ongeduldig te maken, zal ik er niet te lang by
stilstaan en kom er by de artikelsgewyze behan
deling der begrooting nog wel op terug. Wat die
gewraakte verstandhouding van Dag. Bestuur en
Raad betreft, wat daarover door den heer Verstegen
is gezegd, onderschrijf ik van ganscher harte. Voor
stellen door de leden van den Raad ingediend,
worden lang niet altijd vriendelijk bejegend. Ik
sluit my daarom zeer gaarne by die klacht aan,
al begrijp ik dat de vorige spreker, sociaal-demo
craat als hy is, zyn batterijen met scherper schroot
heeft geladen dan ik zou hebben gedaan. Toch
moet ik daarnaast opmerken, dat waar vorige spreker
heeft gewaagd van de radicale onmacht van B. en
W. om radicaal te hervormen, hij er m. i. ook niet
in is geslaagd om de wegen te stipuleeren, die
zouden moeten zijn ingeslagen, om wel radicaal
te hervormen.
Het is niet aan mij de plicht, om het Dag. be
stuur tegen de tot haar gerichte aanvallen te ver
dedigen. Toch wil het mij voorkomen, dat men niet
vrij van onbillijkheid is, als men speciaal met het
oog op 't laatste jaar spreekt van gebrek aan sociale
hervorming. Juist door de aanneming van de door
B. en W. ingediende verordening op de rechts
positie, alsmede op die betreffende de pensioenen
voor de gemeentewerklieden en overige ambtenaren
schijnt het my toe, dat die beschuldiging voor een
goed deel vervalt.
Dat B. en W. nog niets hebben gedaan in zake
het werkeloosheidvraagstuk, daar kan men ze, dunkt
me, moeilyk een grief van maken zoolang de be
trokken personen te dezer zake zelf nog zoo weinig
de hand aan den ploeg -hebben geslagen. Mij al
thans is geen enkele gemeente bekend, waar men
heeft getracht, aan dit euvel tegemoet 1e komen
of er waren pogingen van de werkeloozen zelf aan
voorafgegaan.
Ik zal over 't optreden van de politie niet
spreken. Ik geloof ook, dat ieder lid het recht
moet hebben, wanneer de politie daden doet, die
niet bij recht uit gaan, om aan te dringen op ver
betering en dat naar mijn meening de Burgemeester
te dezer plaatse zich stelt op een verkeerd stand
punt. Toch vind ik het zeer vorkeerd van den
heer Verstegen, om thans over die zaak uit te
weiden! Ik wensch even op te merken, dat de
persoon in kwestie niet was in dienst; hy had
zyn vryen dag en dus kan er geen sprake zyn
yan een verkeerd optreden van het gezag of van
ondermijning van het gezag. Anders zou de zaak
natuurlijk staan, als de autoriteiten hem die op
dracht hadden gegeven. De vorige spreker zal zich
bij deze kwestie wel wat hebben laten leiden door
hetgeen in Amsterdam aan de politie is ten laste
gelegd.
Wat betreft de beschuldiging aan het adres van
het bedoelde lid van het Armbestuur, ik zal ook
in dit geval de verdediging niet op mij nemen.
Ook ik ben van meening, dat dit Bestuur niet is
saamgesteld uit personen, die de meest aangewe
zenen zijn tot vervulling van hun taak. Dat echter
een dier heeren één der verpleegden uitbuit, exploi
teert, daar meen ik tegen te moeten opkomen.
Het wil my voorkomen, dat omtrent deze zaak
de vorige spreker zich niet voldoende op de hoogte
heeft gesteld van de ware toedracht der zaak. De
persoon hier in kwestie mag niet in allen deele
toerekenbaar worden geacht. Die persoon is, wan
neer hy by het bedoelde lid die werkzaamheden
niet zou kunnen verrichten, in dat gebouw tot zeer
grooten last, niet alleen van de andere verpleegden.
Ik zeg dit maar, om ook de keerzijde van de medalje
te laten zien. Daarom geloof ik, dat in dit geval
niet van uitbuiten gesproken kan worden. Wanneer
die bedoeling voorzat, dan geloof ik, dat er wel
beter bruikbare krachten voorhanden zouden zyn.
Maar juist 't feit, dat die menschen nooit eenigen
arbeid verrichten maar alleen die persoon, die
anders tot zoo grooten last zou zijn, bevestigen my
in mijn overtuiging, dat de heer Verstegen zich
wel wat te sterk heeft uitgedrukt en zich aan*
overdrijving schuldig maakt - wat trouwens in een
sociaal-demokraat niet zoo ongewoon is wanneer
hy te dezen opzichte spreekt van uitbuiten.
