't Vliegend Blaadje.
KLEINE COURANT
HELDER. NIEUWEDIEP EN OMSTREKEN.
No. 386.
Vrijdag 27 October 1876.
Vierde Jaargang.
VOOR DEN
Oplaag 4000 Exemplaren.
Abonnement franco p. post 50 Ct. p.3 maanden.
Afzonderlijke nummers 1 Cent.
Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagmiddag.
Uitgevers BERKHOUT Co.,
te HELDER.
ADVERTENTIEN
Van 15 regels25 Centen, elke regel
meer 5 Centen; grootere letters worden
naar plaatsruimte berekend.
Advertentiën moeten uiterlijk
des DINSDAGS- en YRIJDAGSMORGENS vóór 10 ure bij de Uitgevers bezorgd zijn.
Kalender der Week.
OCTOBER.
Zondag 29 Opgang der Zon 6.51.
Ondergang 4.36.
Maandag 30
Dinsdag 31
Woensdag 1 Nov. Allerheiligen. Volle Maan.
Donderdag 2 Allerzielen.
Vrijdag 3
Zaterdag 4
NIEUWSTIJDINGEN
HELDER, 27 Oct. 1876.
Gisteren avond gaf het Muziek
korps der Art. Schutterij alhier, zijn
eerste Winter-Concerfc in het lobaal
»Musis Sacrnm". Een vrij talrijk en
gedistingeerd publiek vulde de ruime
zaal. Geen wonderHet programma
prijkte met de namen van drie onzer
plaatsgenooten die als solisten het
Concert met hunne talenten zouden
opluisteren.
De H. H. dillettanten M. en J., de
eerste als tenor, de tweede als bary-
tonzanger, optredende, werden telkens
luide toegejuicht, terwijl de heer E.,
als violist, in ruime mate den bijval
van het publiek verwierf en door
zijne vaardigheid op zijn moeielijk
instrument zich den naam van muziek
meester waardig toonde.
Ook het muziekkorps gaat steeds
onder leiding van den heer Polak,
vooruit.
Met den wensch dat het bestuur
FEUILLETON.
DE ERFENIS.
8) DE WILDDIEF.
Dc gevangene ging vijf schreden voor den
houtvester uit. Deze had gelegenheid het
jongmensch, voor zoover de duisternis het
toeliet, waar te nemen. Zijn voorkomen
zijn houding, zijn gang, alles duidde den
aanzienlijken man aan, terwijl er wel iets
van den krijgsman in hem was; ook was
hij onuitputtelijk in beden en beloften.
„Van waar baalt de kerel al die woor
den," bromde de houtvester.
„Heer houtvester, ik heb n niet ver
staan verschoon mij," zeide de gevangene
met een buiging.
Hoor eens't is zonde en schande
dat een man, zooals gij, anderhalf, min
stens één jaar in het tuchthuis moet door
brengen!" zeide Söller op norschen toon.
„Welke booze geest heeft u hier in dit
woud en in mijne handen geleverd? Waart
ons dezen winter nog meer dergelijke
avonden van waar kunstgenot moge
schenken, sluiten wij dit kort verslag.
Eenige dagen geleden begaf
een onzer bakkers zich naar de hut
van den polderwerker Y, en vergat,
na afrekening, twee rijksdaalders
mede te nemen. Onbewust daarvan,
was de verwondering van den bak
ker natuurlijk, toen de brave vrouw
hem bij een volgend bezoek dat geld
ter hand stelde. Die eerlijke daad van
een vrouw uit die klasse, waar men
vroeger min gunstig over dacht, ver
dient wel een loffelijke vermelding.
Door de politie te Groningen
is proces-verbaal opgemaakt tegen
eenige ingezetenen, wegens overtre
ding der wet op den kinderarbeid.
Men gaat voort met personen
aan te geven, die op de eer aan
spraak komen maken van met Na
poleon I naar Rusland te zijn ge
weest. Men zal dus nog een jaar
of wat moeten wachten, voor en aleer
één man alleen die aanspraak nog
kan doen gelden.
Te Leiden viel een schipper in
't water en werd slechts met moeite
gered: zijn levensgeesten waren reed»
bjjna nitgebluscht. Toen hij met veel
moeite was bijgebracht en een zijner
redders hem een glas brandewijn
wilde geven, weigerde de man dit,
omdat hij afschaffer was.
Te Joure hebben zich een
weduwnaar van 78 en een weduwe
van 75 jaar in den echt verbonden.
Iets dergelijks is zeker bijna onge
hoord in de huwelijks-historie.
Te Middelburg heeft zich een
man, die met achterlating zijner
vrouw indertijd naar Amerika trok
maar van daar terugkeerde, in
't kanaal verdronken.
Woensdagnamiddag stal een
jongen in de Spuistraat te Amster
dam een zakje met geld van de kar
eens melkboers. De jeugdige dief
werd achterhaald door een paar heeren
en tot staan gebracht, maar twee
kerels rukten den jongen los, die
het op een loopen zette en ontkwam.
