KLEINE COURANT 't Vliegend Blaadje voor HelderTexel, Wieringen en Anna Paulowna No 3Ö81. Woensdag 12 Juni 1907. 35ste Jaargang. Michiel Adriaenszoon de Ruyter. DE RUYTER-HULDE. Bureau: Spoorstraat Tolof. 59. Bureau: Koningstr. 29. Interc.-Telef. 50. Het volgend nummer van onze Courant zal in plaats van Vrijdag, ZATERDAGMIDDAG, op den ge wonen tijd, verschijnen. HELDER, 11 Juni 1907. Aan den vooravond van het feest, dat wij zullen vieren ter herdenking van den 300sten geboortedag van Michiel Adriaens- zoou de Ruyter, wenschen wij nog eens het licht te doen val len op het leven en de daden van dien grooten Vaderlander. Wij zijn daartoe in staat gesteld door het Bestuur der Ma- rine-Vereeniging, dat ons welwillend toestemming gaf tot op name van de voordracht, door onzen vroegeren plaatsgenoot. Prof. Dr. P. J. BLOK, uitgesproken in de vergadering van die vereeniging, op 8 Maart 11. Onder de zeehelden, die in de 17Je eeuw den naam van Hollander en Zeeuw geducht hebben gemaakt in de wereld, neemt De Ruyter zonder eenigen twijfel de eerste plaats in. Noch Heemskerce, die, naar Hooft's grafschrift, „dwers door 't ys en 't yzer darde;-streeven", noch de om zijn „groote daden" nog altijd populaire Piet Heyn, noch de vechtgrage" Witte de With, noch de dappere Van Galen, 'noch de roemvolle Zeeuw- sche leeuweutrits der oudste Evbrtsens, noch zelfs „bestevaer" Makten Harfertsz., hoe groot ook als admiraal geen hun ner heeft De Ruyter in de schatting van tijdgenoot of nako meling kunnen evenaren; boven aller namen uit schittert die van „Vlissingor Michiel" als die van den eersten onder zijns gelijken. En met recht. Waar Heemskerce nog de vertegen woordiger mag heêten van het oudere geslacht der halve vrij buiters, de zonen der woeste Watergeuzen van het begin van den vrijheidsoorlog; waar de verweerde zeerob Piet Heyn deu ruwen roofkrijg tegen Spanje's gahoendn met talent voert en en een begin maakt met de gerégelde organisatie onzer lands- vloten; waar de lastige Wctte de With door zijn norsche driest heid bekend is geblevenwaar Van Galen „-aan 't Toskaansche strand" een roemrijken dood heeft gevondenwaar de Evertsens, Van Nessen, Kortenaers, De Liefdes, Bangkerts, en hoe zij meer mogen heeten, als de voortreffelijke medehelpers en onderbevelhebbers optreden; waar de oude Tromp als beleidvol admiraal het eerste tijdperk van "geregelde, samenhangende organisatie van ons zeewezen onder Frederik Hendrik als het ware belichaamt en zijn zoon zijn vader glorierijk navolgt daar blijft toch De Ruyter de hoofdfiguur van den roemrijksten tijd der zeemacht van de Republiek. Aan de kroon zijner zege pralen over den machtigen zeestaat aan de overzijde van het woelende water glanst'de -herinnering aan die Juni-maand van 1666, toen in vier zware dagen van bloedigen strijd de „Zee triomf der Vrije Nederlanden" werd bevochten en Vondel „met 's lanta triomftrompet eenen hooghen toon gezet" had, juichend, nu de Britsche „zeegodt, wiens gezagh alle volcken overmagh" tot rede was gebracht; aan die andere Juni-maand een jaar later, toen het voor altijd onvergetelijke uur sloeg, waarop de „zee leeuw op den Theems" wederom naar Vondel's gespierd woord - voor Chattam den Engelsehen „Standert streeck en zonder schrick en schroom" het trotsche Brittanje voor éénmaal - de éénige maal in de wereldgeschiedenis „braveerde" op zijn eigen „stroom"; de herinnering ook aan die benauwde tijden van 1665, toen na Obdam's droevige nederlaag en dood bij Lo- westoff de blijde mare klonk„De Ruyter is te Delfzijl binnen" aan die duistere oogenblikken, toen de overwinning bij Solebay in Juni 1672 het „reddeloöze" vaderland, door vier vijanden te gelijk besprongen, een oogenblik van verademing schonk, toen een jaar later weder bij Schooneveld aan de Zeeuwsche kust en vooral bij Kijkduin de verbonden vijanden door De Ruyter's beleid van onze bedreigde kusten waren geweerdaan dat „adieu voor eeuwig", toen de grijze admiraal uitging op zijn laatsten zeetocht, bereid om het leven te wagen, „daar de Heeren Staten hunne vlagh betrouwen", maar