Even wensch ik nog te informeeren naar den
stand der zaken betreffende de Kanaal-commissie,
alsmede die aangaande de Kringen wet. Van dat
grapje heb ik nog zoo goed als niets gehoord. Ik
meen gelezen te hebben, dat die kringenwet voor
zoover ze Hellevoetsluis betrof, is opgeheven en
meende dat naar aanleiding daarvan een schoone
gelegenheid was aangebroken voor onze commissie
om zich met een adres tot de Regeering te wenden,
om hetzelfde voor Den Helder gedaan te krijgen.
Hoe 't z\j, ik ben zeer benieuwd naar de resultaten
dier commissiön. Wat ik verder te zeggen heb,
hoop ik straks bij de behandeling der artikelen te
doen. Over Onderwijs, Openbare vermakelijkheden
zou nog veel te zeggen zijn; echter om niet te
veel van den tijd in beslag te nemen, meen ik
het hierbij voorloopig te kunnen laten.
De heer De Ven zegt: Ik had wel degelijk het
plan, naar aanleiding van enkele punten, die door
den heer Verstegen zijn aangeroerd, iets te zeggen.
Na het gesprokene van den heer Hartendorf kan
ik echter zeer kort zyn. Wat die kwestie van het
lid van het Armbestuur betreft, de zaak is volkomen
juist, zooals die door den heer Hartendorf is toe
gelicht. Die persoon is niet toerekenbaar. Er is naar
verschillende kanten uitgekeken om iets voor hem
te vindenveel moeite is voor hem gedaan, en per
slot van rekening kwam hy terecht in het gebouw
in de Tuinstraat. Die man vereischt echter te veel
toezicht; zeer veel last kan hy veroorzaken en zoo
is dat lid van het Armbestuur er toe gekomen
hem met werk aan den gang te houden.
Inplaats dus te laken, is hy veeleer te prijzen,
dat hij dien persoon onder zyn toezicht heeft gesteld.
Die persoon is zoodoende uit dat gebouw, kan daar
niet tot last zyn en krijgt daar bovendien nog een
kleinigheid extra voor. Het is dan ook volkomen
waar, dat de heer Verstegen zich veel to sterk
heeft uitgelaten, wanneer hij spreekt van uitbuiten
en dat lid van het Armbestuur verdient volstrekt
geen blaam. Dat bij gemeentewerken de hand niet
zou worden gehouden aan de daarvoor vastgestelde
voorschriften, dat met name te veel jongens het
werk moeten doen van volslagen arbeiders, hier
omtrent wil ik opmerken, dat de gemeente-bouw
meester strikt do hand houdt aan het invullen van
lijsten betreffende ouderdom en uitbetaalde loonen.
Of hier misschien niet een fraude mee zou worden
gepleegd, kan ik niet tegenspreken, maar is dan ook
zeer moeielyk voor ons te controleeren of tegen te
gaan, maar ligt aan de menschen zelve, die ver
keerde opgaven verstrekken. De gemeente-bouw
meester laat de verstrekte opgaven door de personen
zeiven met hun handteekening bekrachtigen.
Ook ik beroep mij op de vastgestelde verorde
ningen' betreffende pensioen en rechtspositie, om
ons te vrijwaren van de beschuldiging, dat alles
maar zijn ouden sleurgang zou gaan en niet gedaan
zou worden betreffende sociale hervorming. „Uit de
begrooting spreokt'onmacht", is er nog gezegd. We
moeten holaas veel dingen achterwege laten wegens
den chronischen slechten flnanciöelen toestand der ge
meente. Dat men dit jaar de begrooting te laat
ontving, meen ik, dat dezen keer die tyd vrij wat
langer geweest iB dan een vorigen keer en dat er
voldoende tyd is geweest, om er behoorlijk kennis
van te nemen. Dit naar aanleiding, mijnheer de
Voorzitter, van eenige punten, die ik uit de ge
houden beschouwingen had aangeteekend en ik meen
het hier ook voorloopig bij te kunnen laten.
De heer Oortgijsen zegtWe verkeeren in
een eigenaardig geval. Niettegenstaande de motie,
die de Raad heeft aangenomen, is de Burgemeester
niet verschenen. Nu is de Raad hier weer voltallig,
tengevolge van een artikel uit de gemeentewet, dat
ons daartoe dwingt, willen we de begrooting niet
zonder behoorlijke bespreking zien aangenomen.
Heeft de gemeentewet ook niet een artikel, waar
door de Burgemeester verplicht kan worden de
zittingen van den Raad bij te wonen, wanneer
gegronde redenen hem dit niet verbieden? Hebben
alleen Ged. Staten hierover te beslissen? Dan vind
ik dit een leemte in de wet en zou wenschen, dat
Gedeputeerden omtrent onze grieven werden ingelicht,
opdat ze voortaan den Burgemeester op zoo'n onge
legen tijdstip geen verlof meer verleenden.
Verschillende zaken door de heeren Verstegen en
Hartendorf aangevoerd, kunnen en hierin geef
ik den heer De Ven gelijk niet tot een oplossing
geraken, wyl we hief- altijd en eeuwig te kampen
hebben met onze armzalige gemeente. Waar zal men
het geld vandaan halen by v. voor een werkeloosheids
fonds, waarvoor toch een f 6000 benoodigd zou zyn.
