'We krijgen er zuidelijke vissen bij, noordelijke gaan eraf' NIOZ doet al halve eeuw onderzoek naar visstand 'Altijd spannend wat er in de fuik zit' TEXELSE COURANT DINSDAG 17 JUNI 2008 Iedere dag, ook op zaterdag en zondag, vaart Sieme Gieles 's ochtends met een vlet van het NlOZ-haventje naar de kop van de stuifdijk tussen de Hors en de Mokbaai om er de fuik te legen. De vangst is bestemd voor het onderzoek dat zijn werkgever al sinds 1959 naar de visstand op die plek verricht. Verslaggever Joop Rommets, zoon van een voormalig NIOZ- medewerker, liep een ochtend mee. Het is even voor half negen wan neer ik op een donderdag bij het NlOZ-haventje arriveer. Op het afgesproken tijdstip, zodat ik ver wacht direct aan boord te kun nen gaan. Maar visserman Sieme Gieles en havenmeester Ewout Adriaans vertellen dat de plannen zijn gewijzigd. 'De oostenwind is te hard. We kunnen waarschijnlijk nog wel bij de fuiken komen, maar lopen kans dat we er met zo'n klein bootje daarna niet meer vandaan komen. Vorige week ging het bijna mis. We waren toen blij dat we met z'n tweeën waren Om de fuiken toch te kunnen legen, gaan de twee er later die dag over land naar toe. 'Als het eb is, kun je er op laarzen naar toe lopen. Dan moet je wel je ID-kaart meenemen, want we moe ten over het terrein van de Mok.' Omdat ik het wel zo leuk vind om de gebruikelijke gang van zaken mee te maken, besluiten we af te wachten wat voor weer de dag erop brengt. Maar voor ik vertrek, vraagt Gieles of ik het niet leuk vind mijn vroegere buurman van 't Horn- tje gedag te zeggen. Hij blijkt Wil lem Jongejan te bedoelen, die vele jaren de fuikenvisser van het NIOZ was. Wegens rugklachten moest hij stoppen met zijn werk. Sinds dien boet hij netten in één van de schuren op de haven. Ondanks zijn kalme uitstraling is Jongejan een kleurrijke figuur, met een bijzonder gevoel voor humor. Ik herinner me nog goed dat hij eens op de stoep stond met de mededeling dat hij 'een vissie' voor ons had. Toen mijn moeder het in oude kranten verpakte geschenk aannam, begon het plotseling hevig te spartelen. Tot genoegen - natuurlijk - van Jon gejan, die twee nog niet helemaal dode harders voor zijn buren had meegenomen. Bij onze familie kan hij niet meer stuk sinds hij 32 jaar geleden mijn doodzieke grootvader meenam met zijn vlet. Ze voeren naar de fuiken in de Mokbaai. spra ken over het leven en bleven de hele middag weg. Stralend kwam mijn opa thuis. Jongejan herinnert zich het nog. 'Je had een aardige opa. Ik zie hem nog voor me.' Maar daarnaast is de vroegere visserman ook 'gewoon' een vakman, die het oude handwerk als weinig anderen beheerst. Even rustig als vaardig werkt hij aan een nieuwe fuik, een vernuftig net in de vorm van een tunnel, waar de vis wel in kan zwemmen, maar niet meer uit. Een dag later waait het wat min der hard en durft Gieles het wel aan om er met de vlet op uit te gaan. En dus start hij even na half negen de motor van het bootje. Ook Ewout Adriaans vaart mee. 