KLEINE COURANT BELOER, NIEUWEDIEP EN OMSTREKEN. j\o. 508. Vrijdag 28 December 1877. Vijfde Jaargang. Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagmiddag. Uitgevers BERKHOUT Co., ADVERTENTIËN Kalender der Week. NIEUWJAARSGROET f Oudejaarsavond. FEUILLETON lpl NIEUWSTIJDINGEN. 'I Vliegend Blaadje. VOOR DEN er Oplaag 4000 Exemplaren. lonriement francop. post 50 Ct. p.3 maanden. Afzonderlijke nummers 1 Cent. te HELDER. Van 1S regels25 Centeneikeregel meer 5 Centen; grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. Advertentiën moeten uiterlijk des DINSDAGS- en VRIJDAGSMORGENS vóór 10 ure bij de Uitgevers bezorgd zijn. nZaandag OgJnsdag )likoensdt bjTT'-" erdag DECEMBER JANUARI. 30 OpgaBg der Zon 8 u. 12 m. Oudergang 3 n. 52 ro. 31 1 Nieuwjaarsdag. Nieuwe Maan. Uithoofde van den Nieuwjaarsdag zal ons volgend nummer in laats van Dinsdag, Maandagnamid- r-iT-ftg worden uitgegeven. Inzenders van Advertentiën maken ;ij hierop vooral opmerkzaam. Evenals voorgaande jaren zal in bet volgende nummer weder gelegen- Jeid zijn tot het plaatsen van een '.DVERTENTIE, als 125 CENT. Uiterlijk tot Zondag vond 30 Deeember worden deze easngenomen. iel ze,' |n' Nog luttele dagen, en we staan £~an 't einde des jaars. De oude "riend, die ons driehonderd-vijf-en- !?'estig dagen geen oogenblik aan ons slven overliet, neemt afscheid, om jr ruste te gaan bij de menigte if- enj k« (Naar het Hoogduitsch.) eti De avond schemerde reeds, toen de rege- agoeiits-docter da Graaf, uit den strijd tegen frankrijk terugkeerende, door het Arden- iaerwoud reed. Het geluk had hem gediend, jj, Zijn zwaar gekwetste veldheer werd door lem op het slagveld verbonden en later, Voeu de eerste geneesheer alle hoop had ^opgegeven, door zijne kunde in het leven avehoudeu. De dankbare man beloonde zijnen njedder door het schenken eener aanzienlijke jrJom geld en door een levenslang jaarlijksch l^nkomeu. Vroolijk en welgemoed draafde le Graaf naar zijne woonplaats, waar een ^geliefd meisje hem verwachtte, en beproefde 'brouw aan het huwelijks-altaar haar loon kioude vinden, toen zijn paard struikelde en fiet zich kwetste aan eenen spitsen steen. Éij had hier in den beginne niet op ilet, maar spoedig daarop bemerkte hij et verdriet dat de schimmel hinkte. Hij mmoest dus afstijgen en hem bij den toom tigeleiden, een manier van reizen, die andere vrienden, die wij reeds zagen ten grave dalen. Een oogenblik mo gen we wel aan hem wijden, om in onze gedachten na te gaan, wat we hem verplicht zijn. Hij beeft ons veel goeds bewezen, waarvoor we hem dank schuldig zijnmaar ook bracht hij ons leed en rampen. Zullen we hem daarom minder achten? Voor zeker niet. Moeielijk kunnen we hem verantwoordelijk stellen, voor hetgeen ons minder beviel. Omstandigheden, van zijn wil onafhankelijk, waren hiervan de oorzaak. Hij was slechts de overbrenger van goed en kwaad, van lief en leed, en voldeed aan zjjn bestemming, zonder dat het in zijn macht stond de voorvallen ten goede of ten kwade te keeren. 't Was een hoogere macht, die de on zichtbare draden dei gebeurtenissen in de hand hield en ze regelde naar zijn welgevallen. Konden we er al eenige oogenblikken geen vrede meê hebben, een dieper nadenken moet ons toch tot de erkentenis voeren, dat de hoogste macht niet willekeu rig, maar met liefde en wijsheid ons dat alles toesehikte. Onze vriend 1877 heeft ons vrien den ontnomen, die zijn geboorte met ons vierden en van wie men mocht hopen, dat ze hem ook zouden helpen ten grave brengen. Menigeen, vroo lijk en levenslustig bij den aanvang van 1877, is thans niet meer in ons hoewel voor iedereen vervelend, voor eenen minnaar echter niet om uit te staan is. In het bosch begon het reeds donker te worden, en het was nog wel een uur van de naastbij gelegen stad verwijderd. Ein delijk ontmoette hij een boer. „Goede vriendriep hij hem toe, „is er geene herberg in het woud, waar een braaf reiziger zonder gevaar kan overnachten?" „Ja wel," antwoordde de boer, „het Moordhol ligt nauwelijks een half uur van hier. Dat is echter het eenige in deze geheele streek," „Het Moordhol," bromde de Graaf, welk een zonderlinge naam?" Dat is niet zonder redenhernam de boer. „De vorige waard was een schelmmeer dan twaalf reizigers werden in zijn huis beroofd en vermoord, tot dat de overheid de gruwelen ontdekte en den misdadiger de welverdiende straf deed ondergaan," „En de tegenwoordige waard?" vroeg de Graat' driftig. „Nu behoort het aan een weduwe, een oude, gierige