ongeduldig te maken, zal ik er niet te lang by stilstaan en kom er by de artikelsgewyze behan deling der begrooting nog wel op terug. Wat die gewraakte verstandhouding van Dag. Bestuur en Raad betreft, wat daarover door den heer Verstegen is gezegd, onderschrijf ik van ganscher harte. Voor stellen door de leden van den Raad ingediend, worden lang niet altijd vriendelijk bejegend. Ik sluit my daarom zeer gaarne by die klacht aan, al begrijp ik dat de vorige spreker, sociaal-demo craat als hy is, zyn batterijen met scherper schroot heeft geladen dan ik zou hebben gedaan. Toch moet ik daarnaast opmerken, dat waar vorige spreker heeft gewaagd van de radicale onmacht van B. en W. om radicaal te hervormen, hij er m. i. ook niet in is geslaagd om de wegen te stipuleeren, die zouden moeten zijn ingeslagen, om wel radicaal te hervormen. Het is niet aan mij de plicht, om het Dag. be stuur tegen de tot haar gerichte aanvallen te ver dedigen. Toch wil het mij voorkomen, dat men niet vrij van onbillijkheid is, als men speciaal met het oog op 't laatste jaar spreekt van gebrek aan sociale hervorming. Juist door de aanneming van de door B. en W. ingediende verordening op de rechts positie, alsmede op die betreffende de pensioenen voor de gemeentewerklieden en overige ambtenaren schijnt het my toe, dat die beschuldiging voor een goed deel vervalt. Dat B. en W. nog niets hebben gedaan in zake het werkeloosheidvraagstuk, daar kan men ze, dunkt me, moeilyk een grief van maken zoolang de be trokken personen te dezer zake zelf nog zoo weinig de hand aan den ploeg -hebben geslagen. Mij al thans is geen enkele gemeente bekend, waar men heeft getracht, aan dit euvel tegemoet 1e komen of er waren pogingen van de werkeloozen zelf aan voorafgegaan. Ik zal over 't optreden van de politie niet spreken. Ik geloof ook, dat ieder lid het recht moet hebben, wanneer de politie daden doet, die niet bij recht uit gaan, om aan te dringen op ver betering en dat naar mijn meening de Burgemeester te dezer plaatse zich stelt op een verkeerd stand punt. Toch vind ik het zeer vorkeerd van den heer Verstegen, om thans over die zaak uit te weiden! Ik wensch even op te merken, dat de persoon in kwestie niet was in dienst; hy had zyn vryen dag en dus kan er geen sprake zyn yan een verkeerd optreden van het gezag of van ondermijning van het gezag. Anders zou de zaak natuurlijk staan, als de autoriteiten hem die op dracht hadden gegeven. De vorige spreker zal zich bij deze kwestie wel wat hebben laten leiden door hetgeen in Amsterdam aan de politie is ten laste gelegd. Wat betreft de beschuldiging aan het adres van het bedoelde lid van het Armbestuur, ik zal ook in dit geval de verdediging niet op mij nemen. Ook ik ben van meening, dat dit Bestuur niet is saamgesteld uit personen, die de meest aangewe zenen zijn tot vervulling van hun taak. Dat echter een dier heeren één der verpleegden uitbuit, exploi teert, daar meen ik tegen te moeten opkomen. Het wil my voorkomen, dat omtrent deze zaak de vorige spreker zich niet voldoende op de hoogte heeft gesteld van de ware toedracht der zaak. De persoon hier in kwestie mag niet in allen deele toerekenbaar worden geacht. Die persoon is, wan neer hy by het bedoelde lid die werkzaamheden niet zou kunnen verrichten, in dat gebouw tot zeer grooten last, niet alleen van de andere verpleegden. Ik zeg dit maar, om ook de keerzijde van de medalje te laten zien. Daarom geloof ik, dat in dit geval niet van uitbuiten gesproken kan worden. Wanneer die bedoeling voorzat, dan geloof ik, dat er wel beter bruikbare krachten voorhanden zouden zyn. Maar juist 't feit, dat die menschen nooit eenigen arbeid verrichten maar alleen die persoon, die anders tot zoo grooten last zou zijn, bevestigen my in mijn overtuiging, dat de heer Verstegen zich wel wat te sterk heeft uitgedrukt en zich aan* overdrijving schuldig maakt - wat trouwens in een sociaal-demokraat niet zoo ongewoon is wanneer hy te dezen opzichte spreekt van uitbuiten. Even wensch ik nog te informeeren naar den stand der zaken betreffende de Kanaal-commissie, alsmede die aangaande de Kringen wet. Van dat grapje heb ik nog zoo goed als niets gehoord. Ik meen gelezen te hebben, dat