voorgevoelend het oorlogslot, dat hem bij Syracuse zou treffen op dien noodlottigen 22Bton April 1676 in het gezicht van den Etna en hem zeven dagen later ten grave zou sleepen. Maar wat vermeld ik zijn zegepralen Éven groot als de admiraal was de merisch De Ruyter. Als mensch, gelijk als admiraal wellicht, niet zonder gebreken'doch wat beteekenden zij tegenover zijn deugden Een groot karakter was deze roemrijke admiraal. Hoort hem in zijn nederigheid niet aan zichzelven of aan zijne be kwaamheden maar aan „God's hulp en steun" alleen zijn wel slagen toeschrijven. Ziet hem eenvoudig burgerman blijven bij de schitterendste huldebetuigingen en eerètitels, hem door vorsten en volken, door vriend en vijand als om strijd toegekend, altijd dezelfde ronde zeeman, „niet zeer hoofsch gezint" en zich hou dend „aan de burgerlijkheid", zegt Brandt hij, de lijnbaansjongen, van bootsmansmaat opgeklommen tot luitenant-admiraal-generaal van 'Onzen roemrijken staat, tot oppersten leider van de reuzen- vloten onzer Republiek. Een rein en kinderlijk gemoed, niet bedorven door het ruwe matrozenleven zijner jeugd, toen hij den onverbiddelijken kamp tegen Duinkerkers en Spanjolen, Mooren en Turken had meegevochten met de enterbijl en het scheepsmes in de krachtige en geoefeitde hand, dien wilden krijg op leven en dood, die naast de moeilijke walvischvaart en de ontberingrijke baringvisschery de ;oefènschool was onzer zeelui. Een gemoed, niét bedorven ook door de vermenging van handel en krijgvoering in dienst van de Vlissingsche reedeis, de heeren Lampsens, in wier lijnbaan hij, de bierdragerszoon, als lastige kwajongen het wiel had gedraad, totdat zijn vader, zelf vroeger „varend gëzel", den onhandelbaren gast het zeegat uitzond, van ouds de toevlucht van zoo menigen woelwater in onze kustlanden. Een eenvoudig vrothe geest, die geen diep zinnig onderzoek doet naar de dogma's, haar de „heimelijkheden" van zijn innig geloof of zijn kerkgenootschap maar „zijn hooghste vermaak" vindt in het hooren van eenvoudige preeken en het spreken met eenvoudige predikanten twee zijner schoonzoons waren dit zich niet vermoeiend met het twisten over de leer, die hij kalrfiweg „Gode bevoolen" laat, maar aandachtig en eerbiedig lezer steeds der „heilige schriften", de eenige lectuur bijna van zijn vrijen tijd thuis of aan boord. Een gewone bur- german in zyn dagelijksch leven, zijn grootste geluk vindend i in den hoogst eenvoudigen buiselijken kring, dien hij sedert zijn ■(eerste huwelijk op 24-jarigen leeftijd mét zijn eerste vrouw tot op de laatste dagen van zijn delde huwelijk met de zeemans- weduw, die hem overleefde in het onaanzienlijke huis op het Waalseiland aan den Amsterdamechen 'buitenkant, onveranderd in stand hield. Daar kon men den geviérden zeeheld, den met eerbewijzen en ridderlijke waardigheden overladene, zien met den opengeslagen bijbel Vóór zich tégenover zijn burgerlijk ijverige vrouw, de „duchesse-dohairière" geworden zeemansvrouw, met wie de hoofëche Huyqêns, ha De Ruyter's dood haar be zoekend, spot, als hij aan de deur hoort, dat „moeder" hem niet kan ontvangen, omdat zij gevallen is bij het ophangen van de wasch; daar kon men hem niet zijn grove zeemansstem -hooren voorlezen uit 5ihet goddelijk woord" of psalmen zingen, onderwijl zijne 'huisvrouw met hare nicht ijverig haar naaiwerk doet. Een man van diep en ernstig plichtbesef, die het bloedige handwerk van dèn oorlog veel liever aan anderen had overge laten, toen hij kort na zijn derde hüwelijk in 1652 genoeg bijeengegaard had om als vergeten burger rustig in zijn Zeeuw sche omgeving te leven. Een eenvoudig welsprekend zeeman, die het korte gebed vóór den slag in zijn kajuit evenmin ver zuimt als zyn kapiteins en scheepsvolk in korte krachtige -zeemanswoorden op te wekken tot manihoedigeplichtvervulling. Een braaf huisvader, die zijn kinderen voorgaat in eenvoud van handel en wandel, afkeerig van alle onmatigheid in spijs of drank, aan een weelderigen vorstelijken disch terugverlangend naar zijn hartige, „harde" scheepskost. Een vroolijk gast, niet afkeerig