*'t Vliegend Blaadje. i|g KLEINE COURANT* VOOR HELDER, NIEUWEDIEP EN TEXEL. De familie Dolen. No. 1792. Zaterdag" 19 April 1890. Achttiende Jaargang KALENDER DER WEEK. NIEUWSTIJDINGEN. DE MARINE-MATROOS. APRIL, Grasmaand. 30 dagen. Opkomst der Zon 4 u. 48 m. Onderg. 7 u. 10 m. Zondag 20 Maandag 21 Dinsdag 22 Woensdag 23 Donderdag 24 Vrijdag 25 Zaterdag 26 HELDER, 18 April 1890. Zr. Ms. schroefstoomschip le klasse Tromp" wordt, naar wij vernemen, 26 dezer buiten dienst gesteld. Huisduinen is, blijkens oude documenten, reeds vroeg een naar buiten bekende en be langrijke plek geweest. Sedert het laatst der vorige eeuw is dit dorp een tijdvak van ver val ingetreden, zoodat hetgeen nu bestaat, een flauwe schaduw schijnt te wezen van de vroe gere grootheid. Loopt niet zoo heeft men zich weieens afgevraagd de geschiedenis van dit zeedorp op algeheele vernietiging uit De gebeurtenis, die thans aanstaande is, schijnt een betere toekomst te voorspellen, 't Stede lijk Badhuis, op het duin nabij Huisduinen gebouwd, zal, naar men ons verzekert, in het begin van Bloeimaand a.s. worden geopend. Huisduinen wordt op deze wijze een badplaats, 't Is waar, op zeer bescheiden schaal geschiedt de aanleg, doch wie weet of deze stichting niet mettertijd groot ere gevolgen na zich zal sleepen. Er bestaan een aantal groote zaken in de wereld, die heel in het klein zijn aan gevangen. Als de a.s. Zomer het bewijs geeft, dat het Bad-Paviljoen door de bewoners van deze gemeente en door van buiten komende personen wordt bezocht en gewaardeerd, dan zullen de wakkere ondernemers wel niet in gebreke blijven, om de noodig gebleken uit breiding en verbetering aan te brengen. Toch wordt het Stedelijk Badhuis al heel aardig en doelmatig ingericht, 't Gebouw heeft een net ten vorm, bevat een flinke ruime zaal, een zich naar alle zijden uitstrekkende veranda, een sierlijk buffet, gelegenheid tot het bekomeu van warme baden en voor het gebruik der zeebaden wordt een behoorlijke inrichting voorbereid. Trekken thans reeds tal van in gezetenen dagelijks, en inzonderheid op Zon dag, naar het duin, om het in aanbouw zijnde Badhuis te bezichtigen men mag verwach ten, dat, als na 1 Mei a.s. de inrichting ge opend is, plaatsgenoot en vreemdeling in grooten getale een bezoek aan het Paviljoen op het duin zullen brengen. Eeuwen zijn er heengegaan zonder dat men van de schoone ligging van Scheveningen tot stichting van een bad- en ontspanningsplaats heeft partij getrokken. Wie weet of ook niet voor het oude Huisduinen een betere toekomst is weggelegd dan een vervallen zeedorpje te zijn Mej. M. A. Duinker, van Texel, heeft te Amsterdam acte bekomen voor lager onderwijs. Van Texel schryft menDe be manning der post- en passagiersboot „A.da van Holland" vaart het geheele jaar on afgebroken driemaal per dagdus ook des Zondags. Nu worden er met den Zon- dagnamiddagdienst noch in de heen- noch in de terugreis brieven of postpakketten verzonden. Zou het nu niet wensche- lijk zijn, dat de regeering en de onder nemer van den dienst, de heer C. Bos man, den derden dienst op Zondag lieten vervallen, opdat de bemanning ook eens vrijaf hebbe De postdienst kan er in de gegeven omstandigheden niet door lijden, De Minister van Marine brengt ter kennis van zeevarenden, dat door den gezagvoerder van het Duitsche stoomschip ,.Hanover", op 11 April, een boven wa ter uitstekende mast werd gezien, in pei ling N. 53° W. van den lichttoren van Kijkduin, op een afstand van 14= zeemijlen. Wieringen, 14 April. Er begin nen op ons eiland zich teekenen van le ven op te doen. In den gemeenteraad is besloten dat er twee leden van den raad naar den minister van waterstaat zullen gaan om de belangen van de ha ven te bepleiten. Het is werkelijk hoog noodig, want de toestand is thans zoo ellendig als hij ooit geweest is. Er wordt niets meer gedaan aan het zoo noodige onderhoud en de verbetering van trap, wierdijk enz. enz. alles wacht op de ha ven nu schijnt