die kringenwet voor zoover ze Hellevoetsluis betrof, is opgeheven en meende dat naar aanleiding daarvan een schoone gelegenheid was aangebroken voor onze commissie om zich met een adres tot de Regeering te wenden, om hetzelfde voor Den Helder gedaan te krijgen. Hoe 't z\j, ik ben zeer benieuwd naar de resultaten dier commissiön. Wat ik verder te zeggen heb, hoop ik straks bij de behandeling der artikelen te doen. Over Onderwijs, Openbare vermakelijkheden zou nog veel te zeggen zijn; echter om niet te veel van den tijd in beslag te nemen, meen ik het hierbij voorloopig te kunnen laten. De heer De Ven zegt: Ik had wel degelijk het plan, naar aanleiding van enkele punten, die door den heer Verstegen zijn aangeroerd, iets te zeggen. Na het gesprokene van den heer Hartendorf kan ik echter zeer kort zyn. Wat die kwestie van het lid van het Armbestuur betreft, de zaak is volkomen juist, zooals die door den heer Hartendorf is toe gelicht. Die persoon is niet toerekenbaar. Er is naar verschillende kanten uitgekeken om iets voor hem te vindenveel moeite is voor hem gedaan, en per slot van rekening kwam hy terecht in het gebouw in de Tuinstraat. Die man vereischt echter te veel toezicht; zeer veel last kan hy veroorzaken en zoo is dat lid van het Armbestuur er toe gekomen hem met werk aan den gang te houden. Inplaats dus te laken, is hy veeleer te prijzen, dat hij dien persoon onder zyn toezicht heeft gesteld. Die persoon is zoodoende uit dat gebouw, kan daar niet tot last zyn en krijgt daar bovendien nog een kleinigheid extra voor. Het is dan ook volkomen waar, dat de heer Verstegen zich veel to sterk heeft uitgelaten, wanneer hij spreekt van uitbuiten en dat lid van het Armbestuur verdient volstrekt geen blaam. Dat bij gemeentewerken de hand niet zou worden gehouden aan de daarvoor vastgestelde voorschriften, dat met name te veel jongens het werk moeten doen van volslagen arbeiders, hier omtrent wil ik opmerken, dat de gemeente-bouw meester strikt do hand houdt aan het invullen van lijsten betreffende ouderdom en uitbetaalde loonen. Of hier misschien niet een fraude mee zou worden gepleegd, kan ik niet tegenspreken, maar is dan ook zeer moeielyk voor ons te controleeren of tegen te gaan, maar ligt aan de menschen zelve, die ver keerde opgaven verstrekken. De gemeente-bouw meester laat de verstrekte opgaven door de personen zeiven met hun handteekening bekrachtigen. Ook ik beroep mij op de vastgestelde verorde ningen' betreffende pensioen en rechtspositie, om ons te vrijwaren van de beschuldiging, dat alles maar zijn ouden sleurgang zou gaan en niet gedaan zou worden betreffende sociale hervorming. „Uit de begrooting spreokt'onmacht", is er nog gezegd. We moeten holaas veel dingen achterwege laten wegens den chronischen slechten flnanciöelen toestand der ge meente. Dat men dit jaar de begrooting te laat ontving, meen ik, dat dezen keer die tyd vrij wat langer geweest iB dan een vorigen keer en dat er voldoende tyd is geweest, om er behoorlijk kennis van te nemen. Dit naar aanleiding, mijnheer de Voorzitter, van eenige punten, die ik uit de ge houden beschouwingen had aangeteekend en ik meen het hier ook voorloopig bij te kunnen laten. De heer Oortgijsen zegtWe verkeeren in een eigenaardig geval. Niettegenstaande de motie, die de Raad heeft aangenomen, is de Burgemeester niet verschenen. Nu is de Raad hier weer voltallig, tengevolge van een artikel uit de gemeentewet, dat ons daartoe dwingt, willen we de begrooting niet zonder behoorlijke bespreking zien aangenomen. Heeft de gemeentewet ook niet een artikel, waar door de Burgemeester verplicht kan worden de zittingen van den Raad bij te wonen, wanneer gegronde redenen hem dit niet verbieden? Hebben alleen Ged. Staten hierover te beslissen? Dan vind ik dit een leemte in de wet en zou wenschen, dat Gedeputeerden omtrent onze grieven werden ingelicht, opdat ze voortaan den Burgemeester op zoo'n onge legen tijdstip geen verlof meer verleenden. Verschillende zaken door de heeren Verstegen en Hartendorf aangevoerd, kunnen en hierin geef ik den heer De Ven gelijk niet tot een oplossing geraken, wyl we hief- altijd en eeuwig te kampen hebben met onze armzalige gemeente. Waar zal