van een gemoedelijke zeemausgrap maar, als het ernst was, diep ernstig, waardig, statig, deftig zelfs, vijand van vloeken en razen, van onbehoorlijke of oneerbiedige taal. Een onvermoeid arbeider, waar gewerkt moest worden, zijn gehard en van nature sterk lichaam nooit sparend maar zijn onderhebbenden het voor beeld gevend van stoere werkzaamheid en stipte plichtsbetrachting. Mensch ook hij, jaren lang vervuld met bitteren wrok tegen Cornelis Tromp, die door zijn onstuimig vervolgen van het tegenover hem gestelde eskader de bloedige nederlaag van 4 Augustus 1666 had veroorzaakt - uit partijzucht voor OraDje sprak de laster, die ook „bestevaer" Makten niet gespaard had; eerst in de dagen van het grootste gevaar voor land en volk zien wij den grijzen zeeheld door bemiddeling van den jongen prins Willem ili met zyn jongeren leerling en tegen stander verzoend. Een driftkop een enkele maal nog als in zijn jeugd, een streng meester altijd ^rnaar ook een strikt recht vaardig rechter. Onverbiddelijk streng, waar het gold de ver vulling van plicht, en zonder genade zelfs met den smadelijksten dood straffend, waar lafheid, plichtverzuim of verraad gestraft moest worden. Een trouw en onvervaard vriend, die geen oogen blik aarzelt om moedig de partij op te nemen van zijn schan delijk belasterde vrienden Johan en Cornelis de Witt, als het politieke rad van avontuur hen, zijn energieke medestanders bij het organiseeren der vloot in den grooten kamp van den tweeden Engelschen oorlog, omlaag had doen vallen en later, als de bittere volkshartstocht de broeders op het Groene Zoodje als misdadigers, als schadelijke beesten had doen sneven. Een menschelijk oorlogsman, die de dapperheid van den gevallen vijand eert en te midden van bloed en ijzer, „bij het dond'ren der kartouwen" en het suizen der kogels geen oogenblik de menschelijkheid vergeet, de weerlooze bemanning van veroverde koopvaardijschepen wel voorzien naar huis terugzendend met een vriendelijk woord. Zoo was onze De Ruyter. Niet zijn buitengewone bekwaamheid alleen maai- het edel en hoog karakter van dezen uit den geringsten stand tot de hoogste sporten van den maatschappelijken ladder omhoog ge klommen burgerjongen dat is het, wat zijn figuur maakt tot een der meest geëerbiedigde onzer gansche, aan groote mannen zoo rijke geschiedenis. Ofschoon niet behoorend tot de groote denkers en scheppers van zijn tijd, want de vloot, zyn element, was reeds vóór hem een geducht oorlogswerktuig en hij kon op de grootscher organisatie daarvan door de De Witten slechts van ter zijde invloed oefenen, dienaar van de Staten te land maar op zee de door allen erkende meester en leider ofschoon geen bijzondere ontdekking of uitvinding hem roem waarborgde en zijn naam aan de verre nakomelingschap overbracht maar alleen weergalooze aanleg voor en ervaring in zijn moeilijk be roep hem op aller bewondering aanspraak gaf, behoort hij onbetwist tot die „great ones", waarvan Carlyle spreekt, die „enlighten the darkness of the world", die een schitterende streep nalaten als onuitwischbaar teeken hunner aanwezigheid eenmaal op deze aarde. Tegenover hem geen twijfel in het oordeel dei- nakomelingschap, geen beweerde smetten op zyn werk of zijn karakter: onze kibbelende natie, roomsch en onroomsch, behoudend en vrijzinnnig, clericaal en anti-clencaal, vergeet tegenover zijn beeld hare verdeeldheden; de gansche wereld ziet in dezen oorlogsman van den eersten rang tevens een der edelste ver tegenwoordigers van het menschelijk geslacht, een der meest sympathieke figuren, waarvan de geschiedenis melding maakt. Welk een leven, dat van onzen „bestevaer", die zijn van innige gehechtheid sprekenden bijnaam in den volksmond alleen had en nog heeft te deelen met den door hem hoogvereerden Tromp, zijn voorganger en voorbeeld, dien hij nog verre zou overtreffen Als hij op 45-jarigen leeftijd, na 35 jaren van een ingespannen en zwervend zeemansleven op den Atlantischen Oceaan en de Europeesche binnenzeeën, van Groenland tot de kusten van Barbarije en straat Le Maire, van Brazilië en de