KLEINE COURANT
HELDER. NIEUWEDIEP EN OMSTREKEN
No. k54.
Vrijdag 22 Juni 1877.
Vijfde Jaargang.
Oplaag 4000 Exemplaren.
Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagmiddag.
Uitgevers BERKHOUT Co.,
ADVERTENTIËN
Kalender der Week.
Plechtige Begrafenis van
wijle Hare Majesteit
de Koningin.
FEUILLETON.
Een edel hart.
1 Vliegend Blaadje.
VOOR DEN
Abonnement franco p. post 50 Ct. p.3 maanden.
Afzonderlijke nummers 1 Cent.
te HELDER.
Van 15 regels25 Centen, elke regel
meer 5 Centen; grootere letters worden
naar plaatsruimte berekend.
Advertentiën moeten uiterlijk des DINSDAGS- en VRIJDAGSMORGENS vóór 10 ure bij de Uitgevers bezorgd zijn.
JUNI.
Zoadag 24 Opgang der Zon 3 u. 39 m.
Ondergang 8 u. 24 m.
Maandag 25 Volle Maan.
Dinsdag 26
Woensdag 27
Donderdag 28
Vrijdag 29 H. Petras en Paulus.
Zaterdag 30
't Geschut barst Iob. De doffe donders knallen
En bnld'ren door den omtrek heen,
't Is of de slagen, een voor een,
Op Neêrlands krimpend harte vallen.
't Is geen triomf, dat daavren door de lacht,
Geen zegegalm, geen overwinningsteeken
Het is een smart, die zich niet uit laat spreken,
Maar uit metalen monden zucht.
Hoor! dorp en stad en tempeldom en toren
Vertellen 't klagend aan elkaar
Met koopren klanken, hol en zwaar,
Wat Neêrlands Staatshulk heeft verloren,
't Is geen gejuich, geen blijde welkomstgroet,
't Is de nityaartzang, het zijn de kerkhoftonen
't Zijn stemmen, ook voor vorsten op hun tronen,
Die 't klokgeklepel hooren doet.
Zie! wat gewoel, wat onafzienbre scharen,
Wat bont gedrang langs markt en gracht,
Wat riddertooi en wapenpracht,
Zoover de scheemrende oogen staren 1
Maar 't is geen vorst met kroon en veldheersstaf,
Door 't jublend volk op 't heldenschild gedragen:
Niets dan een lijkkoets die is staatsiewagen
Die optocht i» een tocht naar 't graf.
Stil, doodsch en stil, in spyt dier duizendtallen,
Drijft statelijk de volkszee voort;
Slechts wordt somwijl een snik gehoord,
Of zien we een traan uit de oogen vallen.
Stil, 't hart in rouw, nog dieper dan 't gewaad
Volgt arm en rijk uit steden en uit vlekken
Den breeden sleep, die't lijk ter rust gaat strekken...
Wèl, wel haar, die zoo slapen gaat!
Tollens.
Vertaling van GERRIT J.
i) h:
De gevangene kromp ineen, zijne ketenen
rammelden, hij trilde en zei daarna bedaard
„heer baron, laat toch dat denkbeeld varen,
want uwe woorden kwellen me meer dan
mijn toestand zelf."
„En toch, Andreas, zal ik je die woorden
toeroepen, totdat je eindelijk de waarheid
bekent.
„De waarheid? Hoordet ge dan niet, dat
ik heden, na een tweejarig proces, eindelijk
van moord overtuigd ben?"
„Maar je hebt evenmin bekend als ont
kend."
„Wel, wat zou 't geven, de rechters
hebben immers opnieuw gezegd dat ik een
hardnekkige booswicht ben."
Onder toevloed van een groote
menigte menschen, welke van heinde
en verre waren toegestroomd, bad
Woensdag de begrafenisplechtigheid
van H. M. de Koningin der Neder
landen plaats. Even tien uren ver
liet de stoet het Huis ten Bosch.