men het geld vandaan halen by v. voor een werkeloosheids fonds, waarvoor toch een f 6000 benoodigd zou zyn. Men zou zoo graag veel willen doen voor de nood lijdende arbeiders, waarvan natuurlijk niets is te halen. Als men bedenkt, dat de laagste klasse van den Hoofd. Omslag bestaat uit een 1000 1600 aan- geslagenen, terwijl er slechts één of een paar men schen in de gemeente wonen, die naar een belastbaar inkomen boven de f 8000 of f 9000 kunnen worden aangeslagen en de hoogste aanslag in deze gemeente een f 600 bedraagt, dan kan men begrijpen, dat het hier altijd sukkelen moet blijven, vooral als men dit vergelijkt by andere gemeenten, die in gunstiger conditie verkeeren te dezen aanzien. De heer Hartendorf heeft gevraagd naar den stand der werkzaamheden van de commissies. Toevallig ben ik van beide de secretaris en ik kan mededeelen, dat het rapport der Kanaalcommissie in ontwerp gereed is. We hebben ons laten by staan door een technisch adviseur, den heer Krijnen en hem een ontwerp doen maken geholpen door menschen, die volgens dezen adviseur van advies konden dienen. Men wacht nu nog op de begrooting te maken door den technischen adviseur. Wat het rapport van de Kringenwet betreft, dat ligt by mij thuis en wordt morgen aan den Raad gezonden. Er zijn een honderd bijlagen bij: wie er zich in verlustigen wil, kan ik mededeelen, dat het een vermakelijk werk is. Ik hoop, dat de heer Har tendorf met deze inlichtingen tevreden is. De Voorzitter zegtLaat my even opmerken, dat den Burgemeester heel en al overeenkomstig de wet verlof is verleend door den Commissaris der Koningin en laat ik u ook nog zeggen, dat ze daar zeer goed op de hoogte zyn van den gang van zaken hier. Mag ik vragen, of het de bedoeling van de heeren is, om met elkaar te blijven discussieeeren. We komen op deze wijze niet aan de begrooting toe. Niet dat ik er iets op tegen heb. Mijnerzijds kunt u uw gang gaan, als ik het maar weet. Er is gevraagd, om algemeene beschouwingen te houden. Ze zijn gehouden. Als we nu weer onderling gaan disputeeren, dan kunnen we zoo aardig aan den gang blyven. T Doch de heeren bleven, n'en déplaise deze zyde- lingsche wenk, repliceeren en dupliceeren, zelfs in die mate, dat het den Voorzitter tot de ongegronde verdenking bracht, dat de heeren opnieuw bezig waren obstructie te voeren, zij het dan in een nieuwen vorm. Deze replieken zullen we niet even uitvoerig weergeven, vreezende werkelijk te veel van het geduld der lezers te vergen. Alleen diepen we er nog uit op, dat het den heer Verstegen vreemd voorkomt, dat, waar hy een critiek levert over de leiding van de bestuurstafel en de heer Hartendorf meent 't zelfde te doen, deze laatste zyn pijlen op den heer Verstegen richt. B. en W. hadden z.i. geen beteren pleitbezorger dan de heer Hartendorf ge weest is, zich kunnen wenschen. Hy komt er tegen op, dat hy in de zaak betreffende dien verpleegde zou hebben overdreven en vraagt, waarom die phi- lantropische heer Burgers hem maar niet geheel thuishaalt en zijn voeding, kleeding en verzorging maar niet geheel voor z'n rekening neemt. Verder verdedigt hy zich nog tegen het verwy't van den heer Hartendorf, als zou by by voorkeur zoo revo- lutionnair in zijn optreden zijn. De heer Hartendorf houdt zyn bewering van overdrijving staande en merkt op, dat het geenszins in zijn bedoeling heeft gelegen, den heer Verstegen van revolutionnair te zyn, te willen beschuldigen. Integendeel begroet hij in hem een reformist, een revisionnist bij uitnemendheid, oorzaak, waarom men zoo goed met elkander kan opschieten. Wat overigens zyn gehandhaafde critiek op B. en W. en de meer derheid van den Raad betreft, kan hy niet nalaten zyn verwondering er over uit te spreken, dat de partygenooten van den heer Verstegen buiten den Raad die meerderheid bij voorkeur gehandhaafd zien. Nadat nog de heer De Ven heeft opgemerkt, dat de favoriet van den heer Burgemeester ook in de kost ligt bij het „geen blaam verdienende Armbestuurs lid", kan men eindelijk overgaan tot de behandeling van het Algemeen rapport. ONTVANGSTEN. Volgn. 