was opge
sprongen van zijn stoel, op de publieke
tribune waar de weinige belangstellen
den de zaak tot nu toe ongeinteresseerd
volgden, ontstond tumult. De rechter
hamerde en Hereford eiste het woord.
„Edelachtbare", riep hij wit van
kwaadheid, „deze vragen hebben totaal
niets te maken met het geding in
kwestie. Wat de advocaat van de
tegenpartij hier doet, is een blamage
voor ons beroep!"
De bedaagde rechter, die van onder
zijn witte pruik tot nog toe de zaak min
of meer slaperig scheen te hebben
gevolgd, was nu klaar wakker en ging
er voor recht zitten.
„Deze jongeman durft geweldige risi
co's aan", zei Sir Henry. „Wanneer hij
zijn beschuldiging niet kan waarmaken
heeft hij zichzelf onmogelijk gemaakt."
„Niet alleen zichzelf, maar denk eens
aan de reputatie van onze maatschap
pij", steunde Digby.
„Meneer Troy", waarschuwde de
rechter nadrukkelijk, wanneer ik u goed
begrijp heeft de beschuldiging die u hier
uit toe doel te bewijzen dat eiser ten
onrechte een eis tot schadevergoeding
indient? Dat het hier gaat om een geval
van fraude?"
„Dat is inderdaad mijn voornemen,
edelachtbare", zei Troy repectvol.
„En dat wilt u doen door te bewijzen
dat de eiser niet bona-fide is? Dat hij
zich al eerder aan oplichting van ver
zekeringsmaatschappijen heeft schuldig
gemaakt, en dat dit een zelfde geval is?"
Troy boog toestemmend.
„Wanneer dat het geval is, kan ik
niet voldoen aan het verzoek van de
advocaat van de tegenpartij om u te
beletten, met het kruisverhoor door te
gaan. Maar ik moet u wél ernstig wijzen
op de konsekwenties. U brengt hier de
goede naam en faam van eiser in het
geding. Dat is een zéér riskante onder
neming. U bent zich daarvan voldoende
bewust?"
„Dat ben ik, edelachtbare", zei Troy
„en om precies te zijn, ik ben voor
nemens te bewijzen dat eiser in samen
werking, laat mij zeggen, im complot
met zijn familie, dertien achtereen vol
gende malen op deze manier verzeke
ringsmaatschappijen heeft opgelicht.
De vader kocht onbewoonbaarverklaar-
de huizen, de ene zoon knapte ze op, zo
het heette, de andere zorgde voor het
schilderen en behangen, zo het heette.
Daarna vatten al die huizen op on
verklaarbare wijze vlam, en de verzeke
ringsmaatschappij betaalde schade, net
voor een vervallen, maar voor een zo
genaamd pas geheel vernieuwd huis.
Hoe het mogelijk is dat deze praktijken
zo lang hebben kunnen voortgaan, is mij
een raadsel, al heeft het trio de voorzorg
genomen, zich telkens weer bij een
andere maatschappij te dekken. Het is
mijn voornemen, edelachtbare, wan
neer u het mij toestaat, door dit
kruisverhoor de gegrondheid van mijn
beschuldiging te bewijzen."
Het kruisverhoor duurde uren. Toen
tenslotte uitkwam dat één en hetzelfde
huis tot driemaal toe het proces van
opkopen-vernieuwen-afbranden had
ondergaan, waren zowel de rechter als
de jury duidelijk onder de indruk.
„Tenslotte edelachtbare", zei Troy,
„zou ik u willen verzoeken de getuigenis
te horen van John Barry, de man die de
kraan bediende."
John Barry kwam naar voren en liet er
geen twijfel aan bestaan, dat hij nie
mand onder de kraan had zien staan,
toen het ongelukkige krat sinaasappelen
naar beneden stortte en ten hoogste
verwonderd was, eenmaal beneden ge
komen, daar een gewonde te zien
liggen.
De jury had kort werk, ze verklaarde
eiser niet ontvankelijk. Maar de rechter
deelde hem daarenboven nog mede, dat
een onderzoek zou worden in gesteld
naar eventuele brandstichting en op
lichting, en dat de heren Watts daarover
binnenkort wel meer zouden horen.