Men zou zoo graag veel willen doen voor de nood
lijdende arbeiders, waarvan natuurlijk niets is te halen.
Als men bedenkt, dat de laagste klasse van den
Hoofd. Omslag bestaat uit een 1000 1600 aan-
geslagenen, terwijl er slechts één of een paar men
schen in de gemeente wonen, die naar een belastbaar
inkomen boven de f 8000 of f 9000 kunnen worden
aangeslagen en de hoogste aanslag in deze gemeente
een f 600 bedraagt, dan kan men begrijpen, dat het
hier altijd sukkelen moet blijven, vooral als men
dit vergelijkt by andere gemeenten, die in gunstiger
conditie verkeeren te dezen aanzien.
De heer Hartendorf heeft gevraagd naar den stand
der werkzaamheden van de commissies. Toevallig
ben ik van beide de secretaris en ik kan mededeelen,
dat het rapport der Kanaalcommissie in ontwerp
gereed is. We hebben ons laten by staan door een
technisch adviseur, den heer Krijnen en hem een
ontwerp doen maken geholpen door menschen, die
volgens dezen adviseur van advies konden dienen.
Men wacht nu nog op de begrooting te maken
door den technischen adviseur.
Wat het rapport van de Kringenwet betreft, dat
ligt by mij thuis en wordt morgen aan den Raad
gezonden. Er zijn een honderd bijlagen bij: wie er
zich in verlustigen wil, kan ik mededeelen, dat het
een vermakelijk werk is. Ik hoop, dat de heer Har
tendorf met deze inlichtingen tevreden is.
De Voorzitter zegtLaat my even opmerken,
dat den Burgemeester heel en al overeenkomstig de
wet verlof is verleend door den Commissaris der
Koningin en laat ik u ook nog zeggen, dat ze daar
zeer goed op de hoogte zyn van den gang van zaken
hier. Mag ik vragen, of het de bedoeling van de
heeren is, om met elkaar te blijven discussieeeren.
We komen op deze wijze niet aan de begrooting
toe. Niet dat ik er iets op tegen heb. Mijnerzijds
kunt u uw gang gaan, als ik het maar weet. Er is
gevraagd, om algemeene beschouwingen te houden.
Ze zijn gehouden. Als we nu weer onderling gaan
disputeeren, dan kunnen we zoo aardig aan den
gang blyven. T
Doch de heeren bleven, n'en déplaise deze zyde-
lingsche wenk, repliceeren en dupliceeren, zelfs in
die mate, dat het den Voorzitter tot de ongegronde
verdenking bracht, dat de heeren opnieuw bezig
waren obstructie te voeren, zij het dan in een
nieuwen vorm. Deze replieken zullen we niet even
uitvoerig weergeven, vreezende werkelijk te veel
van het geduld der lezers te vergen. Alleen diepen we
er nog uit op, dat het den heer Verstegen vreemd
voorkomt, dat, waar hy een critiek levert over de
leiding van de bestuurstafel en de heer Hartendorf
meent 't zelfde te doen, deze laatste zyn pijlen op
den heer Verstegen richt. B. en W. hadden z.i. geen
beteren pleitbezorger dan de heer Hartendorf ge
weest is, zich kunnen wenschen. Hy komt er tegen
op, dat hy in de zaak betreffende dien verpleegde
zou hebben overdreven en vraagt, waarom die phi-
lantropische heer Burgers hem maar niet geheel
thuishaalt en zijn voeding, kleeding en verzorging
maar niet geheel voor z'n rekening neemt. Verder
verdedigt hy zich nog tegen het verwy't van den
heer Hartendorf, als zou by by voorkeur zoo revo-
lutionnair in zijn optreden zijn.
De heer Hartendorf houdt zyn bewering van
overdrijving staande en merkt op, dat het geenszins
in zijn bedoeling heeft gelegen, den heer Verstegen
van revolutionnair te zyn, te willen beschuldigen.
Integendeel begroet hij in hem een reformist, een
revisionnist bij uitnemendheid, oorzaak, waarom men
zoo goed met elkander kan opschieten. Wat overigens
zyn gehandhaafde critiek op B. en W. en de meer
derheid van den Raad betreft, kan hy niet nalaten
zyn verwondering er over uit te spreken, dat de
partygenooten van den heer Verstegen buiten den
Raad die meerderheid bij voorkeur gehandhaafd zien.
Nadat nog de heer De Ven heeft opgemerkt, dat de
favoriet van den heer Burgemeester ook in de kost
ligt bij het „geen blaam verdienende Armbestuurs
lid", kan men eindelijk overgaan tot de behandeling
van het Algemeen rapport.
ONTVANGSTEN.
Volgn. 4. Opbrengst van grasverpachtingen.