West tot Mau- ritus en de Levant in dienst van Lampsens en andere scheeps- reeders éénmaal slechts (1641) als schout-bij-nacht van een landsvloot op de Portugeesche kust als hij zich terug wil trekken in het nog weinig gekende rustige leven bij „moeder de vrouw" thuis, waarnaar hij haakt, dan komt de regee ring van zijn gewest Zeeland tot hem en vraagt hem haar te dienen in den pas uitgebroken eersten krijg tegen Engeland. Met moeite laat de zwervensmoede scheepskapitein zich overhalen om opnieuw de verraderlijke zee te gaan bevaren, nu uitsluitend als bevelhebber ten oorlog in dienst van den Lande. Maar hij gaat en „onze lieve en getrouwe kapitein Michiel de Ruyter" begint op een leeftijd, waarop honderden van zijns gelijken, ontsnapt aan duizend gevaren, thuis de vruchten gaan plukken van hun moeitevol bestaan, zijn nieuwe loopbaan als „vice-commandeur" der vloot, min of meer tegen over Tromp, dien men als Oranjegezinde niet meer aan het hoofd der vloot scheen te vertrouwen, tegenover den weinig beleidvollen Witte de With. Die tegenoverstelling zelve was voor De Ruyter, afkeerig als hij was van alle partijzucht, van allen twist op welk gebied ook, een der redenen voor zijn aarzeling geweest evengoed als de wensch van zijn bezorgde vrouw. Maar hij zet door. Hij toont zich aanstonds een beleidvol en moedig aanvoerder, uitmuntend in de zeemanskunst, die hij van de jeugd af met grooten ijver en gesteuud door zijn ver wonderlijk goed geheugen -voor plaatsen en stroomen, in de praktijk der zeevaart en met de geringe hulpmiddelen van toen had beoefenduitmuntend ook in de misschien nóg moeilijker kunst van leiding en menschenkennis, vol zorg voor alles wat de zoo kostbare orde in het gevecht kon bevorderen, ook aan anderen de waarde doende gevoelen van een op onvergelijkelijke ervaring berustende zeemanschap, alle sporen van ongehoor zaamheid en „moedwilligheid" onverbiddelijk bestrijdend. Reeds op zijn eersten grooten zeetocht toont hij zich een geboren aanvoerder, een geboren admiraal. Nog erkennen niet allen den plotseling boven hen gestelden Zeeuwschen koop vaarder als hun meerdere in zijn volle beteekenis; nog heeft hij te kampen met onwil en tegeuwerking onder de hollandsch- eigenzinnige bevelhebbers van lioogeren en lageren rang, en zijn toenmalige opperbevelhebber, de vice-admiraal Witte de With, richt zich niet zonder tegenstreven naar zijn verstandigen raad. Zijneerste ondervindingen omtrent een en ander zijn niet 'bemoedigend en hij denkt er spoedig weder ernstig over, blijkbaar door zijn zorgzame wederhelft aangezet, om „zich stil aan land te houden". Maar opnieuw laat hij zich door „eenige voorname Heeren" overhalen den dienst van het land te stellen boven eigen belang en neemt deel aan een tweeden tocht in 1652, waarop hij onder den in eere herstelden Tromp het eska der van den zieken De With aanvoert, „alzoo den dienst van den Lande 't zelve ten hoogsten is vereischende", schrijven de Staten, en ofschoon de gele wangunst wederom den liatelijken kop tegen hem opstak, gelijk zij dat pleegt te doen, waar zij iemand ziet stijgen boven het gewone peil. Het was niet alleen die telkens weder opkomende wangunst, die hem zyn werk vergalde, maar de zwakke en kleine zeemacht van den staat der Vereenigde Nederlanden kon naar zijne meeuing zóó de door Cromwell geschapen Engelsche overmacht niet met vrucht bestrijden. Het volgende jaar leverde daarvan het bewijs, toen bij Portland gebrek aan muuitie den strijd moest doen beëindigen, toen bij Nieuwpoort een droevige nederlaag door onze zwakkere vaartuigen werd geleden, toen eindelijk bij Ter Heyde „bestevaer" Tromp viel in de hitte van een bijna hopeloozen strijd. De dood van Tromp vestigde opnieuw de aandacht op De Ruyter's uitnemende verdiensten -en het machtige Holland begon hem aan Zeeland te betwisten. In November van 1658 kwam men namens de Staten van Holland hét vice-admiraalschap bij de admiraliteit van Amsterdam aanbieden aan den „manhaften" zeeheld, die den naijver tot zwijgen had gebracht en van wien men toen reeds kon zeggen t „Yan