4. Opbrengst van grasverpachtingen. Hierbij geeft een lid der 8° afdeeling in over weging, om het gras langs den Huisduinerweg niet meer te verpachten. B. en W. antwoorden hierop: Deze opmorking zonder eenige motjveering is ons niet duidelyk. Discussie. De heer Verstegen zegt, dat het een mis verstand betreft, een vergissing door hom begaan, waarvoor hy zijn excuses aanbiedt. Het was voor 't eerst van zyn leven, dat hy de eer had, rappor teur te mogen zyn en inplaats de verpachting van het gras betrof het de verpachting van het jachtrecht in de duinen. De Voorzitter antwoordt, dat daaromtrent by het College geen klachten zyn ingekomen, wel vroeger, toen het nog niet verpacht werd. Volgn. IS. Belasting op tooneeluitvoeringen en andere openbare vermakelijkheden. In alle afdeelingen wordt op dezen post de bemorking gemaakt, dat de raming te laag is. In de 1° en 2® afdeeling wordt herinnerd aan de toezegging, by een vorig begrootingsonderzoek ge- gegevon, om de desbetreffende verordening te her zien. Men wenscht, dat thans daaraan gevolg zal worden gegeven. In de 8* afdeeling wordt voorgesteld, den post met 200 te verhoogen en tevens op een goede naleving der bestaande verordening aangedrongen, terwyl in verband hiermede óók door deze leden eene herziening gewenscht wordt geacht. Een lid der 1® afdeeling geeft in overweging, deeventueele herziening in dier voege te bewerkstelligen, dat eene procentsgewyze heffing van de entróe-gelden wordt vastgesteld. Antwoord van B. en W. Dat deze post te laag is geraamd, kunnen wy niet toegeven, gezien de opbrengst van de belasting over 1910. Wy zyn bereid te overwegen, of wellicht door het aanbrengen van wijzigingen, met eenigen grond kan worden verwacht, dat een hoogere opbrengst zal worden verkregendaarby kan dan tevens reke ning gehouden worden met de hier gemaakte op merking. Discussie by volgn. 15. De heer Biersteker zegt: In meer dan één afdeeling is dit punt ter sprake gebracht. Ik heb zoo straks gezegd, geen algemeene beschouwingen te zullen houden, doch by dit punt wensch ik een bijzondere opmerking te maken. Hier vooral springt het in 't oog, dat het college dikwijls neiging ver toont, om vroeger gemaakte opmerkingen langs hun koude kleeren te laten glijden. Het is toch aan meer leden bekend, dat er reeds een ontwerp van een nieuwe verordening, ongeveer twee jaar geleden, by het college is ingediend en verleden jaar bij de behandeling der begrooting ook weer over gesproken en kwam het bescheid: „Wy zyn bereid te onderzoeken enz.". Nu krijgen wij weer dit laconieke antwoord. Het is het oude liedje en lijkt veel op de handelwijze van vele Ministers die ook antwoorden „Ik zal 't overwegen", waarna men er nooit meer iets over te hooren krijgt. Laat men nu eens een beslist antwoord krijgen en er zich niet altijd met een Jantje van Leiden afmaken. Laat er advies gegeven worden naar aanleiding van de ingediende concept-verondening. Het is mijn besliste meening, dat er uit dit artikel wel meer gehaald kan worden. Maar niet met de bestaande verordening; daarom moet deze herzien worden. De Voorzitter antwoordt: Ik zal 't in 't col lege van B. en W. overbrengen. Nadat ook nog de heer Verstegen en de heer Bok over deze zaak het woord gevoerd haddende eerste om te betoogen, dat de opbrengst wel grooter kon zijn, ook met de bestaande verordening, als er de hand maar aan de gehouden werd; de tweede om in overweging te geven een procentsgewijze heffing van de entrée-gelden, wordt het voorstel, om den post met /200 te verhoogen in stemming gebracht en aangenomen. Tegen stemden de H.H. De Ven, Van den Berg, Krijnen, Van Breda, Bier steker en de Voorzitter. De heer Hartendorf bleef buiten stemming. Volgn. 