Hierbij geeft een lid der 8° afdeeling in over
weging, om het gras langs den Huisduinerweg niet
meer te verpachten.
B. en W. antwoorden hierop:
Deze opmorking zonder eenige motjveering is ons
niet duidelyk.
Discussie.
De heer Verstegen zegt, dat het een mis
verstand betreft, een vergissing door hom begaan,
waarvoor hy zijn excuses aanbiedt. Het was voor
't eerst van zyn leven, dat hy de eer had, rappor
teur te mogen zyn en inplaats de verpachting van
het gras betrof het de verpachting van het jachtrecht
in de duinen.
De Voorzitter antwoordt, dat daaromtrent
by het College geen klachten zyn ingekomen, wel
vroeger, toen het nog niet verpacht werd.
Volgn. IS. Belasting op tooneeluitvoeringen en
andere openbare vermakelijkheden.
In alle afdeelingen wordt op dezen post de
bemorking gemaakt, dat de raming te laag is.
In de 1° en 2® afdeeling wordt herinnerd aan de
toezegging, by een vorig begrootingsonderzoek ge-
gegevon, om de desbetreffende verordening te her
zien. Men wenscht, dat thans daaraan gevolg zal
worden gegeven.
In de 8* afdeeling wordt voorgesteld, den post
met 200 te verhoogen en tevens op een goede
naleving der bestaande verordening aangedrongen,
terwyl in verband hiermede óók door deze leden
eene herziening gewenscht wordt geacht. Een lid
der 1® afdeeling geeft in overweging, deeventueele
herziening in dier voege te bewerkstelligen, dat eene
procentsgewyze heffing van de entróe-gelden wordt
vastgesteld.
Antwoord van B. en W.
Dat deze post te laag is geraamd, kunnen wy niet
toegeven, gezien de opbrengst van de belasting over
1910. Wy zyn bereid te overwegen, of wellicht door
het aanbrengen van wijzigingen, met eenigen grond
kan worden verwacht, dat een hoogere opbrengst
zal worden verkregendaarby kan dan tevens reke
ning gehouden worden met de hier gemaakte op
merking.
Discussie by volgn. 15.
De heer Biersteker zegt: In meer dan één
afdeeling is dit punt ter sprake gebracht. Ik heb
zoo straks gezegd, geen algemeene beschouwingen
te zullen houden, doch by dit punt wensch ik een
bijzondere opmerking te maken. Hier vooral springt
het in 't oog, dat het college dikwijls neiging ver
toont, om vroeger gemaakte opmerkingen langs
hun koude kleeren te laten glijden. Het is toch
aan meer leden bekend, dat er reeds een ontwerp
van een nieuwe verordening, ongeveer twee jaar
geleden, by het college is ingediend en verleden
jaar bij de behandeling der begrooting ook weer
over gesproken en kwam het bescheid: „Wy zyn
bereid te onderzoeken enz.". Nu krijgen wij weer
dit laconieke antwoord. Het is het oude liedje en
lijkt veel op de handelwijze van vele Ministers die
ook antwoorden „Ik zal 't overwegen", waarna
men er nooit meer iets over te hooren krijgt. Laat
men nu eens een beslist antwoord krijgen en er zich
niet altijd met een Jantje van Leiden afmaken.
Laat er advies gegeven worden naar aanleiding van
de ingediende concept-verondening. Het is mijn
besliste meening, dat er uit dit artikel wel meer
gehaald kan worden. Maar niet met de bestaande
verordening; daarom moet deze herzien worden.
De Voorzitter antwoordt: Ik zal 't in 't col
lege van B. en W. overbrengen.
Nadat ook nog de heer Verstegen en de heer
Bok over deze zaak het woord gevoerd haddende
eerste om te betoogen, dat de opbrengst wel grooter
kon zijn, ook met de bestaande verordening, als er
de hand maar aan de gehouden werd; de tweede
om in overweging te geven een procentsgewijze
heffing van de entrée-gelden, wordt het voorstel,
om den post met /200 te verhoogen in stemming
gebracht en aangenomen. Tegen stemden de H.H.
De Ven, Van den Berg, Krijnen, Van Breda, Bier
steker en de Voorzitter. De heer Hartendorf bleef
buiten stemming.
Volgn. 17. Belasting op het gedistilleerd en op
de likeuren.
Een lid der 8® afdeeling stelt voor, dezen post
ad 17500 van de begrooting af te voeren enden
Hoofdelyken Omslag met een gelijke som te ver
hoogen, en in verband hiermede de gevraagde ver
gunning om in de komende drie jaren die belasting
te mogen heffen, als niet gedaan te beschouwen.
Dit lid meende, dat het heffen van indirecte be
lastingen bij de Gemeentewet verboden is, en dat
deze belasting hieronder ressorteert. Andere leden
waren echter van meening, dat deze som niet op
den Hoofdelijken Omslag kan worden gelegd, te
möer, waar dit jaar de belasting op het inkomen
weer belangrijk hooger zal zijn dan het voorgaande.