het dat de afgevaardig den den minister bepaald zullen verzoe ken de haven op de begrooting te bren gen, en als dat niet kan, dan zal mén met eigen Wieringer krachten maar doen wat men kan, om de zaken wat in orde te brengen. Het zou werkeljjk treurig zijn als wij nu weer geen haven kregen. De kleine visschersvloot breidt zich hoe langer hoe meer uit, ook de communica tie met den vasten wal neemt toe, en nergens is er onder de eilanden een waar het zoo moeielijk valt aan wal te komen. Overigens gaan op Wieringen de za ken goed- De lammeren zijn verbazend duur en het rundvee haalt goede prjj- zen, en op die twee zaken komt het voor onze boertjes het meest aan. Die be ginnen zich dus aardig wat van de kwa de jaren te herstellen. De kapitein-luit. ter zee P. Zegers Veec- kens, komt in een ingezonden artikel op, tegen het beweren van den luit. ter zee Land over grieven der marine-matrozen, enz. Wij laten genoemd stuk hier geheel volgen: In het „Algemeen Handelsblad" van den lOn April jl. is een artikel geplaatst van den luite nant ter zee le klasse Land, lid van de Twee de Kamer der Staten-Generaal, waarin een uit treksel wordt behandeld van een brief van één der opvarenden van Zr. Ms. stoomschip „De Ruij- ter," welk schip door bijzondere omstandigheden langer in Oost-Indië blijft dan aanvankelijk het plan was. Dit gedeelte van het artikel laten wij evenwel voor rekening van den ongenoemden Indischen briefschrijver, omdat wij niet kunnen beoordeelen, in hoeverre diens beweringen juist zijn. Waar het ons echter om te doen is, is te wij zen op hetgeen door den heer Land geschreven wordt over het leven en de behandeling van den marine matroos en wel meer in het bijzonder over het verkorten zijner rechten, over het beweren dat het met bepaalde tijden van rust aan boord Zr. Ms. schepen zoo nauw niet genomen wordt en dat het dringend noodig is, zijne rechten vol gens de bepalingen strenger te doen eerbiedigen. Met andere woorden de heer Land werpt een blaam op de handelingen van de comman danten der oorlogsschepen en geeft kierraeê eene voorstelling van zaken, die bezijden de waarheid is, omdat wel degelijk met de rechten der sche pelingen rekening wordt gehouden. Daarenboven is de bewering onjuist dat voor den marine-officier, den onderofficier of den sche peling niemand zorg draagt, en wij moeten haast veronderstellen dat de heer Land zich de be palingen van inwendige» dienst en organisatie niet goed herinnert, wijl zij niet alleen de rechten omschrijven, doch tevens waarborg schenken voor hunne handhaving. Geschiedt dit niet, dan is het de solmid der chefs, omdat aan de commandanten, welke de eer hebben een Zr. Ms. schepen te commandeeren, een groote mate van zelfstandigheid wordt toe gekend en het hun grootendeels wordt overgela ten op welke wijze het verplichte werk behoort te worden verricht. Daargelaten dat de strekking van het artikel anti-militair is en waarschijnlijk geene anderen gevolgen kan hebben dan ontevredenheid en ver slapping van krijgstucht aan te kweeken, wen- schen wij hier, voor den aandachtigen lezer, nog bij te voegen dat de schrijver van bedoeld arti kel bq de laatste behandeling der marinebegroo- ting in de Tweede Komer v 6 6 r heeft gestemd. Voor het overige is het te hopen, dat de heer Land tot de overtuiging zal komen dat hij, bij het openbaar maken zijner grieven tegen het de partement van marine, gedwaald heeft door die grieven uit te strekken tot het korps zeeofficieren, waartoe hij ook behoort. De kapitein luitenant ter zer P. Zegehs Veeckens. Maandagavond werd te IJrauiden aangebracht een in staat van ontbinding verkeerend lijk van een zeeman, waar schijnlijk afkomstig van een der bij Nieu- wediep verongelukte schepen. Het werd gisteren in de nabijheid van Nieuwediep opgevischt door een Volendammer vis- scher, die het in zijn kor ophaalde. De verongelukte was een zwaar ge bouwd man, waarschijnlijk van Duitsche afkomst; zyn arm was beteekend met