U spreekt niemant niet dan alle deugt cn eer." Wederom aarzelde hij zijn rustig leven op te offeren en het was ditmaal, zegt Brandt ons, de jonge 28-jarige raad pensionaris Johan de Witt, die hem met zijn bekende kracht- van „persuasie", waarvan men placht te zeggen, „dat hij zelden met iemant sprak, dien hij niet tot zijn meening bragt", na lange aarzeling in het voorjaar overreedde om „zich te laten gezeggen" en den eer vollen post aan te nemen zooals het behoort, zyn neigingen opofferend aan den duren plicht tegen over het vaderland. Zoo ging de Zeeuwsche held voorgoed in Hollandschen dienst over en vestigde zich verder te Amsterdam. Zijn levens weg was afgebakend. Geen afgunst 'kon hem meer deren, geen aarzeling kon hem langer ophouden, geen overweging hem doen terugtreden uit de loopbaan, die hij was ingeslagen. Nog twee-en-twintig jaren heeft de reeds de middaghoogte van het leven voorbijgekomen zeeheld den lande gediend. De Barbarijsche roovers voelden zwaar zijn sterke hand, de Zweden moesten bij zijn nadering van voor Dantzig wyken, de Fransche kapers en oorlogsschepen in de Middellandsche Zee werden door zijn optreden in toom gehouden, zelfs op het gevaar Yan een oorlog af, de Portugeesche kust werd door hem van vijanden schoongeveegd, bij Nyborg op Funen bedwong „de braefste Rui ter" opnieuw den Zweedschen „stoockebrant"als Deensch edelman keerde hij zegevierend en gelauwerd naar huis terug. Slechts voor korten tijd, want de Barbarijsche roovers maakten weldra wederom zijn tegenwoordigheid in de Middellandsche Zee noodig. Zoo hield deze „schrik des Oceaans" de zeeën in be dwang, dan hier, dan daar zijn gespierde vuist latende neer komen op vijand of roover. Maar het hoogst steeg zijn roem in de dagen van den tweeden Engelschen oorlog, het hoogtepunt van ons zeewezen, toen, dank zij de energie der beide De Witten en de slapheid der Engelsche regeering onder Karel II, de Nederlandsche vloot eindelijk tegen de Engelsche bestand was, en meer dan dat. Reeds svóór het Begin van den krijg sloeg De Ruyter dien handig door Jan de Witt in de vergaderzaal der Staten voor bereiden slag, die een aantal reeds verloren bezittingen in Afrika en Amerika deed herwinnen, op een avontuurlijken tocht, ge tuigend van meer i zeemanschap misschien dan een zijner groote zegepralen. Zijn terugkeer uit Amerika in Aug. 1665 na de catastrophe van Lowestoff, waar Öbdam in de lucht was gevlo gen, was een triomftocht-: de vreugde over den behouden terug keer van den luitenant-admiraal De Ruyter „vervuldetgansche land", van provincie tot provincie overslaande. Met bewondering nam men kennis van de moeilijkheden,'die hij op dien plotseling bevolen tocht zonder zeekaarten, zonder kennis van stroomen eu havens of van 's vijands bewegingen had overwonnen, den Engelschman verschalkend of in den mist voorbijsnellend als „ships that pass in the night", als het spookschip met ziju Hollandschen naam. Als opvolger van den ongelukkigen Obdam werd hij door de Staten-Generaal verkozen tot opperbevelhebber van 's laDds vloot en weldra ving nu die onvergelijkelijke reeks van schitterende zeeslagen en merkwaardige zeetochten aan, die zijn roem voor altijd zouden vestigen. De wereldgeschiedenis kent die reuzengevechten in de Noordzee, kent zijn „Zeven Provinciën" als het beroemde admiraalschip van den zeeheld, houdt in herinnering de wapen feiten, die hem naast, ja boven Nelson recht geven op den naam van den grootsten vlootvoogd, dien de wereld ooit gezien heeft. De weldra zestigjarige, geen grijsaard nog, gespierd en nog altijd in de ongebroken kracht zijner breede zeemansgestalte, overtrof zichzelven, nog altijd overstelpend 'van geestkracht, altijd indruk makend d«or zijn overweldigend eenvoudige persoon lijkheid, zijn ongerepte eerlijkheid, zijn Zeeuwsche goedrondheid, zijn onvernioeide oplettendheid, waaraan niets in lucht en water ontging,zijn ongeëvenaarde-kennis van vaarwater en gronden in de van der jeugd af bevaren zeeën, zijn onovertrefbare zee manschap, zijn aanstekelijken moed, zijn. schitterend beleid, zijn