B. en W. antwoorden:
By artikel 241 der Gemeentewet wordt bepaald,
dat belastingen op voorwerpen van verbruik niet
mogen worden geheven, doch art. 255 dier wet
opent voor onkele gemeenten de gelegenheid van
dien regel af te'wijken. "Het voorrecht, aan onze
gemeente toegekend om op het gedistilleerd, accijns
te heffen is in de tegenwoordige financieels omstan
digheden van te groot gewicht, dan dat wij met een
voorstel tot afschaffing, waardoor de hoofdelijke om
slag zoo zeer verhoogd zou moeten worden, zouden
kunnen medegaan.
Discussie by volgn. 17.
Zooals men zich herinneren zal, zou bij de be
handeling van dezen post het adres met Memorie
van Toelichting van bovengenoemde Drankbestrijders-
vereenigingen worden voorgelezen, wat dan ook
by monde van den Voorzitter geschiedt en waaruit
blijkt, dat op de reeds bekende gronden gevraagd
wordt, niet langer over te gaan tot de heffing van
accijnzen op het gedistilleerd.
De heer Bok informeert, of de vergunning tot
deze heffing niet telkens voor den tijd van drie
jaar wordt verleend, waarop hij een bevestigend
antwoord erlangt.
De heer Verstegen zegtIk voel wel, dat
wanneer ik dit voorstel van dat lid uit de 3 sectie
ga verdedigen, ik daar weinig succes mee zal heb
ben. Toch zou het omgekeerde my veel aangenamer
zijn. De kwestie is dit: het geldt een principe;
de gemeente wordt geplaatst voor haar eigen con
sequenties.
't Ligt op den weg der overheid, het moreel
peil zoo hoog mogelijk op te voeren. Door de
drankbestrijding klimt de welvaart, komen alle
mogelijke instellingen op minder kosten. De ge
meente hier doet daar echter niet aan, stoort zich
daaraan niet, maar heft volgens art. 215 een be
lasting op het gedistilleerd. Wat is daar het gevolg
van? Ik weet, dat er menschen zyn die zeggen:
„Wy willen die drinkers laten betalen, laat ze
maar betalen, hoe meer hoe beter" en gelooven,
dat het verbruik daardoor zal verminderen. Dat
lijkt een mooie redeneering, maar is er in waar
heid een, waar zeer veel tegen in te brengen is.
Want wat moest het gevolg zyn? Dat men de
dronkaards, wanneer ze zich bedronken, niet ging
verbaliseeren, doch ze in tegendeel met een bij
zondere welwillendheid moest tegemoet komen.
Zy toch brengen 17.500 in de gemeentekas. Voor
de consequenties deinst men terug. Men bergt de
lui eenvoudig op, wanneer ze te veel gedronken
hebben. Doch er is nog een andere kant aan deze
zaak.
Het gedistilleerd is een voorwerp van verbruik
en de plaatselijke heffing van accijns een verbruiks
belasting. Nu is volgens art. 242 der gemeentewet
het heffen van belasting op voorwerpen van verbruik
verboden. Dit dient men zoo consequent mogelijk
door te voeren. Men heeft gezegd, dat er moed
toe moet behooren, om te durven pleiten voor de
afschaffing van deze belasting en het equivalent op de
verhooging van den Hoofd. Omslag te Yinden. Welnu,
ik schroom niet, om er voor uit te komen, dat ik
dezen moed bezit.
De heer Hartendorf zegtIk heb met ver
bazing en met instemming kennis genomen van 't
voorstel. Om maar zoo een, twee, drie een bedrag
van 17.500 te beleggen by de 10.000 waarmee
de Hoofd. Omslag toch al zal moeten worden
verhoogd, daar behoort inderdaad moed toe. Ik wil
den heer Verstegen van niets kwaads verdenken,
dat ligt niet in mijn aard (hilariteit), maar zou hy
niet bij zich zeiven gedacht hebben, toen hij dit
voorstel deed: „Daar komt toch niets van?"
Als de heer Verstegen zegt, dat het een principe
geldt, dan val ik hem bij, een principe, dat naar
myn zeer groote verwondering door een partijgenoot
van den heer Verstegen zoo heelemaal vergeten is
geworden. Ik meen my niet te vergissen als ik meen,
dat den Helder, Vlissingen en Hellevoetsluis de drie
gemeenten zyn, waarin deze belasting nog wordt
geheven, terwyl in Vlissingen deze kwestie bij de
behandeling der begrooting niet is aangeroerd. Doch
daarom verheugt het my niet minder, dat de heet
Verstegen deze zaak wel heeft aangeroerd. Ik ook
stel mij op het standpunt, dat de overheid geen
geld mag slaan uit datgene, wat het volk verlaagt
en demoraliseert. De overheid is, ik zeg dit met
den vorigen spreker mee, om het zedelijk peil te
verhoogen en ik hoop, dat hy straks met my zal
instemmen, wanneer ik zal pogen iets van de
kermis af te halen, omdat ook deze bestrijding
bijdraagt tot verhooging van het zedelijk peil.