letters en vrouwenportret. Terschelling, 12 April, Heden werd hier op de werf van Gebr. Krul de kiel gelegd voor een nieuwen botter, geheel ingericht volgens de nieuwste verbeterin gen. Het eerste schip van dien aard, dat hier gebouwd werd, voldoet uitmun tend en werd dan ook al spoedig door een tweede bestelling gevolgd. Te Parijs is een gierigaard, die ja renlang op een vüerinkje in groote ont beringen en te midden van een hoop vodden leefde, dood gevonden. Onder de lompen ontdekte men een som van 100,000 francs. De correspondent van de N. Rott. Ct. te Kopenhagen schrijft onder dagteekening van 12 dezer Onze politie heeft eene ontdekking gedaan die sinds gisteren alhier veel sensatie maakt. Den 8 Januari was hier een bejaard man, Meyer genaamd, die voor den fabrikant Lund eenige schuldvorderingen was gaan innen, spoorloos ver dwenen. Men had kunnen nagaan waar hij tot 's middags half 2 was geweest, en men wist ook dat hij toen naar een bankierskantoor was gegaan. Maar aan dat kantoor, hetwelk ten 2 ure wordt gesloten, had men hem niet gezien. Eenige dagen later werd zijne portefeuille met eenige uitgescheur de blaadjes uit zijn notitieboekje door een straat jongen in de nabijheid der stad gevonden, en wel de portefeuille in het water en de blaadjes aan den kant. Doch alle nasporingen aldaar en ook verder gedaan waren vruchteloos gebleven. Dat zulk een welgesteld en geacht man zoo eensklaps midden op den dag kon verdwijnen, verwekte natuurlijk niet weinig opzien. Intusschen was het geval langzamerhand in het vergeetboek ge raakt, tot men eensklaps vernam, dat de politie de oplossing van het raadsel had gevonden. Een kleine fabrikant, Philipsen genaamd, een van goede familie, doch meer door luidruchtige reclames voor zijne „normaalzeep" dan door groote zaken bekend, was aan bovengenoemden fabrikant Lund geld schuldig. Lund had aan Meyer opge dragen, dat bedrag in te vorderen. Wegens Meyer's verdwijning niets meer er van vernomen hebbende, zond hij aan Philipsen de rekening met verzoek om betaling. Philipsen zond die terug, onder verklaring dat hij het bedrag reeds groo tendeels bij gedeelten aan Meyer had afgedaan. Daar dit wel meer gebeurde en Meyer gewoon was met Lund eerst na ontvangst van het geheele bedrag af te rekenen, lag daarin niets vreemds. Maar Philipsen kon geen bewijs er van toonen. Dit wekte verdenking. Tevens vond men iets tegenstrijdigs in zijne verklaringen omtrent het laatste bezoek van Meyer te zijnen huize, en nauwelijks had hij dit bemerkt of hij maakte zich uit de voeten, met achterlating eener schriftelijke kennisgeving aan zijne familie, dat zij hem nooit terug zou zien. Bij onderzoek vernam men, dat hij naar Ham burg was gegaan. Onmiddellijk reisde een poli tiebeambte hem achterna en hoorde aldaar dat de vluchteling reeds met een stoomschip naar Amerika op zee was. Juist op het oogenblik echter dat de beambte gereed stond om naar Kopenhapen terug te keeren met de boodschap dat de vogel gevlogen was, kwam er een telegra fisch bericht dat die stoomboot te Cuxhaven aan den grond was geraakt. Terstond snelde de be- beambte naar het havenkantoor, kreeg daar een stoombootje ter beschikking en liet in allerijl opstoomen naar Cuxhaven. Aldaar was het groote stoomschip inmiddels vlot gekomen en zou juist wegvarenmaar gelukkig kwam de beambte er nog aan boord, vond Philipsen en nam hem gevangen. Uit het voorloopig verhoor en de bekentenis van den gevangene is nu het volgende gebleken. Philipsen was altoos een slechte betaler geweest. Daarom was Meyer dikwijls bij hem gekomen en had dan gewoonlijk, gelijk Philipsen had bemerkt, zeer veel geld bij zich. Den 5 of 6 Januari, toen Meyer hem weder kwam manen, had hij hem ten antwoord gegeven„kom den 8n maar terug, dan zal ik alles afdoen." In den ochtend van den 8n had hij door zijn knecht een ton laten halen, naar het heette om zekere chemicaliën er in te bergen. Daarna had hij zijn knecht met verscheidene