17. Belasting op het gedistilleerd en op de likeuren. Een lid der 8® afdeeling stelt voor, dezen post ad 17500 van de begrooting af te voeren enden Hoofdelyken Omslag met een gelijke som te ver hoogen, en in verband hiermede de gevraagde ver gunning om in de komende drie jaren die belasting te mogen heffen, als niet gedaan te beschouwen. Dit lid meende, dat het heffen van indirecte be lastingen bij de Gemeentewet verboden is, en dat deze belasting hieronder ressorteert. Andere leden waren echter van meening, dat deze som niet op den Hoofdelijken Omslag kan worden gelegd, te möer, waar dit jaar de belasting op het inkomen weer belangrijk hooger zal zijn dan het voorgaande. B. en W. antwoorden: By artikel 241 der Gemeentewet wordt bepaald, dat belastingen op voorwerpen van verbruik niet mogen worden geheven, doch art. 255 dier wet opent voor onkele gemeenten de gelegenheid van dien regel af te'wijken. "Het voorrecht, aan onze gemeente toegekend om op het gedistilleerd, accijns te heffen is in de tegenwoordige financieels omstan digheden van te groot gewicht, dan dat wij met een voorstel tot afschaffing, waardoor de hoofdelijke om slag zoo zeer verhoogd zou moeten worden, zouden kunnen medegaan. Discussie by volgn. 17. Zooals men zich herinneren zal, zou bij de be handeling van dezen post het adres met Memorie van Toelichting van bovengenoemde Drankbestrijders- vereenigingen worden voorgelezen, wat dan ook by monde van den Voorzitter geschiedt en waaruit blijkt, dat op de reeds bekende gronden gevraagd wordt, niet langer over te gaan tot de heffing van accijnzen op het gedistilleerd. De heer Bok informeert, of de vergunning tot deze heffing niet telkens voor den tijd van drie jaar wordt verleend, waarop hij een bevestigend antwoord erlangt. De heer Verstegen zegtIk voel wel, dat wanneer ik dit voorstel van dat lid uit de 3 sectie ga verdedigen, ik daar weinig succes mee zal heb ben. Toch zou het omgekeerde my veel aangenamer zijn. De kwestie is dit: het geldt een principe; de gemeente wordt geplaatst voor haar eigen con sequenties. 't Ligt op den weg der overheid, het moreel peil zoo hoog mogelijk op te voeren. Door de drankbestrijding klimt de welvaart, komen alle mogelijke instellingen op minder kosten. De ge meente hier doet daar echter niet aan, stoort zich daaraan niet, maar heft volgens art. 215 een be lasting op het gedistilleerd. Wat is daar het gevolg van? Ik weet, dat er menschen zyn die zeggen: „Wy willen die drinkers laten betalen, laat ze maar betalen, hoe meer hoe beter" en gelooven, dat het verbruik daardoor zal verminderen. Dat lijkt een mooie redeneering, maar is er in waar heid een, waar zeer veel tegen in te brengen is. Want wat moest het gevolg zyn? Dat men de dronkaards, wanneer ze zich bedronken, niet ging verbaliseeren, doch ze in tegendeel met een bij zondere welwillendheid moest tegemoet komen. Zy toch brengen 17.500 in de gemeentekas. Voor de consequenties deinst men terug. Men bergt de lui eenvoudig op, wanneer ze te veel gedronken hebben. Doch er is nog een andere kant aan deze zaak. Het gedistilleerd is een voorwerp van verbruik en de plaatselijke heffing van accijns een verbruiks belasting. Nu is volgens art. 242 der gemeentewet het heffen van belasting op voorwerpen van verbruik verboden. Dit dient men zoo consequent mogelijk door te voeren. Men heeft gezegd, dat er moed toe moet behooren, om te durven pleiten voor de afschaffing van deze belasting en het equivalent op de verhooging van den Hoofd. Omslag te Yinden. Welnu, ik schroom niet, om er voor uit te komen, dat ik dezen moed bezit. De heer Hartendorf zegtIk heb met ver bazing en met instemming kennis genomen van 't voorstel. Om maar zoo een, twee, drie een bedrag van 17.500 te beleggen by de 10.000 waarmee de Hoofd. Omslag toch al zal moeten worden verhoogd, daar behoort inderdaad moed toe. Ik wil den heer Verstegen van niets kwaads verdenken, dat ligt niet in mijn aard (hilariteit), maar zou hy niet bij zich zeiven gedacht hebben, toen hij dit voorstel deed: „Daar komt toch niets van?" Als de heer Verstegen zegt, dat het een principe geldt, dan val ik hem bij, een principe, dat naar myn zeer groote verwondering door een partijgenoot van den heer Verstegen zoo heelemaal vergeten is geworden. Ik meen my niet te vergissen als ik meen, dat den Helder, Vlissingen en Hellevoetsluis de drie gemeenten zyn, waarin deze belasting nog wordt geheven, terwyl in Vlissingen deze kwestie bij de behandeling der begrooting niet is aangeroerd. Doch daarom verheugt het my niet minder, dat de heet Verstegen deze zaak wel heeft aangeroerd. Ik ook stel mij op het standpunt, dat de overheid geen geld mag slaan uit datgene, wat het volk verlaagt en demoraliseert. De overheid is, ik zeg dit met den vorigen spreker mee, om het zedelijk peil te verhoogen en