Hoe zeer ik er mee mee kan gaan, om indirecte
belastingen te bestrijden, staat deze zaak toch even
anders dan door den vorigen spreker is voorgesteld.
De drank is een genotsartikel en als men zegt,
dat 't geld wordt onttrokken van de gezinnen,
die 't zoo slecht kunnen missen, dan is dit heel
ongelukkig, doch het maakt toch nog verschil met
een belasting op meel of iets dergelijks. Wanneer
echter de financieels toestand 't toe zou laten, ik
zou ook voor de afschaffing dezer belasting stem
men, doch by den desolaten staat der financien
onzer gemeente heb ik daar thans de vrijmoedigheid
niet toe. Toch kan de voorsteller zich overtuigd
houden van mijn bijzondere ingenomenheid met
zijn voorstel.
De heer Van den Berg zegtIk hoor den
drank een verbruiksartikel noemen, doch het is
geen artikel van noodzakelijk gebruik. Doch ik
begrijp die drankbestrijders niet. Al schaffen wij
die belasting nu af, wat dan Als ze nu nog voor
stelden, dat zij dat bedrag van 17.500 in kas
mochten ontvangen?
De heer Adriaanse zegtMet verbazing heb
ik de verdediging van het voorstel door den heer
Verstegen gehoord. Ik heb niet aan zijn ernst
getwijfeld, doch begrijp ook niet, hoe men den moed
heeft een dergelijk voorstel te doen. Er is theorie
en praktijk. Het komt mij voor, dat we met al
die fraaie theorieën heel weinig verder komen. Nu
brengt tengevolge van de duurte de accijns reeds
8000 minder op. Ik zou zeggen: gooi er nog
een paar dubbeltjes op, dan wordt 't verbruik nog
minder.
De heer De Geus zegtHetgeen door den heer
Verstegen verdedigd is geworden, heeft mijne volle
symphatie. Wanneer 't mogelijk was, die belasting
niet meer te heffen, zou ik er voor te vinden zijn.
Doch thans geloof ik niet, dat één lid van den
Raad daarvoor de volle veranwoordelijkheid op zich
durft nemen. In theorie kan men dat. stelsel toe
juichen. Waar 't hier echter betrekkelijk een luxe
artikel betreft en het zeker niet tot de eerste
levensbehoeften kan gerekend worden, daar is 't
een andere zaak. Een andere vraag is het, of het
ook raison kon hebben, om de belasting te verlagen.
Doch in dat geval zou ik liever pleiten voor een
verlaging van den gasprijs; dat is geen luxe-artikel
en mag m. i. eerder yoor verlaging in aanmerking
komen.
Nadat nog de heer Van Neck heeft opgemerkt,
dat alle leden van den Raad 't wel hartgrondig er
over eens zullen zijn, dat het wenschelijk ware,
dat er nooit misbruik van sterken drank mocht
worden gemaakt en de klanken van vrijhandel-
stelsel en protectie nog door de zittingzaal hebben
weerklonken, wordt het voorstel, om de aanvraag
tot vergunning der heffing als ongedaan te beschou
wen, in stemming gebracht en met algemeene
stemmen, op die van den heer Vverstegen na, ver
worpen.
Thans wordt het adres der Drankbestrijders-ver-
eenigingen voor kennisgeving aangenomen en wijl
de rondvraag niets oplevert, wordt de vergadering
verdaagd tot Maandagavond, zelfden tijd.
Zitting van Maandag 13 November 1911.
Voortzetting der zitting van Vrijdag 10 Nov. 1911.
Voorzitter de heer W. J. van Neck, Wethouder.
Tegenwoordig behalve de Voorzitter de heeren De
Ven, Hartsinck, De Geus, Adriaanse, Verstegen,
Grunwald, Terra, Bok, Krijnen, Oortgijsen, Harten
dorf, Van der Ploeg, Van Breda, Harjer en Van den
Berg.
De heer Verfaille heeft bericht van verhindering
gezonden.
De Voorzitter heropent de vergadering en doet
mededeeling van eenige Ingekomen stukken en wel
Van Ged. Staten goedkeuring van een drietal
suppletoire kohieren;
een bericht, dat het verlof van den Burgemeester
met 14 dagen is verlengd;
c. mededeelingen van eenige heeren, die in een
vorige zitting zijn benoemd tot leden van de
Commissie voor het middelb. onderwijs, van
die voor het lager onderwijs en voor die van
het Ziekenhuis, dat zij de benoemingen aan
nemen
d. een adres van de afdeeling Helder der Noord-
Hollandsche Vereeniging „Het Witte Kruis",
verzoekende de gewone jaarlyksche subsidie
van f 100.— Wordt met algemeene stemmen
verleend.
t. Kennisgevingen, dat van de Raadscommissie
voor „de Kringenwet" een verslag en Yan B.
en W. een rapport over de „Werkeloosheid"
zijn iDgekomen. Beide laatste stukken zijn ter
inzage van de leden gelegd.