3. Sir Henry keek op zijn horloge.
„Dat is een latertje geworden",
zuchtte hij, „maar ik zou dit proces voor
al het goud ter wereld niet hebben willen
missen."
„Jaja", zei Digby hoogst voldaan,
„wij wéten welke mannetjes wij uit
zoeken."
Sir Henry schoot in de lach en Digby
keek gegeneerd de andere kant uit. Hij
herinnerde zich, hoe hij té duidelijk had
laten merken dat hij de afloop met de
grootste bezorgdheid had tegemoet
gezien. In de gang zagen ze Derek Troy
uit de kleedkamer komen, waar hij zich
van zijn toga had ontdaan.
„Goed gedaan, Troy", zei Digby en
schudde hem de hand, „Ik heb m'n hart
vastgehouden, maar het was gewel
dig."
„Ik had, eerlijk gezegd, in het begin
nauwelijks meer een hart om vast te
houden", glimlachte de jonge jurist.
„Wees zo goed, Digby, een stel de
jongeman aan me voor", verzocht Sir
Henry.
„Derek Troy Sir Henry Winter-
stone."
„Meneer Troy", zei Sir Henry, ,,u
hebt me een buitengewoon boeiende
middag bezorgd. Mag ik u in ruil een
avond aanbieden die naar ik hoop op
zijn minst gezellig zal zijn? Ik zou het op
prijs stellen we hebben vanavond een
kleine partij u als mijn gast te mogen
begroeten."
„Het zal me een eer zijn, Sir Henry."
„Goed, om acht uur, 17 Curzon
street, afgesproken. Nu John, ik moet
naar de club, daar zit iemand al een half
uur op me te wachten. Tot ziens!
Meneer Troy, tot vanavond!"
„Sir Henry Winterstone", zei Derek
Troy nadenkend, „is dat DE Winter
stone?"
„Commissaris van diverse openbare
nutsbedrijven, havens, verkeer enzo
voorts. Een man die geen vingers
genoeg heeft voor ieder potje. Een goed
man om in je relaties te hebben, meneer
Troy."
Derek Troy nam een taxi naar zijn
kantoor.
Het kon er nu wel af.
HOOFDSTUK 2
Waarin een jonge advocaat en een
ontslagen busconducteur elkaar ont
moeten.
Derek Troy liep langzaam de trap op
naar zijn bescheiden kantoor in een
ouderwets City-gebouw. Hij ondervond
de reactie van de geweldige spanning
der laatste uren. De vreugde om het
welslagen werd verdrongen door een
gevoel van diepe vermoeidheid en een
onbepaalde neerslachtigheid. Van het
gevecht had hij een kater overgehou
den. Zelfs de uitnodiging van Sir Henry
vermocht hem niet vrolijk te stemmen.
Veel liever, dacht hij, zou hij vanavond
in een makkelijke stoel en lurkend aan
zijn pijp, een van zijn geliefde detectives
zitten lezen, dan opgeprikt conversatie
te moeten voeren met mensen, die hem
niet interesseerden.
Miss Cleo Marsh, een dame van ruim
veertig, die na één mislukte verloving
het huwelijk had afgezworen en alleen
banden onderhield met haar schrijf
machine, haar cyperse poes en een
kleine groep lieden die op zekere tijden
bijeenkwam om zich te verdiepen in
spiritistische experimenten, keek over
haar hoornen bril, zoals vroeger de
schooljuffrouw keek wanneer de kleine
Derek zonder voeten te vegen binnen
kwam. Niet dat ze een hekel had aan de
jongeman, die bij de advocatenfirma
Toole, Shepard, Masters, Wright em
Toole zijn eerste schreden zette op het
pad van de rechtspraktijk, maar zij was
er zich van bewust dat hij met al zijn
geleerdheid in ervaring en levenswijs
heid nog verre bij haar achterstond.