ik hoop, dat hy straks met my zal instemmen, wanneer ik zal pogen iets van de kermis af te halen, omdat ook deze bestrijding bijdraagt tot verhooging van het zedelijk peil. Hoe zeer ik er mee mee kan gaan, om indirecte belastingen te bestrijden, staat deze zaak toch even anders dan door den vorigen spreker is voorgesteld. De drank is een genotsartikel en als men zegt, dat 't geld wordt onttrokken van de gezinnen, die 't zoo slecht kunnen missen, dan is dit heel ongelukkig, doch het maakt toch nog verschil met een belasting op meel of iets dergelijks. Wanneer echter de financieels toestand 't toe zou laten, ik zou ook voor de afschaffing dezer belasting stem men, doch by den desolaten staat der financien onzer gemeente heb ik daar thans de vrijmoedigheid niet toe. Toch kan de voorsteller zich overtuigd houden van mijn bijzondere ingenomenheid met zijn voorstel. De heer Van den Berg zegtIk hoor den drank een verbruiksartikel noemen, doch het is geen artikel van noodzakelijk gebruik. Doch ik begrijp die drankbestrijders niet. Al schaffen wij die belasting nu af, wat dan Als ze nu nog voor stelden, dat zij dat bedrag van 17.500 in kas mochten ontvangen? De heer Adriaanse zegtMet verbazing heb ik de verdediging van het voorstel door den heer Verstegen gehoord. Ik heb niet aan zijn ernst getwijfeld, doch begrijp ook niet, hoe men den moed heeft een dergelijk voorstel te doen. Er is theorie en praktijk. Het komt mij voor, dat we met al die fraaie theorieën heel weinig verder komen. Nu brengt tengevolge van de duurte de accijns reeds 8000 minder op. Ik zou zeggen: gooi er nog een paar dubbeltjes op, dan wordt 't verbruik nog minder. De heer De Geus zegtHetgeen door den heer Verstegen verdedigd is geworden, heeft mijne volle symphatie. Wanneer 't mogelijk was, die belasting niet meer te heffen, zou ik er voor te vinden zijn. Doch thans geloof ik niet, dat één lid van den Raad daarvoor de volle veranwoordelijkheid op zich durft nemen. In theorie kan men dat. stelsel toe juichen. Waar 't hier echter betrekkelijk een luxe artikel betreft en het zeker niet tot de eerste levensbehoeften kan gerekend worden, daar is 't een andere zaak. Een andere vraag is het, of het ook raison kon hebben, om de belasting te verlagen. Doch in dat geval zou ik liever pleiten voor een verlaging van den gasprijs; dat is geen luxe-artikel en mag m. i. eerder yoor verlaging in aanmerking komen. Nadat nog de heer Van Neck heeft opgemerkt, dat alle leden van den Raad 't wel hartgrondig er over eens zullen zijn, dat het wenschelijk ware, dat er nooit misbruik van sterken drank mocht worden gemaakt en de klanken van vrijhandel- stelsel en protectie nog door de zittingzaal hebben weerklonken, wordt het voorstel, om de aanvraag tot vergunning der heffing als ongedaan te beschou wen, in stemming gebracht en met algemeene stemmen, op die van den heer Vverstegen na, ver worpen. Thans wordt het adres der Drankbestrijders-ver- eenigingen voor kennisgeving aangenomen en wijl de rondvraag niets oplevert, wordt de vergadering verdaagd tot Maandagavond, zelfden tijd. Zitting van Maandag 13 November 1911. Voortzetting der zitting van Vrijdag 10 Nov. 1911. Voorzitter de heer W. J. van Neck, Wethouder. Tegenwoordig behalve de Voorzitter de heeren De Ven, Hartsinck, De Geus, Adriaanse, Verstegen, Grunwald, Terra, Bok, Krijnen, Oortgijsen, Harten dorf, Van der Ploeg, Van Breda, Harjer en Van den Berg. De heer Verfaille heeft bericht van verhindering gezonden. De Voorzitter heropent de vergadering en doet mededeeling van eenige Ingekomen stukken en wel Van Ged. Staten goedkeuring van een drietal suppletoire kohieren; een bericht, dat het verlof van den Burgemeester met 14 dagen is verlengd; c. mededeelingen van eenige heeren, die in een vorige zitting zijn benoemd tot leden van de Commissie voor het middelb. onderwijs, van die voor het lager onderwijs en voor die van het Ziekenhuis, dat zij de benoemingen aan nemen d. een adres van de afdeeling Helder der Noord- Hollandsche Vereeniging „Het Witte Kruis", verzoekende de gewone jaarlyksche subsidie van f 100.