boodschappen weggestuurd. In dien tijd was Meyer gekomen en had plaats genomen in eene chaise-longue, waarna Philipsen hem bij de keel gegrepen en verworgd bad, vervolgens het lijk in de ton had gestopt en na terugkomst van den knecht de ton naar het tolkantoor had laten brengen om met de eerste scheepsgelegen heid naar New-York te worden verzonden. De portefeuille en eenige papieren van Meyer had hij buiten de stad weggeworpen, om het te doen voorkomen alsof Meyer daar geweest was. De roof had hem echter niet veel opgeleverd, want tot zijne niet geringe teleurstelling had Meyer dien dag toevallig slechts ongeveer een bedrag van 100 kronen bij zich gohaa- Volgens later bericht is het lijk van Meyer in Amerika met een Deensche boot daar aange bracht en door de douanen aangehouden. Het zal weder naar Kopenhagen worden gezonden om als bewijs te dienen bij het proces. Afloop der Openbare Verkooping, ge houden op Woensdag 16 April, ten overstaan van Notaris Hattinga Raven, in het lokaal »Musis Sacrum." 1. Een Woonhuis en Erf te Helder, aan de Langestraat. Kooper de heer J. Bethlehem voor f330. 3. Een Woonhuis met Schilderswerkplaats en Erf aldaar, aan de Vlootstraat, hoek Wachtstraat, 38 en 40. Kooper de heer M. S. de Leeuw voor f 1000. 6. Een Woonhuis en Erf, aldaar, aan de Binnenhaven 65, en 7. Een Woonhuis en Erf aldaar, aan de Achterbinnenhaven. Kooper de heer L. Klein voor f 1665. 9. Een Woonhuis en Erf te Helder aan de Vlootstraat 10. Kooper de héér A. Stam voor f460. Xnsezonaen. Mijnheer de Redacteur! In uw courant van Woensdag 9 April trok mijne aandacht het stukje onder motto, Variant op een Wieringer reis. Omreden ik mij met datgene wat de schrijver daaromtrent alzoo zegt, niet kan vereenigen, ver zoek ik u beleefd mij eenige plaatsruimte af te staan, ten einde mijn gevoelens dit aangaande uit te drukken. Eerstens begin ik met te zeggen, dat op een reis van Wieringen via Ewijksluis of omgekeerd, déar waar men het met zoo'n gemeene als ner gens meer bekende troep, van afvaart en aan komst te doen heeft, van de duizend reisjes die de postschipper doet, er minstens duizend variant zijn, aldus geen nieuws Aangaande het ontschepen der drie dames dat zulks moeielijk ging ligt voor de hand, im mers anders dan moeielijk gaat het natuurlijk aan zoo'n verregaand middeleeuwsche verwaar loosde troep nooit! doch dat het'voor Baijs en zijn zoons een kleinigheid was om met behulp van een trap met twee sporten tegen een dijk van 4 a 5 meter op te klauteren, dat is een afstand van p. m. 2^ meter tusschen iederen sport, ver klaar ik die kleinigheid, in stikdonker, voor on mogelijk De beroemste clown zou er zijn be komst aan hebben, en zoover geloof ik niet dat Baijs het nog in de toeren gebraoht heeft, nog minder geloof" hecht ik aan 't groote gevaar dat er volgens schrijver bestond nl. dat Baijs met zijn eene hand aan een touw hangende, met zijn anderede dames over al die kolossale hoogten en breedten zou slingeren in de aan de overzijde liggende schuiten, geloof ik, dat ten eene maal voor een mensch al bezat hij ook paardenkracht, beslist onmogelijk is. Dat die reiziger van 't makke volkje van Wie ringen sprak, met verwijzing naar Texel, was vol gens mijne meening een zeer gegronde opmerking van ZEd. althans véélmeer gegrond als de bewe ring van U dat hij de echte eilanders niet kende, welke volgens u nog leuker zijn dan een Texe laar dit is, een uitdrukking die, op zijn fraaist genomen, het tegendeel van leukheid openhartig verraadt, speciaal ben ik met Texel's personen, zaken en toestanden niet bekend, maar voor zoo- ver als ik dan persouen heb leeren kennen, zijn dit degelijk ontwikkelde lui, en dat er zulken méér zijn bewijst wel het feit, dat ze op Texel zoowat alles, wat een plaats die de middeleeuwsche schoenen ontwassen is, hebben, wat een dergelijke plaats behoort te hebben, een doorslaand bewijs dus, dat het bestuur van Texel en verdere au toriteiten, haar 't verstand niet in hun