menschelijkheid, zijn ernst, zijn vroom vertrouwen. De vier- daagsche zeeslag in Juni, de meesterlijke terugtocht na de nederlaag bij Schooneveld in Augustus, de nieuwe zeetocht naar het Kanaal in September 1666 wekten bewondering, verrukking bij vriend en vijandhet vóór Tromp en hem roezige vechten ter zee was onder hem een wetenschap en een kunst te gelijk geworden, en de vijand leerde even goed van zijn voorbeeld als zijn onderhebbenden zelfzijn vloot werd een leerschool zooals vóór een halve eeuw de legerkampen van Maurits en Frederik Hendrik waren geweest. En dan komt die schitterende tocht naar Obattam van 17 tot 23 Juni 1667, waarvan Vondel in hooggestemde feestvreugd zingt: „Maer wat kan een keten baeten, Als de Leen van Hollant brult, En de zee met doo'tscbrick vult? Hy ruckt stael als raghaen flarden, Sloopt kasteelen langhs hetstrant, Stèockt met zyn gezicht den brant In de schepen; wie kan 'tharden? Voor het vier van 't leeuwenoogh V'lieght het magazijn omhoog." Eu als De Ruyter de Britten heeft opgesloten in hun eigen havens en stroomen, dan buigt de trotsche Stüart het hoofd en sluit te Breda den vrede, hem afgedwongen door onze kar touwen op de Theems. Nóóit hooger steeg de roem van Hol- land's naam en die van zijn grooten admiraal en welke Hollander ook de Medway invaart, hij vóelt nog op het gezicht van Sheerness' sombere veste zyn borst zwellen van trots bij de gedachte aan die dagen. Maar nog kon hij niet, zooals hij vurig begeerde, eindelijk „zijn oude daagen gerustelijk en godtvruchtelijk ten einde bren gen". Het gevaar van het vaderland dreef hem in Juni 1672 weder de Noordzee op. Bij Solebay joeg hij opnieuw de thans verbonden vloten van Engeland en Frankrijk van de eigen kusten de havens in. Doch het land zelfs van alle kanteu besprongen en grootendeels reeds in 's vyands macht, eischte weldra alle krachten ter verdediging: matrozen moesten dienen op de Hol landsche waterlinie en De Ruyter moest een deel zijner schepen van kanonnen ontblooten om de Hollandsche vestingen en kust- batteryen te voorzien. En ook nu toonde hij zich de man op zijn plaats, wakend en zorgend, nu eens de Zuiderzee en de Wadden, dan de lange kustlijn inspecteerend, rusteloos rond trekkend om den vijand alle kansen op een welgelukte landing te benemen - groot ook in het kleinereEerst een jaar later, onder de onvolprezen leiding van den jongen Oranjeprins, was de vloot weder in staat het in volle zee tegen den vijand op te nemen. Bij Schooneveld in. Juni, bij Kijkduin in Augustus toonde De Ruyter, die zelf niet ontkomen was aan den volks haat tegen de vrienden der De Witten en zijn eenvoudige woning door een opgeruiden volkshoop had" moeten zien aanvallen, dat hij het land begeerde te dienen zoowel onder den Prins als onder de Staten, dat hij als opperbevelhebber van de vloot met en naast den prinselijken legeraanvoerder den zwaren last van den oorlog wilde dragen, hij ter zee en de Prins te land, de Vlis- singer zeemanszoon naast de spruit van Oranje. En nogmaals bevecht hij de zege van zijn beroemd admi raalschip uit, welks naam een tooverkracht scheen te bezitten: nog had de vijand eerbied voor zijn „Zeven Provinciën". En hooger steeg zijn roem, hooger steeds, als die van „den Held, der Staaten rechterhand. Den Redder van 't vervallen Vaderland, Die in één jaar twee groote Koninkrijken Tot driemaal toe de trotse vlag deed strijken: Het roer der vloot, den arm daar God door stree. Door hem herleef de vryheit en de vreê." Zoo zong een tijdgenoot hem vol geestdrift toe. Nog één grooten zeetocht heeft hij op zijn geliefd vaartuig gedaan, dien van 1674 naar de West, toen hij te vergeefs de Fransche eilanden aldaar trachtte te bemachtigen en onver richter zake moest terugkeeren Op verzoek van de voor de Fransche vloten beangste Spaansche regeeriug volgde toen'twee jaren later nog die laatste vaart naar de Middellandsche Zee op de „Eendracht", toen hij, in antwoord op het beken.de onhebbelijke verwijt van het tot zijn geluk nog altijd anonieme lid der admi raliteit, die vlijmende klacht liet hooren, dat