— Wordt met algemeene stemmen verleend. t. Kennisgevingen, dat van de Raadscommissie voor „de Kringenwet" een verslag en Yan B. en W. een rapport over de „Werkeloosheid" zijn iDgekomen. Beide laatste stukken zijn ter inzage van de leden gelegd. Hierna wordt overgegaan tot de verdere behande ling der Begrooting. ,Aan de orde is Volgn. 22 Schoolgelden voor lager onderwijs. Volgn. 22. Schoolgelden voor lager onderwijs. Een der leden van de 2® afdeeling stelt zich voor, in de Raadszitting ten opzichte van dezen post het voorstel te doen, eene wijziging te brengen in de wijze van heffing van het schoolgeld. Antwoord van B. en W. Wij meenen te moeten opmerken dat het in dienen van een voorstel tot wijziging van de school geldheffing by de behandeling der begrooting niet op zijn plaats is; een dergelijk voorstel dient geheel op zich zelf beschouwd te worden. De heer Adriaanse, die in de afdeelingsver- gadering deze bemerking maakte, gaat accoord met het antwoord van B. en W., doch zal later op deze zaak terugkomen. Volgn. 23. Schoolgelden Zeevaartschool. Door een lid dier zelfde afdeeling wordt de vraag gedaan, of Burgemeester en Wethouders bij hun voornemen blijven inzake de op te richten visscherij- school. Antwoord van B. en W. Bij ons advies van den 18 Mei 1910 werd eene begrooting van kosten overgelegd, waaruit blijkt, dat het visscherijonderwijs een jaarlijksche uitgaaf zal vorderen van 2630, terwyl nog buitendien voor eerste inrichting een bedrag noodig was van 860. De Raad heeft daarop in beginsel tot op richting der school besloten, daarby van de meening uitgaande, dat door het Rijk ƒ1500 en door de Provincie /500 subsidie zou worden verleend. Bij missive van den 22 September 1911 heeft de Minister van Binnenlandscho Zaken echter medegedeeld, dat het Rijkssubsidie voor de zeevaartschool van 5400, zooals tot dusverre, by oprichting van een visscheryschool, zal gebracht worden op 6700. Nu derhalve in plaats van 1500 slechts 1300 subsidie door het Ryk wordt verleend, en dientengevolge de uitgaaf voor de gemeente van /'630 tot ƒ830 zal stijgen, wenschen wij de beslissing in dezen aan den Raad over te laten. De heer Hartendorf zegt by het desbetref fende volgnummer, n.1. 135, hierop terug te zullen komen. Volgn. 24- Marktgelden, wik-, weeg-, meet- en keurgelden. In de 1® afdeeling geeft een lid in overweging, om bij verpachting van een plaats voor de Bioscope, daarvoor een andor terrein aan te wijzen. De plaats, welke deze inrichting tot heden werd aangewezen, acht men, met het oog op mogelijke ongelukken, te gevaarlijk. Een ander lid dier afdeeling stelt voor om, gezien de ontvangsten over 1911, dezen post met 500 te verhoogen. In de 2® afdeeling wordt door een der leden voor gesteld, de kermis op Zondag af te schaften, terwyl een ander lid op dien dag een vervroegd sluitings uur bepleit. Meerdere leden spreken zich echter uit, dat zij den bestaanden toestand wenschen besten digd te zien. In de 3® afdeeling werd door meerdere leden de wenschelykheid uitgesproken, de verordening, rege lende de heffing der rechten voor het gebruik van staanplaatsen gedurende de kermis, te herzien. Nu de contracten met sommige inrichtingen zijn afge- loopen, acht men daartoe den tyd gekomen. Men wenscht in het bijzonder het staangeld te verhoogen, o.a. voor de Bioscope, Beignetskraam, Wafel- en Palingkramen. Antwoord van B. en W. Wij zyn bereid te overwegen of plaatsing vau de bioscoop op een ander terrein mogelijk is. Het voorstel tot afschaffing of tot inkrimping der kermis, is reeds zoo dikwijls ter sprake gebracht, en het voor en tegen in Uwe vergadering uiteengezet, dat wij meenen ons te moeten onthouden van eenig oordeel hierover uit te spreken, en de beslissing aan den Raad over te laten. Wij zijn berëid een wijziging der bestaande Ver ordening in den aangegeven zin te overwegen. Wat de verhooging met een bedrag van 500 betreft, de ontvangst in 1911 was werkelijk hooger dan het hier uitgetrokken bedrag, doch ook in dat jaar werd het geraamde bedrag niet verkregen. Immers toen was geraamd 7500, terwyl de opbrengst bedroeg ƒ7118.45. En voor 1912 moet rekening worden gehouden, dat opnieuw verpacht moet worden en wij weten met zekerheid, dat de inschrijvingssom voor sommige inrichtingen lager zal zijn, dan in den afgeloopen verpachtingstermijn, met name geldt dit onder meer de stoomcaroussel en het taifunrad. Discussie. De heer Van Breda geeft als zyn meening te kennen, dat de 4 in het rapport genoemde inrich tingen te weinig betalen en uit de verpachting meel is te halen. De Voorzitter acht het gevaarlijk den post hooger te ramen, want de aanvragen om staan plaatsen worden minder en daardoor de inkomsten ook geringer. De kermis gaat gaandeweg achteruit. De heer Van Breda zegt, dat de Bioscope, de Beignetskraam, de Caroussel en vooral de Wafelkraam veel meer kunnen opbrengen, want deze maken groote winsten. De post kah gerust met 500.