Het garnizoen en de schntterij met
hare muziekcorpsen openden den trein;
vervolgens een hoffourier en 2 rij
knechts de kamerheer-ceremonie
meester in een hofkoets, de hofbe
ambten van het Kon. Hnis, een heraut
van wapenen, ledige koetsen voor de
kamerheeren-dragers, welke aan den
Delftschen weg daarin plaats namen
de opper-ceremoniemeester in een
hofkoets, een heraut van wapenen
en daarop de rouwwagen, rijk met
immortellenkransen voorzienbe
spannen met 8 paarden, bevattende
het dierbaar overschot van de moeder
des vaderlands.
Onmiddelijk achter den lijkwagen
volgde de Koninklijke koets, met
8 paarden bespannen. In deze koets
waren Zijne Majesteit de Koning,
benevens Hunne Koninklijke Hoog
heden de Prins van Oranje, béiden
in generaals-uniform, Prins Alexander
in marinetenue, en de Groothertog
van Saksen-Weimer gezeten.
Z. K. H. Prins Hendrik der Neder
landen, Z. K. H. Prins Frederik der
Nederlanden, Z. K. H. Prins Albert
van Pruisen, Z. K. H. Prins Nicolaas
van Oldenburg, waren gezeten in een
hofkoets, met 6 paarden bespannen.
In een derde galakoets hadden
plaats genomen Z. K. H. de Prins
„Neen, Andreas, duizendmaal neen, je
hebt geen moord gepleegd. Ik ken je beter,
ik beoordeel je beter."
„Gij, beer baron, wilt nog steeds in mij
alleen den wilden, goedbartigen knaap zien,
die uw speelmakker was, wanneer gij op 't
slot van uw' oom vertoefdet."
„En jij, mijn lieve Andreas, ziet in mij,
helaas alleen den knaap, die zijn nichtje
Elora in de ijsslede liet rijden, den neef
van den vrijheer von K., en toch, ik ben
sinds geruimen tijd Adolar von K. niet
meer, want ik ben sedert vier jaren pater
Ignatius, een priester des Heeren, en heb
onlangs de laatste wijding ontvangen."
„Vergeef me, ik kan u moeilijk anders
noemen."
„Noem me, zooals je verkiest, dat maakt
niet uit, 't spijt me alleen, dat je mij niet
tot biechtvader wilt hebben."
„Niet wil o neen, ik kan niet ik
kan werkelijk niet biechten, vrome vader.''
„'t Zal je een verlichting zijn, Andreas.
Sinds twee jaren zit je in deze cel, zonder
von Wied, Z. K. H. Herman van
Saxen-Weimar en Z. K. H. de Hertog
van Teek.
Alle vorsten waren versierd met
het grootkruis der orde van den
Nederlandschen Leeuw.
Na de Koninkl. rijtuigen volgden
die van de vreemde Vostenhuizen,
bij deze plechtigheid vertegenwoor
digd.
Daarop volgden nog onderscheidene
hooggeplaatste personenzoo van
vreemde Hoven als van ons Hof, in
rijtuigen en te voet, terwijl dé trein
als bij de opening ook weder door
het garnizoen werd gesloten. Het
duurde een half uur voor dat de
trein gepasseerd was. Delft was voor
de aankomende vreemdelingen een
unr voor de aankomst van den stoet
gesloten. Toch was er een ontzag
gelijke menigte volks en de prijzen,
welke werden betaald voor slechts
een plaats op een stoep of voor een
venster, waren ongehoord. De klok
ken luidden en het kanon bulderde.
Het inwendige dér kerk was indruk
wekkend versierd en de zitplaatsen
door respectabelen, welken de eer te
beurt viel van de treurige plechtig
heid te mogen bjjwonen, bezets Toen
H. M. in den grafkelder was bijge
zet, werd door Ds. G. Molenkamp
een redevoering gehouden.
Deze korte lijkrede maakte op allen
een diepen indrdk, maar vooral op
de leden van het Vorstelijk gezin.