'Sieme is de vaste schipper. Willem Jongejan deed het vroeger alleen. Maar nadat hij een keer niet lekker was geworden, heeft de directie bepaald dat er voor de veiligheid voortaan iemand mee moest.' Hoewel het inderdaad rustiger is dan een dag eerder, staan er nog flinke golven. Dat voelen we direct wanneer we het haventje verlaten en in zuidelijke richting varen. De wind komt van links (bakboord, zeggen ze in scheepskringen) en in combinatie met de ondiepte op deze plek en de ebloop heeft dat een onrustige zee tot gevolg. Ik heb wel een regenjas en een zwemvest aan, maar mijn spijkerbroek is door het buiswater binnen de kortste keren behoorlijk nat. De mannen grijnzen, met helemaal zonder leed vermaak. Gelukkig is het verderop wat rustiger. Met de Dokter Wagemaker in zicht, neemt Gieles even wat vaart terug, Willem Jongejan was jarenlang de visser van het NIOZ. Nu boet hij de netten. De vangst wordt verdeeld over twee kuipen. Nadat de krabben zijn teruggezet in de haven, gaan Gieles en ik in de kantine van het hoofdgebouw om de koffie. We lopen er Hans Witte tegen het lijf. Hij werkt sinds 1972 op het NIOZ. Als assistent van onderzoeker Henk van der Met een soepele beweging halen Sieme Gieles en Ewout Adriaans de fuik binnenboord. om er daarna achter langs te krui sen. Vanuit ons scheepje lijkt de TESO-boot wel een flatgebouw. Even later zijn we bij de fuik, die een klein stukje boven water uit steekt. Gieles wenkt en wijst op een grote Noordzeekrab, die bovenop de netten zit, alsof hij er brutaalweg op wacht tot de vissen er weer uit komen. Terwijl ik me nog installeer om foto's van hun werkzaamheden te maken, hijsen Adriaans en Gieles de fuik met een handige beweging en wat sjorwerk aan boord. Als hij wordt omgekeerd, blijkt de fuik vol krabben te zitten. Over elkaar heen klimmend zoeken de dieren een weg naar de vrijheid. De vissers halen de grotere vissen eruit, maar concluderen al snel dat het onbe gonnen werk is alle kleintjes, voor al haring, te sorteren. De vangst wordt verdeeld over twee flinke kui pen. 'De krabben hoeven eigenlijk niet mee, maar we moeten ze wel tellen. Het is handiger dat op tafel in de schuur te doen.' Het fuikenvissen zit Gieles in het bloed. Vóór de oorlog verdiende zijn vader en er zijn brood mee.. Toen de vangs ten wat minder werden, was hij gedwongen een baan te zoeken en werkte hij onder meer als nacht waker bij TESO. Zijn fuiken hield hij echter, de vangst ventte hij met een bakfiets uit over heel zuidelijk Texel. 'Hij had er meerdere, langs de hele dijk tussen Ceres en 't Horntje. Ik was een jaar of zes toen ik voor het eerst meeging. Ik vond het prachtig. Als ik maar even tijd had, hielp ik mijn vader. Mijn broer was heel anders. Die ging ook wel eens mee, maar eigenlijk interes seerde het hem helemaal niks.' Gieles werkt al meer dan dertig jaar bij het NIOZ, waar hij aller lei voorkomende werkzaamheden verricht. Zo is hij chauffeur, maar springt hij ook bij in de werkplaats. Sinds een jaar of acht gaat hij er van 1 april tot 1 november dage lijks met de vlet op uit om vis te vangen (wegens het gevaar van ijsgang worden de netten daarna binnengehaald). Aanvankelijk was hij de hulp van Jongejan, de laatste jaren is hij zelf de verantwoorde lijke man. Doordeweeks gaan Hans Witte, Maarten Brugge en Den nis Waasdorp bij toerbeurt mee, in het weekend wordt hij vergezeld door Adriaans. 'We gaan elke dag om half negen weg. Alleen in het weekend is dat tien uur.' Hij grijnst. 'Vanwege Ewout. Hij wil uitslapen. Ik niet, hoor.' Dat hij geen dag helemaal vrij heeft en beide dagen in het weekend gebroken zijn, vindt Gieles niet erg. 