buik zit, zooals dat soms wel eens met anderen 't treurig geval is. Dat Texel door 't krijgen van haar stoomboot steenarm is geworden en dadrdoor een derde der bevolking naar Amerika is vertrokken, is volgens mijn opvatting eon uitdrukking welke men alleen dan zou kunnen billijken, als iemands zulks zeide terwijl hij niet normaal was. Wat uwe bewering betreft dat wij ons weinig bekommeren over een haven omdat men met J. Baijs nooit een ongeluk krijgt, zal ik zoo vrij zijn u even attent te maken dat noch Baijs noch ie mand anders in staat is ongelukken te vermijden ongelukken zijn en blijven onvermijdelijke zaken, en dat wij ons wel degelijk cm een haven be kommeren, daarvoor zullen, indien de toestand die is zooals zij is, nog lang moet duren, en stemmen zullen opgaan, die zulks zullen getuigen. Eindelijk zij u gemeld, dat wanneer ik post schipper was, ik het tot mijn eerste werk zou re kenen om door bemiddeling dezer courant, ieder uitdrukkelijk te verzoeken om vervolgens van der gelijke in 't oog loopende, vervelende, walgelijke pluimstrijkerij verschoond te blijven. U mijnheer de Redacteur bij voorbaat dank zeggende voor de afgestane plaatsruimte, heb ik de eer te zijn Wieringen, April '90. Hoogachtend. Jn, Blaauwboer Dz. Mijnheer de Redacteur! Plaats het onderstaande s. v. p. in het eerstvolgend nummer van uw blad. Ontvang bq voorbaat reeds onzen dank. Aan onze Plaatsgenooten Met erkentelijkheid betuigen wij aan Helders ingeze tenen onzen hartelijken dank voor den welwillenden stenn, dien wij mochten ondervinden om de schade eenigs- zins te vergoeden, van de 12 personen, die door den brand van den 7n April, 11. een groot gedeelte hunner goederen verloren. l)e opbrengst van onze gehouden collecte heeft bedragen f 213,56£, welke som waarschijn lijk aanmerkelijk grooter geweest zon zijn, wanneer wij bij al onze plaatsgenooten medewerking gevraagd hadden. \\y meenden evenwel, dat deze som voldoende was om het hoognoodige der ongelukkigen te kannen ver schaffen en daarom van den weldadigheidszin geen mis bruik wilden maken, en voor anderen bij eene volgende Uit het dagboek van een Chef der geheime politie te New York. (8 V. Een noodlottige ontmoeting. De winkel was zeer groot en vol klanten, want het was spoedig Kersttijd en onder de ryke standen was men druk in de weer voor cadeautjes te zorgen. De klanten waren hoofdzakelijk dames, ofschoon ook de andere sekse vertegenwoordigd was. Misschien wa ren er onder die mannen ook wel die moes ten opletten dat er geen winkelgoederen wer den meegenomen door personen, die het be talen een onnoodige formaliteit vonden. Toch scheen het onmogelijk dat een detective onder zulk een menigte een gauwdief op de vingers kon kijken, en evenwel was een eenigszins belangrijke diefstal een groote zeldzaamheid in dit magazijn. Toen mevrouw Tunstall haar naam hoorde noemen, keerde zij zich verrast om en haar levendig, schoon gelaat werd bleek. //Blijf niet staan," zeide zij fluisterend, //ga heen waarom ons in moeielykheden te bren gen?" «Ik heb evenveel recht als ieder ander om hier te zijn", antwoordde Percy. //Als wij j elkaar nu toevallig hier ontmoeten, wat zou dat? »Wat is er? Ge ziet er geheel ontdaan uit", zeide zij." Op dit oogenblik kwam er een winkelbe diende en vroeg«wat is er van uw dienst mevrouw Zij overhandigde hem een naam kaartje en zeide//Ik kom om dat halssnoer bet zou nu klaar zijn." D« man las het kaartje, maakte een buiging en snelde heen. Zij wendde zich weer tot Percy. Haar mof hield zij in de linkerhand, en terwijl zij zich omdraaide legde zij die op de glazen toonbank, aan de zijde die het verst van Percy was. Hij zag haar aan, en dacht hoe bekoorlijk zij er uitzag. Zij wa9 gekleed in zwart flu weel, afgezet met zacht bont, en droeg een wonderfraaie muts, versierd met veeren en schitterende punteneen ragfijne zijden sluier was er omheen gebonden. Haar ovaal gelaat, met de heldere oogen, den kleinen rechten neus en de