De postiljon der naar Vries
land vertrekkende postkar vond gister
nacht ten 12 ure, even buiten Zwolle,
een man op den weg, wiens kleede
ren geheel in brand stonden. Het
was een venter in schrijfbehoeften,
die den vorigen morgen wegens dron
kenschap in bewaring was geweest;
hij was tegen den berm van den
weg' gaan liggen of gevallen, en een
stuk sigaar, dat hij in den zak had
gestoken, heeft zijne kleederen en
de papieren, die hij bij zich had,
doen ontvlammen. Zijn rug is over
dekt met brandwonden, en wanneer
de postiljon hem niet was te hulp
gekomen, zou hjj levend verbrand zijn.
gij maar op uwe Lüncburger heide ge
bleven
„Ik had daar niet te eten en hier
ook niet
„Hebt gij waarlijk honger?"
„Ik heb sedert eergisteren avond niets
gegeten. Gisteren hinderde het mij weinig;
want ik had nog tabak; maar heden kon
ik het niet langer uithouden; ik heb maag
eu borstkramp gehad. Ik heb zeer
veel water uit een bron, hier in de nabij
heid, gedronken.
„Uit de JungferbronDat water is blauw
en zeer koud."
„Ja."
„Sta eens een oogenblik stil."
De houtvester zag rondom zich. Op
de plaats, waar hij zich zoo even bevond,
lag een rij houtblokken hoopeu van
anderhalf cl hoog op elkander ge
stapeld.
„Ga op een dier hoopen zitten," beval
Söller. „Hebt gij een mes?"
„Ja!"
„Hier is een stuk ham en brood.
„Het is wat hard geworden in mijn zak
maar jonge houden hebben scherpe tanden.
En hier is rum nog heel wat."
„Mag ik eten cn drinken?" vraagde de
wilddief.
„Ja, ik kan u geen grooteren dienst
bewijzen. Ik heb den cipier niets te bevelen,
en vragen wil ik hem ook niet. Morgen
middag krijgt gij voor het eerst eten in
de gevangenis, en daar de cipier nog rijker
denkt te worden, dan hij reeds is, zoo zal
hij u niet te veel geven."
De jongeling at met een eetlust, die
duidelijk bewees, dat hij, wat zijn vasten
betrof, de waarheid gesproken had.
„Uwe gezondheid, heer houtvester!"
„Drink liever op uwe eigene gezondheid
- gij hebt het zeer noodig;" antwoordde
Söllor zeer barsch. „En dan wenschte ik
gaarne te weten, wien ik gevangen heb.
Gij waart dus student?"
„Ja, ik ben de zoon van een griffier.
Ik behoef u dus niet te zeggen, dat ik een
goede opvoeding genoten heb."
„Jongen, jongen, welk een slecht mensch
moet gij zijn uw vader griffier en gij
een wilddief!" bromde de houtvester.
Een eenentwintigjarig dienst
meisje uit een naburig dorp, in be
trekking bij een ingezetene van De
venter, is Zondagmorgen levenloos ge
vonden in de Haven bij de Pothoofds-
brug aldaar. Zij was voorzien van
haar gouden en zilveren sieraden en
geheel gekleed, zoodat zij, waarschijn
lijk naar huis keerende, door de
duisternis misleid, in het water is
geraakt, tenzij aan misdaad moet
worden gedacht, daar men haar den
avond te voren in gezelschap van
bekenden heeft meenen te zien.
Aan een brief van een «Trans-
vaalsch Jvrij williger-kanonnier in
i-Het Vaderland," ontleenen wij het
volgende betreffende de inneming
der vesting van Mattebie:
Aan den overkant der Olifant-rivier
vereenigden wij ons, ongeveer 300
man sterk, de bevriende Kaffers
medegerekend en de tocht ving aan.
Wij liepen ruim twee uur als spoken
in den nacht, nu eens door dicht
geboomte, dan weder door kloven,
geen woord met elkander sprekende.
Eindelijk vertelde men ons, dat
wij vlak bij den kop van Mattebie
waren en ons doodstil moesten houden.
Nog een eind trokken wij verder
en zagen duidelijk de vuren in de
Kafferkraal branden, ten bewijze dat
de Kaffers ons nog niet bemerkt
hadden. Wij verdeelden ons daarop
in twee helften, om den aanval van
„Het is uit armoede, niets meer en niets
minder, zeide de ex-student. „Onze familie
was zeer talrijk negen kinderen, en
de bezoldiging mijns vaders werd niet
grooter. Toen ik twee jaar gestudeerd
had, werd mijn vader bevorderd; maar
de sehuldeischers verlangden betaling, voor
hij zich naar zijne nieuwe standplaats begaf
- en mijn vader stierf
„Hoe heet gij ook? BrookO ja, ik
herinner het mij: dan heeft uw vader zich
vergiftigd."
De jongeling zweeg, drukte de hand tegen
zijn oogen en ledigde toen den overigen
inhoud der veldflesch in een teug.
„Mijne studiën waren volbracht," zeide
Arthur Brook, „en toen ging het pompende
naar den grond. Alles wel beschouwd is
het een geluk, dat ik door u gevangen
genomen ben. Ik zal ten minste niet van
honger sterven?"
„Gij zeide de houtvester toornig. „En
gij durft dat zeggen, zonder u te schamen?
Als zulk een eenvoudige, arme duivel, zoo
als ik, óp een eerlijke wijze ziju brood
kan verdienen, zou dan iemand, die zoo