'Het moet je hobby zijn. Ik heb kippen, een tuintje is ook leuk, maar vissen is mijn hoofdhobby. Ik heb ook nog een privé-fuik. Die is nog door mijn vader gemaakt. Dat is een soort aandenken.' Na mijn vraag wat er zo leuk aan vissen is, blijft het stil. Dan, na enig naden ken: 'Je weet nooit wat er in zit. Dat blijft altijd spannend. Net zoals je moet afwachten wat voo'r weer het wordt. Nu is het nogal knobbelig, maar morgen kan weer bladstil zijn. En er is altijd wel een vissie om - na het onderzoek - mee naar huis te nemen.' Iets minder dan een uur na vertrek zV> we terug in de haven, waarna een secuur werkje begint: het sor teren en tellen van de vissen. De diversiteit is vrij groot, maar de verschillende soorten zijn niet erg evenredig vertegenwoordigd. Gie les en Adriaans tellen naast veer tien zeebaarzen ook twee harders, één bot, één horsmakreel en één groene makreel. 'De eerste van het seizoen', zeggen ze opgeto gen. Wat er wordt gevangen, hangt nauw samen met het jaargetijde. 'Over een paar weken vang je wei nig harders meer. Er zijn nu veel algen, maar als het water helder der wordt, zien ze de fuiken en slaan ze op de vlucht. Dan vang je weer andere soorten, zoals geep en makreel.' Op tafel ligt ook de kop van een kleine geep. Het lijf is opgevre ten door de krabben, waarvan er maar liefst 936 in de fuik zaten. Geen record, want het zijn er wel eens rond de 1.500 geweest, ver telt Adriaans. Dat de krabben nogal vraatzuchtig zijn, blijkt ook uit de vele geschonden haringen. Deze visjes, allemaal tussen de 6 en 15 centimeter groot, hoeven niet tot het laatste exemplaar te worden geteld. 'We doen een schatting. Dat lukt vrij goed. Toen we ze eens natelden, bleek dat we er maar een paar naast zaten.' In dit geval schatten ze het aantal op driehon derd. Veer heeft hij de taak de vangst te analyseren. 'We bestuderen de veranderingen in de Waddenzee. Het vissen met fuiken is een oude methode, die vroeger werd gebruikt voor de haringvisserij. Veel Texe laars aten bijna dagelijks haring. Nadat de Afsluitdijk werd aange legd, verdween het paaigebied van de haring en daarmee de vissers. Vader Kasse en zoon Henk Beum- kes waren de laatsten. In 1959 heeft het NIOZ, toen nog het Zoö logisch Station, alles overgenomen, inclusief hun knowhow Henk trad bij ons in dienst. Er waren in die tijd nog drie fuiken: bij de Schans, de NlOZ-haven en de stuifdijk bij de Mok. Later zijn er twee afgestoten. Een financiële kwestie. Die ene fuik hoeven we niet meer te verdedigen. Die voldoet, het is duidelijk wat het nut ervan is. Voor ons onderzoek is het vissen met een fuik ook de beste methode, want je vangt alles. Met een sleepnet vang je alleen wat er op de bodem zwemt.' Even later rij den we naar de haven om de vissen op te halen uit de vriezer, waar ze in zijn gezet om een pijnloze dood te sterven. Het is vrijdag en op die dag wordt de vangst aan een nader onder zoek onderworpen. In een contai ner naast het hoofdgebouw verricht Witte zijn werk. Hij meet en weegt een deel en snijdt ze open om de inhoud van de maag te kunnen vaststellen, evenals het geslacht. Het is soms een bloederig werkje, maar Witte vindt het niet erg. Het snijden in vissen die nog maar kort geleden in het Marsdiep zwommen, bezorgt hem ook geen. gewetens nood. 'Ze zijn gestorven voor de wetenschap. We redden de krab ben, de rest heeft pech. Maar we doen het heel zorgvuldig. We zijn ook verplicht dit op te geven bij de nationale Dierexperimentele Com missie, die over de uitvoering van dierproeven gaat.' Door de gehoorsteentjes van vissen onder een microscoop te bestude ren, is het mogelijk de leeftijd vast te stellen. Maar ook met behulp van de schubben komt Witte een heel eind. Beide methoden doen wel wat denken aan het tellen van jaar ringen bij bomen. 'Elf jaar', schat hij van een 64 centimeter lange diklipharder met een gewicht van 1841 gram. Een deel van de vangst gaat soms naar het buurinstituut Wageningen- IMARES. 