de Staten „de vlag zoo veil hebben en waagen", en ondanks alle bezwaren en onge makken, half ziek toch de reis wilde doen, „al zou men iny naar 't schip dragen." Het is een pijnlyk verhaal, dat van De Ruyter's laatsten tocht, een verhaal van deerlijk gewroken schrielheid bij de landsregeering, van onvoldoende zorg voor het kostbare leven, van Spaanschen bluf bij den zwakken bondgenoot, die in gebreke bleef den grooten admiraal, om wien hij gevraagd had, met voldoende macht te steunen. Maar ook nu toont De Ruyter zyn onverzwakte geestkracht, met zijn zwakke vloot-den be kwamen Du Quesne het hoofd biedend; ook nu toont hij zijn edelaardige gezindheid bij gelegenheid van het bevrijden dei- arme Hongaarsche predikanten uit de galeien te Napelseen groot karakter tot het einde toe, bij het volbrengen van zijn plicht niet omziende ter rechter of linker zijde. En zoo is hij strijdende gevallen, nog toen hij doodelijk gewond was door den noodlottigen kanonskogel, die, zijn beide beenen verbrijzelend, hem van de campagne nedersmakte, zijn „kinderen" aanvurend om moed te houden en „den zeegen té verkrijgen", nog tot op zijn roemrijk sterfbed daar in de haven van Syracuse allen lof afwerend en alle geluk „aan God alleen" toeschrijvend. Zoo heeft hij geleefd, zoo is hij heen gegaan van deze wereld in de schaduwen des doods. Onze tijd pleegt niet hare hoogste huldebetuigingen te schenken aan hen, die hebben uitgemunt op het oorlogsveld te land of ter zee. Hij is eerder geneigd'om met weerzin neer te zien op het „bloedig oorlogswerk" en smalend te gewagen van het „bed van eer", waarop zoo menig eerlijk krijgsman het leven heeft gelaten. Hij roemt vooral in de kunsten des vredes en meent reeds het tijdstip te zien naderen, waarop de wereldvrede van het paradijs ons aller deel zal zijn, geschonken door den engel met den palmtak der Haagsche Conferentie. En onze natie, gelukkiger dan verreweg de meeste andere in dat opzicht als het gelukkiger is inderdaad! sinds meer dan twee menschenleeftijden ontwend aan binnen- en buiten en buitenlandschen krijg, laat zich in dit opzicht niet onbetuigd. Men haalt de schouders op over den veldheer, den admiraal, die ongewone talenten ontvouwt bij de leiding van leger en vloot. Men spot met heldenmoed in den krijg, met doods verachting en krijgservaring, met geestdrift, met vaderlandsliefde en traditie. Men vraagt ook van de geschiedenis, dat zij zal ophouden oorlogen te beschrijven en oorlogshelden te roemen en bijna uitsluitend zich zal richten op de kennis van maat schappelijke toestanden. Men ontkent de beteekenis van dit alles voor de toekomst des volks, der menschheid. Men gaat nog verder en ontkent de waarde van het individu, om die van de massa, van de menigte op te vijzelen. Maar de natuur is sterker dan de leer en de gesmade vaderlandsliefde kruipt waar zij niet gaan kan, de onderdrukte geestdrift springt te voorschijn van onder den demper van partyzucht, stelseliiefde, nuchterheid en overdreven scepticisme. De groote helden van het verleden, helden van het menschelijk geslacht, oefenen nog altijd hunne tooverkracht uit op de gemoederen des volks in al zijn kringen, dat ondanks alles blijft vasthouden aan de groote goederen der rnenschheid, samen te vatten in het begrip vaderland, belichaamd in de groote vaderlanders, onder wie De Ruyter als een dei- eersten op den voorgrond treedt. Welk een leven, welk een karakter, dat van dezen man, die thans na driehonderd jaren geëerd is door het gansche volk, van de Koningin tot den armsten schoolknaap en wiens wieg en graf straks plaatsen van eerbiedige herdenking waren voor landgenoot en vreemdeling. Zoo lang Neerland Neerland zal zijn, zoo lang zal ons volk zijn groote mannen blijven eeren. Zoolang wij, menschen, ons zullen bezig houden met de grootsten onder ons in karakter en talenten, zoo lang zal de naam van De Ruyter geëerd blijven als die van een der edelste figuren in de wereldgeschiedenis, want groote mannen behooreh niet aan hun volk alleen, doch aan de menschheid. En wanneer de dankbare nakomelingschap