Hierna wordt overgegaan tot de verdere behande
ling der Begrooting. ,Aan de orde is Volgn. 22
Schoolgelden voor lager onderwijs.
Volgn. 22. Schoolgelden voor lager onderwijs.
Een der leden van de 2® afdeeling stelt zich voor,
in de Raadszitting ten opzichte van dezen post het
voorstel te doen, eene wijziging te brengen in de
wijze van heffing van het schoolgeld.
Antwoord van B. en W.
Wij meenen te moeten opmerken dat het in
dienen van een voorstel tot wijziging van de school
geldheffing by de behandeling der begrooting niet
op zijn plaats is; een dergelijk voorstel dient geheel
op zich zelf beschouwd te worden.
De heer Adriaanse, die in de afdeelingsver-
gadering deze bemerking maakte, gaat accoord met
het antwoord van B. en W., doch zal later op deze
zaak terugkomen.
Volgn. 23. Schoolgelden Zeevaartschool.
Door een lid dier zelfde afdeeling wordt de vraag
gedaan, of Burgemeester en Wethouders bij hun
voornemen blijven inzake de op te richten visscherij-
school.
Antwoord van B. en W.
Bij ons advies van den 18 Mei 1910 werd eene
begrooting van kosten overgelegd, waaruit blijkt,
dat het visscherijonderwijs een jaarlijksche uitgaaf
zal vorderen van 2630, terwyl nog buitendien
voor eerste inrichting een bedrag noodig was van
860. De Raad heeft daarop in beginsel tot op
richting der school besloten, daarby van de meening
uitgaande, dat door het Rijk ƒ1500 en door de
Provincie /500 subsidie zou worden verleend. Bij
missive van den 22 September 1911 heeft de Minister
van Binnenlandscho Zaken echter medegedeeld, dat
het Rijkssubsidie voor de zeevaartschool van
5400, zooals tot dusverre, by oprichting van een
visscheryschool, zal gebracht worden op 6700. Nu
derhalve in plaats van 1500 slechts 1300 subsidie
door het Ryk wordt verleend, en dientengevolge de
uitgaaf voor de gemeente van /'630 tot ƒ830 zal
stijgen, wenschen wij de beslissing in dezen aan den
Raad over te laten.
De heer Hartendorf zegt by het desbetref
fende volgnummer, n.1. 135, hierop terug te zullen
komen.
Volgn. 24- Marktgelden, wik-, weeg-, meet- en
keurgelden.
In de 1® afdeeling geeft een lid in overweging,
om bij verpachting van een plaats voor de Bioscope,
daarvoor een andor terrein aan te wijzen. De plaats,
welke deze inrichting tot heden werd aangewezen,
acht men, met het oog op mogelijke ongelukken,
te gevaarlijk. Een ander lid dier afdeeling stelt voor
om, gezien de ontvangsten over 1911, dezen post
met 500 te verhoogen.
In de 2® afdeeling wordt door een der leden voor
gesteld, de kermis op Zondag af te schaften, terwyl
een ander lid op dien dag een vervroegd sluitings
uur bepleit. Meerdere leden spreken zich echter uit,
dat zij den bestaanden toestand wenschen besten
digd te zien.
In de 3® afdeeling werd door meerdere leden de
wenschelykheid uitgesproken, de verordening, rege
lende de heffing der rechten voor het gebruik van
staanplaatsen gedurende de kermis, te herzien. Nu
de contracten met sommige inrichtingen zijn afge-
loopen, acht men daartoe den tyd gekomen.
Men wenscht in het bijzonder het staangeld te
verhoogen, o.a. voor de Bioscope, Beignetskraam,
Wafel- en Palingkramen.
Antwoord van B. en W.
Wij zyn bereid te overwegen of plaatsing vau
de bioscoop op een ander terrein mogelijk is.
Het voorstel tot afschaffing of tot inkrimping der
kermis, is reeds zoo dikwijls ter sprake gebracht, en
het voor en tegen in Uwe vergadering uiteengezet,
dat wij meenen ons te moeten onthouden van eenig
oordeel hierover uit te spreken, en de beslissing
aan den Raad over te laten.
Wij zijn berëid een wijziging der bestaande Ver
ordening in den aangegeven zin te overwegen.
Wat de verhooging met een bedrag van 500
betreft, de ontvangst in 1911 was werkelijk hooger
dan het hier uitgetrokken bedrag, doch ook in dat
jaar werd het geraamde bedrag niet verkregen.
Immers toen was geraamd 7500, terwyl de opbrengst
bedroeg ƒ7118.45. En voor 1912 moet rekening
worden gehouden, dat opnieuw verpacht moet worden
en wij weten met zekerheid, dat de inschrijvingssom
voor sommige inrichtingen lager zal zijn, dan in den
afgeloopen verpachtingstermijn, met name geldt dit
onder meer de stoomcaroussel en het taifunrad.