heks, waar meu veel kwaads van verteltmaar men heeft nog niet ge hoord dat eenig reiziger in haar huis eenig midden, maar is teruggekeerd in den schoot van onzer aller moeder, de aarde. Tal van kleine wereldburgers riep onze oude vriend in 't leven, die, naar we hopen, nog dikwijls de uitvaart vau zijn opvolger mede zul len vieren. Ook Nederland zal nog lang den ken aan de droeve gebeurtenis, waar van dit jaar getuige wasaan 't verlies van onze beminde koningin. Aan haar te denken, die 't Neder- landsche volk liefhad is in deze oogenblikken alleszins gepast. Heeft onze oude vriend in familie kringen hier en daar groote veran deringen gebracht, ook in 't publieke leven, in de geschiedenis der volkeren was zijn levensloop niet onbelangrijk. Iu de wereldgeschiedenis heeft 1877 met krachtige hand gegrepen, heeft het sommigen naar den zin gemaakt en anderen teleurgesteld. Leggen wij 't goede en 't kwade in de weegschaal en maken we de rekening nauwkeurig op, dau goloo- ven we, dat we den ouden vriend, die ons weldra verlaten zal, toch niet ongenegen zullen zijn en dank baar erkennen, het goede, dat hij ons bracht. 't Wegsnellende jaar, dat weldra tot 't verledene zal behooren dan niet met droefheid ten grave laten dalen, want 't voldoet slechts aan de algemeene wet der verganke lijkheid. Wat oud en afgeleefd is, leed is wedervaren." „De herberg ligt aan den weg, gij kunt niet misloopen." Daarop ging de boer verder en liet de Graaf in geene beste stemming achter. Een blik op sabel en pistolen bemoedigde hem evenwel, en moedig stapte hij op „het Moordhol" aan. Inmiddels was het donker geworden, toen hij bij het armoedig huisje aankwam. Door de beide vensters op de boven verdieping zag hij licht, en verbeeldde zich dat onderscheidene personen in drukke be zigheid, in de kamer heen en weder liepen. De huisdeur was gesloten Nauwelijks had hij aangeklopt, of het venster werd geopend en een lieesche stem vroeg angstig„Wie is daa r?'( „Een reiziger die een herberg zoekt," antwoordde de Graaf. Spoedig werd het venster toegeworpen en het licht verdween. Hij hoopte dat nu deur zouden worden geopend, maar wachtte lang te vergeefs. Na voor de tweede maal geklopt te hebben, hoorde hij onderscheidene menschen moet verdwijnen, om plaats te maken voor jeugdige opvolgers, die op hun beurt den weg eenmaal zullen gaan van hun voorgangers. Hebben we een ernstig en hartelijk woord gewijd aan den vertrekkendeeen heilwensch dan toegebracht aan zijn opvolger. Viert de komst van den jonggeborene, begroet hem met vreug de en in de hoop, dat hij 't beter zal maken dan zijn voorganger. Zal 't zoo zijn 't Is maar goed, vrienden, dat we 't niet weten en dat 't jeugdig wicht een dikken sluier heeft ge worpen over hatgeen we te verwach ten, te hopen of te vreezen hebben, want 't zou ons niet gelukkiger maken, al konden we dien oplichten. Daar galmt de torenklok. Vreugde schoten, heilwensehen worden geuit, een beker gewijd aan den vertrekken- den grijsaard en een aan 't lachende, jeugdige wicht, enwe zijn 't nieuwe jaar,'t jaar 1878ingetreden. HELDER, 28 Dec. 1877. Het jongelings-collegie »Nut en Genoegen" zal, op Zondag 6 Jan. een voorstelling geven. Een echt na tionaal tooneelstuk, »Een Hollandsche Jongen," zal, naar wij vertrouwen, vele bezoekers totzich trekken. (Zie verder achterstaande annonce.) den trap afkomen, die elkander iets toe fluisterden. Eindelijk ging de deur open, en de Graaf zag, bij bet schijnsel eener lamp, een oude taankleurige vrouw, veel op een heidin ge lijkende, dié hem met loensche oogen aan staarde; achter haar stond een man met terugstootend gelaat, waarop zichtbare sporen van verlegenheid waren uitgedrukt. „Kan ik voor dezen nacht een kamer krijgen?" vroeg de Graaf, terwijl hij de sabel beter vast hield. „Ja maarhetwij hebben maar een enkele kamer voor vreemden ingericht, en deze is thans niet schoon gemaakt," stamelde de oude, terwijl zij den knecht achter haar eenen veelbeteekenenden wenk gaf, „als mijnheer echter zoolang in de gemeene- kamer wilde gaan, tot alles in orde was?" „Dat wil ik gaarne doenzeide de Graaf, „zorg intusschen voor mijn paard." Terstond sprong de kerel toe, om het dier weg te brengen. „Niet zoo spoedig, goede vriend," riep hem de Graaf toe, eerst zullen wij deze zaken in zekerheid brengen." Hierop gespte hij den zwaren mantelzak

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Vliegend blaadje : nieuws- en advertentiebode voor Den Helder | 1877 | | pagina 1