'De onderzoekers uit de groep van Peter Reijnders hebben vooral interesse in soorten die door zeehonden worden gegeten. Onder het motto je bent wat je eet verge lijken de IMARES-onderzoekers de vetzuren in het vet van zeehonden met die van verschillende vissoor ten.' Door alle gegevens naast elkaar te leggen en te vergelijken met die van voorgaande jaren, ontstaat een mooi beeld van de veranderingen die zich aan de zuidpunt van Texel voordoen. Daarbij wordt ook gelet op de temperatuur van het water, die al twintig jaar dagelijks wordt gemeten. 'Het is sindsdien gemid deld één graad warmer geworden. Dat heeft behoorlijke gevolgen. Vis sen zijn koudbloedig en dus afhan kelijk van de temperatuur in hun omgeving. Simpel gezegd kun je stellen dat we er zuidelijke beesten bij krijgen en dat de noordelijke eraf gaan. Eén van de meest in het oog sprin gende veranderingen is de komst van de goudbrasem en de goud- harder, die van oorsprong vooral in de Middellandse Zee voorkomen. 'Vroeger vingen we ze nooit, vorig jaar waren het er vijfentwintig en in Zeeland zelfs honderden. We vangen vooral jonge exemplaren. Wat dat betreft zijn het net men sen. Die zijn op jonge leeftijd ook nieuwsgierig om de wereld te ont dekken.' Het aantal zeebaarzen is de afgelopen twintig jaar 'explosief gestegen'. Vroeger was de Golf van Biskaje het meest noordelij ke gebied waar ze voorkwamen. Waarschijnlijk is het zelfs zo dat ze zich hier nu voortplanten.' Ook de soorten die verdwijnen, zijn legio. 'De puitaal trok al in de jaren zestig en zeventig langzaam weg. Eerst van de westelijke naar de oostelijke Waddenzee, daarna naar het Duitse deel en tegenwoor dig helemaal naar Noorwegen en Zweden. Er zitten er nu nog vier per jaar in de fuik, eerder waren dat er vierhonderd. Dat is niet zo vreemd. Sommige soorten gaan dood bij een temperatuur van vijfentwintig graden. Dat wordt het wel eens. Niet gemiddeld, maar in pieken is het al zo warm. Die vissen zijn ook niet gek, die maken dat ze wegko men.' De veranderingen zullen niet zon der gevolg zijn voor de visserij, vol gens Witte. Maar gevaren voor de garnalen ziet hij niet. 'De steurgar naal is een voor ons nieuwe soort, die vroeger alleen bij Portugal werd gevangen. Maar dat gaat met ten koste van de garnaal die van ouds her in de Waddenzee zwemt. Die is niet zo kritisch wat de water temperatuur betreft. Hij komt in het hele gebied tussen Portugal en Noorwegen voor.' De mosselstand krijgt mogelijk wél te lijden onder de temperatuursverhogingen. 'Het is niet ondenkbaar dat de mosselen hier over dertig jaar zijn verdwenen. De veranderingen zullen zich blijven voortzetten. Voorlopig neemt het aantal soorten toe, maar in omvang nemen ze af. Dat is ook een wet. Zuidelijke soorten zijn kleiner.' Vlak voor het middageten is Witte uitgesneden. Hij kijkt me aan. 'Wil je nog wat vis mee naar huis? Zonder ingewanden is deze zee baars toch nog anderhalve kilo. Je kunt 'm stoven, dat vind ik zelf het lekkerst. In aluminiumfolie in de oven laten garen, kan ook. Op de barbecue zou ik 'm niet doen, dat duurt te lang.' Hij lacht: 'Ja, dat is het voordeel van dit vak. Er blijft meestal wel wat over om op te eten.' Wat dat betreft is er wei nig verschil tussen onderzoeker en visser. Joop Rommets Het snijden in vissen bezorgt analist Hans Witte geen gewetensnood: 'Ze zijn gestorven voor de wetenschap.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Texelsche Courant | 2008 | | pagina 6