Discussie.
De heer Van Breda geeft als zyn meening te
kennen, dat de 4 in het rapport genoemde inrich
tingen te weinig betalen en uit de verpachting meel
is te halen.
De Voorzitter acht het gevaarlijk den post
hooger te ramen, want de aanvragen om staan
plaatsen worden minder en daardoor de inkomsten
ook geringer. De kermis gaat gaandeweg achteruit.
De heer Van Breda zegt, dat de Bioscope, de
Beignetskraam, de Caroussel en vooral de Wafelkraam
veel meer kunnen opbrengen, want deze maken
groote winsten. De post kah gerust met 500.—
verhoogd worden.
De lieer Vers-togen wijst er op, dat de des
betreffende verordening op het heffen van markt
gelden niet nageleefd wordt, want voor sommige
inrichtingen wordt de grond verpacht. Spreker had
daarom van B. en W. een correcter antwoord ver
wacht, dan dat zij een wijziging der bestaande
Verordening zouden overwegen. Hij had gedacht,
dat zy zouden antwoorden: We zullen die Verorde
ning veranderen.
De Voorzitter zegt, dat B. en W. geheel
correct handelen. Het ligt niet op den weg van
het Dagelijksch Bestuur een wyziging voor te stellen,
doch de heer Verstegen heeft zelf het recht voor
stellen te doen.
De heer Verstegen merkt op, dat in de Ver
ordening van geen verpachting gesproken wordt.
De Voorzitter meent, dat B. en W. in deze
handelen in belang der gemeente en men volgens
de Verordening niet op zulk een bedrag kan rekenen.
De heer D e V e n acht het bedenkelijk den post
hooger op te voeren, want hij betwijfelt of b.v. de
tent op het Nieuwe Kerkplein wel weer 625.—
zal opbrengen.
De heer Hartendorf wil omtrent dit artikel
een opmerking maken en vleit zich, dat de Raad
met hem medegaat, waar hy trachten wil de kermis
geleidelijk af te schaffen. Zegt de heer Verstegen,
dat de Verordening verouderd en uit den tyd is, dit
geldt zooveel te meer voor de kermis. De kermis
behoeft niet meer gehandhaafd te worden, zij is
geheel ontaard en is een volksfeest, waar men zich
overgeeft aan bacchannalien en de Overheid mag zulk
een feest niet bestendigen. Stelde Spr. het vorige
jaar voor de kermis geheel af te schaffen, nu wil
hij alleen den Zondag er afnemen. Gaarne had hy
gezien, dat B. en W. hun meening eens hadden te
kennen gegeven en er op gewezen hadden, dat de
kermis een bron van onzedelijkheid was, dit zou
waarschijnlijk invloed op den Raad hebben. Hij
stelt nu voor den Zondag er af te nemen, omdat
een groep der burgery zich ergert aan dit volks
vermaak op Zondag.
De heer Adriaanse kan zich geheel vereenigen
met het gesprokene van den heer Hartendorf. Hij
wijst er op, dat het bezwaar van het vorige jaar
nu is vervallen en de bestaande contracten afge
loopen zijn en men nu in de gelegenheid is nieuwe
bepalingen te maken. Hij hoopt, dat het voorstel
aangenomen wordt en men langzaam aan de kermis
inkrimpt, hetgeen een dringende eisch is.
De heer De Geus wijst er op, dat een groot doel
der bevolking juist des Zondags van de kermis
gebruik maakt. Hy vraagt waarom den Zondag af
geschaft, daa kunnen anderen wel komen om den
Zaterdag af te schaffen en weer anderen den Vrijdag.
Hij vindt het dan radicaal de geheele kermis af te
schaffen. En men moet ook niet uit het oog ver
liezen, dat de opbrengsten dan aanmerkelijk minder
zullen zyn.
De heer Verstegen merkt op, dat de heer Har
tendorf eerst getracht heeft de geheele kermis af te
schaffen, omdat zij, volgens hom, een stroom van
onzedelijkheid uitstort. Is dit zoo, dan moet het
geheele ding verdwijnen en niet alleen de kermis-
Zondag. En zy geeft geen aanstoot, want gedurende
de godsdienstoefeningen is ze gesloten. Bovendien is
de kermis bezig te verdwijnen. Het wordt zoo gaande
weg een kinderve'rmaak, waar men naar de lichtjes
kykt en zich vermaakt met oliebollen. Ja, het gebeurt
wel, dat nog een enkele uit den band springt en in
't glaasje kykt, maar dit geschiedt veel erger op
Koninginnedag. Ook bij een taptoe is het een echte
beestenboel. Was de kermis werkelijk een bron vau
onzedelijkheid dan stemde ik voor afschaffing, zegt
spreker.