— verhoogd worden. De lieer Vers-togen wijst er op, dat de des betreffende verordening op het heffen van markt gelden niet nageleefd wordt, want voor sommige inrichtingen wordt de grond verpacht. Spreker had daarom van B. en W. een correcter antwoord ver wacht, dan dat zij een wijziging der bestaande Verordening zouden overwegen. Hij had gedacht, dat zy zouden antwoorden: We zullen die Verorde ning veranderen. De Voorzitter zegt, dat B. en W. geheel correct handelen. Het ligt niet op den weg van het Dagelijksch Bestuur een wyziging voor te stellen, doch de heer Verstegen heeft zelf het recht voor stellen te doen. De heer Verstegen merkt op, dat in de Ver ordening van geen verpachting gesproken wordt. De Voorzitter meent, dat B. en W. in deze handelen in belang der gemeente en men volgens de Verordening niet op zulk een bedrag kan rekenen. De heer D e V e n acht het bedenkelijk den post hooger op te voeren, want hij betwijfelt of b.v. de tent op het Nieuwe Kerkplein wel weer 625.— zal opbrengen. De heer Hartendorf wil omtrent dit artikel een opmerking maken en vleit zich, dat de Raad met hem medegaat, waar hy trachten wil de kermis geleidelijk af te schaffen. Zegt de heer Verstegen, dat de Verordening verouderd en uit den tyd is, dit geldt zooveel te meer voor de kermis. De kermis behoeft niet meer gehandhaafd te worden, zij is geheel ontaard en is een volksfeest, waar men zich overgeeft aan bacchannalien en de Overheid mag zulk een feest niet bestendigen. Stelde Spr. het vorige jaar voor de kermis geheel af te schaffen, nu wil hij alleen den Zondag er afnemen. Gaarne had hy gezien, dat B. en W. hun meening eens hadden te kennen gegeven en er op gewezen hadden, dat de kermis een bron van onzedelijkheid was, dit zou waarschijnlijk invloed op den Raad hebben. Hij stelt nu voor den Zondag er af te nemen, omdat een groep der burgery zich ergert aan dit volks vermaak op Zondag. De heer Adriaanse kan zich geheel vereenigen met het gesprokene van den heer Hartendorf. Hij wijst er op, dat het bezwaar van het vorige jaar nu is vervallen en de bestaande contracten afge loopen zijn en men nu in de gelegenheid is nieuwe bepalingen te maken. Hij hoopt, dat het voorstel aangenomen wordt en men langzaam aan de kermis inkrimpt, hetgeen een dringende eisch is. De heer De Geus wijst er op, dat een groot doel der bevolking juist des Zondags van de kermis gebruik maakt. Hy vraagt waarom den Zondag af geschaft, daa kunnen anderen wel komen om den Zaterdag af te schaffen en weer anderen den Vrijdag. Hij vindt het dan radicaal de geheele kermis af te schaffen. En men moet ook niet uit het oog ver liezen, dat de opbrengsten dan aanmerkelijk minder zullen zyn. De heer Verstegen merkt op, dat de heer Har tendorf eerst getracht heeft de geheele kermis af te schaffen, omdat zij, volgens hom, een stroom van onzedelijkheid uitstort. Is dit zoo, dan moet het geheele ding verdwijnen en niet alleen de kermis- Zondag. En zy geeft geen aanstoot, want gedurende de godsdienstoefeningen is ze gesloten. Bovendien is de kermis bezig te verdwijnen. Het wordt zoo gaande weg een kinderve'rmaak, waar men naar de lichtjes kykt en zich vermaakt met oliebollen. Ja, het gebeurt wel, dat nog een enkele uit den band springt en in 't glaasje kykt, maar dit geschiedt veel erger op Koninginnedag. Ook bij een taptoe is het een echte beestenboel. Was de kermis werkelijk een bron vau onzedelijkheid dan stemde ik voor afschaffing, zegt spreker.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Vliegend blaadje : nieuws- en advertentiebode voor Den Helder | 1911 | | pagina 2