Prins Alexander, die zijn tranen niet
had kannen bedwingen, omarmde diep
geroerd zijn Broeder en zijn Vader.
een woord tegen iemand te spreken. Noch
't gerecht, noch de geestelijken konden een
woord uit je krijgen, en sedert acht dagen
dat ik hier kom, de speelgenoot van je ge
lukkige kinderjaren."
- „Gelnkkige kinderjaren?" herhaalde de
gevangene bitter, die ken ik niet."
„Wat?. Je hadt brave ouders, die je lief
hadden."
„Mij hadden ze niet lief."
„Andreas
„Gewis niet, beer, mijn broeder Martin
hun eerstgeborene, bezat alleen hunne liefde."
De geestelijke keek ernstig naar den
grond. Wellicht dacht hij aan zijn oudsten
broeder, den majoraatsheer, die sedert vijf
jaren met zijne sckoone nicht Elora gehuwd
was. Weder opziende, bemerkte hij dat de
gevangene onbewegelijk naar een spin staarde,
die door 't geopende luchtgat naar binnen
was gekomen en na tegen de ijzeren staven
opkroop.
„Andreas!" riep de priester bewogen, je
kijkt die spin zoo bedroefd achterna, als ik
Allen weenden. De Koningnaderde
daarop zijn weenende kinderen en
drukte beiden een kus op het doods-
bleeke gelaat.
't Was een onbeschrijfelijk tafereel.
Ook de Prinsen Hendrik en de
nestor der Vorstelijke Familie, Prins
Frederik, spraken den Koning en de
zonen des Konings moed en troost in.
Allen, die van dit tafereel van
kinderlijke smart getuigen waren
weenden met de Prinsen mede.
Toen de lijkkist in den konink
lijken grafkelder zou worden neder-
gelaten, naderde de jongste van 's
Konings Zonen nogmaals de lijkkist.
Hij kon er niet van scheiden en in
bittere tranen verzonken, drnkte hij
een hartstochtelijken kas op de kist,
die de anrdsche stof eener dierbare
en innig geliefde Moeder voor immer
van hem scheidde.
Vervolgens werd de kist door den
Minister van Justitie, baron van
Lijnden van Sandenburg, met 't groot
zegel des Rijks verzegeldde lijkbaar
werd boven het graf geplaatst en
overspreid met 't rouwkleed, dat thans
niet slechts met zilveren tranen, maar
ook met de tranen der bittere smart
was bedekt.
De scheiding viel den kinderen
der ontslapen Vorstin echter te zwaar.
Zij hadden behoefte er aan om nog
een groet aan de geliefde Moeder
in haar laatste rustplaats te brengen.
Zjj daalden beiden, met wanke
lenden tred, in den grafkelder neder;
zij kusten de ljjkkist en plengden nog
een traan van vereering op het graf.
me niet vergis, benijdt je haar."
„Ze is vrijgelukkig voor haar."
„Andreas, kon je dan ook de vrijheid
niet terug krijgen?"
„Snel blikte de gevangene in de vorschend
op hem gerichte oogen, en sprong, ais door
een veêr bewogen, van zijne zitplaats omhoog.
Daar rammelden zijne ketenen harder dan
te voren en nog heviger trilde zijn lichaam.
Langzaam en voorzichtig, zonder handen
of voeten te bewegen, liet hij zich weder
op zijn zitbankje neerzakken, 't Was dui
delijk, dat hij 't geluid van 't kletterende
ijzer niet hooren wilde. „O, die ketens,
die vreeselijke ketens!" riep hij in ver
twijfeling, kon ik daarvan slechts bevrijd
worden
„Zeg de waarheid, Andreas, en ze vair
len af."
„Om zwaar, nog veel zwaarder, een ander
te drukken."
„Maar dan om hem, die 't verdient, den
moordenaar."
„Den moordenaar! herhaaalde de gevan-