volle lippen was allerbekoorlijkst; en het bloed, dat een oogenblik uit haar wan gen was geweken, scheen nu weer door de doorzichtige huid. Zij was schoon, beminnelijk en rijk; met die diamanten in haar ooren zou hij al zijn schulden hebben kunnen be talen, en hij geloofde dat zij hem dadelijk geholpen zou hebben, als zij er van geweten had. Maar het was onmogelyk het haar te zeggen I Het hopelooze van zijn toestand maakte hem woedend. Als hij maar geld had gehad geld in overvloed zou er niets geweest zijn dat hij niet gewaagd had haar voor te stellen. Al dien tijd stond hij haar aan te staren, zonder een woord te zeggen. wWat is er toca met je, Percy herhaalde zij. //Waarom sta je mij zoo aan te staren? Alle menschen kijken naar ons. Ben je zij aarzelde. «Ik ben niet dronken, als je dat meent," zeide hij. //Als wij alleen waren, zou ik je zeggen wat «r is. Is er geen enkele plaats in de wereld, waar wij een half uur alleen kun nen zijn Iemand raakte hem aan den arm. Hij keerde zich woest om. Het was een heer, die zijn excuus maakte: hij had een stok tegen de toonbank laten staan, maar de stok was er niet meer. Percy ging om Sylvia heen en lennde tegen de toon bank; in gedachten nam hy haar mof in de handen. «Ik kan het zoo niet langer uithouden," hernam hij. //Ik heb evenveel recht je te zien als je andere kennissen. Je ontwykt me!" „Als je tevreden wilde zijn om mij evenals mijn andere kennissen te zien maar je weet heel goed hoe gevaarlyk het is. En je kon geen slechter plaats hebben gekozen dan hier." Zy boog zich naar hem toe en voegde er fluisterend bij//Ik verwacht Tunstall ieder oogenblik. Hij wist dat ik hier zou komen om het halssnoer, en omdat hij toch in de buurt moest zijn, zou hij mij komen afhalen. Ga nu heenHet zou onzen omgang nog moei lijker maken." z/Het kan niet moeilijker dan het al is," zeide Percy gemelijk. «Ik wilde hem wel ont moeten en voorgoed met hem afrekenen, als hij iets te zeggen heeft. Laat hy er zich buiten houden." «Je kent hem nog niet!" «Hij kent mij niet, als hij denkt dat ik iets om hem geef. Wat kan 't ons schelen! Als 't ergste gebeurde, zou het ons nog nader brengen. Ik ben op alles bereid «Percy, ben je gek! Hoe kun je zoo spre ken Je zoudt mij doen wenschen je nooit weer te zien. Niets van dien aard, hoor! Ik heb nooit aan zoo iets gedacht." »Hier is het halssnoer, mevrouw Tunstall," zeide de winkelbediende. Hij stond achter de toonbank met een doos in zijn hand. Zij was blijde dat hij het bestelde bracht, want Percy's manier van doen begon haar te verontrustenzij nam de doos aan en maakte haar open. Het was een snoer van prachtige diamanten, die reeds vroeger waren uitgezocht en nu volgens mevrouw Tunstall's aanwij zingen waren gezet. Zij bekeek de collier en gaf hare goedkeuring te kennen. «Het is vijf en twintig honderd dollars, niet waar «Om u te dienen, vijf en twintig honderd dollars," antwoordde de bediende. Zij zag rond naar haar mof, die Percy juist weer op de toonbank gelegd had, en stak haar hand er in. Met een uitroep van verbazing keek zij op de toonbank en op den vloer. «Heeft u het gezien vroeg zij verschrikt. Vraag excuus," zeide de man achter de toonbank. Percy bewaarde een somber stil zwijgen en stond in gedachten voor zich uit te staren. «Myn beurs, en de banknoten. Ik had ze in de mof gedaan I" riep zij uit. rHebt gij ging zij voort, zich tot Percy wen dende. Hy keek haar aan zonder haar te begrijpen. «Wat is er?" «Mijn beurs en het geld. Je hadt daar juist de mof in je hand. Hebt ge niet «Had ik je mof Ik wist het niet. Ik weet er niets van," zeide hij het scheen hem geen belang in te boezemen. «Maar ik kan het niet hebben verloren het was er bepaald inriep zij uit. «Het kan toch niet zoo maar verdwenen zijn." «Mag ik u vragen of het een groote som was?" vroeg de bediende zacht. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Vliegend blaadje : nieuws- en advertentiebode voor Den Helder | 1890 | | pagina 1