prins Willem van Oranje als den vader des vaderlands, Rem- brandt als den grooten kunstenaar roemt, daar mag 'zij naast hen Michiel de Ruyter plaatsen als den derde der grqote Nederlanders, wier naam met schitterenden glans prykt in het boek harer schoonste herinneringen. Ons laat hy na het lichtend spoor van zijn heerlijk leven, opwekkend tot eerbied, bezielend tot vervulling onzer plichten, tot navolging zijner hooge deugden, die strékten tot eer der menschheid en tot behoud van het dierbare vaderland, dat wy met trots het onze noemen. Geachte Plaatsgenooten Samen met de heerlijke warmte van den voorzomer, is hier in den Helder ook de feeststemming gekomen, opdat onze Plaatse- selijke Hulde aan den grootsten Nederlandschen Vlootvoogd het stempel moge dragen, Nederlands eerste en grootste oorlogshaven waardig Het Comité heeft dan ook met belangstelling gezien hoé allerwege met ijver gerepeteerd wordt en zoodoende deze hulde van het Nederlandsche Vólk, in al zijn standen en lagen, naar wensch kan slagen. Wij wenschen nog na 300 jaar hulde te brengen aan De Ruyter als mensch, als ervaren zeeman, als bekwaam vloot voogd en als den Redder des Vaderlands. Daarom hopen wij dat een ieder op den dag van den Hlsto- rischen optocht Zal willen medewerken de stad een feestelijk aanzien te geven, door allerwege op Vrijdag 14 Juni de Vaderlandische driekleur uit te steken. Het is dien dag tevens 241 jaar geleden, dat De Ruyter een zijner groote overwinningen behaalde, na een hardnekkigen, aanhoudenden zeéstryd, die noch in de oudere geschiedenis, noch in den nienweren tijd haar wedergade vindt, wat den duur van het gevecht aangaat. Doch wij denken nu allerminst aan dien strijd terug. De Ruyter was toch altijd een man van den vrede en van de ver zoening Slechts wanneer hij werd aangerand, vertoonde hij zich in zyn groote, mannelijke kracht, die den tegenstander steeds met ontzag vervulde De Ruyter, de eenvoudige touwslagersjongen uit Vlissingen, de Godvruchtige man, één ware Held zonder Vfeés hö'ch Blaam, hij moet nog aan ieder sympathiek zijn! De Commissie verwacht dan ook, dat het feest door aller medewerking moge slagén én nergens een wanklank gehoord moge worden Waar de Commissie slechts beschikt over krach ten, die haar geheel belangeloos steunen in hare veel omvat tende taak, daar hopen wij, dat het publiek ons ook wil steunen door niet op te dringen endoor steeds aan een eerste verzoek van de politie of de commissarissen van orde te voldoen. Ook is het van veel belang niet met den Historischeu Optocht mede te loopen. De gekozen route is toch zoodanig, dat iedereen ruim gelegenheid heeft alles naar wensch te zien en te bewonderen. Zulk een volksfeest, als wy op 14 Juni hopen te vieren, kan slechts slagen, wanneer het groote publiek daartoe ten volle meewerkt. Dan heerscht er een aangename en prettige stemming, waaraan ieder later met genoegen zal blijven terug denken. De herinnering aan de vroegere volksfeesten in den Helder, doet de Commissie vol vertrouwen den dag van 14 Juni tege moet zien. Tevens maakt de Commissie van deze gelegenheid gebruik om allen, die van den koorzang in de open lucht willen pro- fiteeren, er aan té herinneren, dat zulks zonder een tekstboekje veel van haar waarde verliest, waarom de tekstboekjes der De Ruyter-Cantate voor een geringen prys by den Boekhandel verkrijgbaar zyn gesteld. Ten slotte doet de Commissie by dezen een beleeft! ver zoek aan H.H. werkgevers om hun personeel, voor zoover dit medewerkt aan de Ruyter-Cantate of aan den Historischeu Optocht, zooveel mogelijk vrijaf te geven, opdat in het geheele land van onze De Ruyter-Hulde getuigd moge worden Lest, be3t Laat ons daarom toonen, dat ook aan Holland's Noordpunt de Kinderen en de Mannen der Zee nog die waardeering vinden, welke zij steeds van het Nederlandsche volk mochten ondier vinden. De Secretaris der Plaatselijke Commissie voor een Nationale De Ruyter-Hulde, M. WIJT.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Vliegend blaadje : nieuws- en advertentiebode voor Den Helder | 1907 | | pagina 1