Daarbij had hij soms de gewoonte,
fluitend de trap op te komen, wat niet
strookte met het decorum en had hij
eens „o schone Cleopatra" tot haar
gezegd, wat zij beschouwde als een
belediging, want Cleopatra was beslist
geen dame, die miss Marsh in haar
kennissenkring zou hebben geduld. Al
wilde ze dan wel als verzachtende om
standigheid laten gelden, dat de schone
koningin van Egypte nog niet had
kunnen profiteren van de leiding uit de
geestenwereld, die miss Marsh deel
achtig werd, zodat men bij haar een
ietsje door de vingers moest zien.
Nu zij Derek mismoedig en zonder
geluid te geven de trap zag beklimmen,
was het haar duidelijk, dat hij de zaak
verloren had en de naam van Toole etc.
geen luister had bijgezet. Daarom keek
zij gestreng, vanwege Toole etcetera,
maar toch medelijdend want hij was nog
zo'n jong broekje, naar de binnentre
dende.
„Alles goed gedaan. Mr. Troy?",
vroeg ze vlak, voorbereid op het ergste.
„Best", zuchtte Derek, „hij zit er in
tot over zijn oren. En hij zal er nog dieper
in komen te zitten?*
„Dus de zaak is gewonnen?"
„En hoel" Er kwam weer leven in zijn
uitgebluste blik. „Ik heb de vloer met
hem aangedweild."
„Miss Marsh trok haar spitse neus
op. Dit was nu weer géén Toole-
uitdrukking. Maar ze was toch aange
naam verrast. Mister Troy had het hem
toch maar geleverd.
„Dat zal meneer Masters genoegen
doen", zei ze, „want hij was zeer be
zorgd hedenmiddag. Hij zou gaarne
naar de rechtbank zijn gegaan, maar
vreesde dat u dat zoudt beschouwen als
een gebrek aan vertrouwen."
Miss Marsh sprak altijd in briefstijl
„Goed van Mr. Masters", zei Troy,
„ik ben blij dat hij zich vergeefs zorg
heeft gemaakt. Nee, hooggeachte Miss
Cleopatra, de firma is er goed uitge
komen vandaag."
„Er zit iemand op u te wachten",
annonceerde miss Marsh. Hij werd al
wéér te familiaar, men kon deze jonge
man niet genoeg op een afstand hou-
denl
Derek Troy kende alle nuances van
miss Marsh's aankondigingen. Als er
„iemand" zat te wachten, was dat
een onbelangrijk personage, die anders
nooit de trappen van het deftige kantoor
zou beklommen hebben, maar Mr. Troy
encanailleerde zich met allerlei soort
volkl
In de wachtkamer zat een eenvoudig
geklede jongeman verveeld met de
vingers op de eiken tafel te trommelen,
blijkbaar niet geïnteresseerd in het pros
pectus voor een nieuwe staatslening,
dat op gemelde tafel ter inzage lag voor
belangstellende kapitalisten.
„Philip Edwards", stelde hij zich
voor.
„Troy", antwoordde Derek, hem met
weinig enthousiasme opnemend. Hij
was niet in de stemming voor nieuwe
problemen. „Wat kan ik voor u doen,
meneer Edwards."
„Dat weet ik ook niet, meneer Troy,
maar vanmiddag was ik in de rechtszaal
en wat ik daar meegemaakt heb, heeft
me ertoe gebracht, naar u toe te gaan."
„Zo, had u daar de tijd voor?"
„Ik ben momenteel zonder werk."
„U komt toch niet om werk bij mij?"
vroeg Troy, de wenkbrauw optrekkend.
„O nge", glimlachte de ander, maar
zonder vrolijkheid, „maar als u een
ogenblik tijd voor me hebt, zou ik graag
uw advies hebben."
Werkloos, dacht Derek. Een Pro
Deo zaakje. Niets aan te verdienen.
Maar meteen wees hij zichzelf terecht.
Als je het recht wilde dienen, betekende
dat nu eenmaal niet altijd verdienen.
God geve, dacht hij, dat ik nooit de
prodeanen als lastige klanten beschouw
al zitten die daar juist zo veel onder.
Wordt vervolgd