KLEINE COURANT
't Vliegend Blaadje
voor HeldorTexel, Wieringen en Anna Paulownam
Zaterdag 1 Juni 1912.
40ate Jaargang.
LEVENSSTRIJD.
No. 4102
't Vliegend Blaadje p. 3 m. 50 ei, fr p. poft 75 cL, buitenland i t.'25
Pre-Zondagsblad 37J 45 i fö.75
miën J Modeblad »»»65»»»»75» 10.90
(Voor het buitenland bij vooruitbetaling.!
AdvertentUa vaa 1 tot 5 regeli (by vooruitbetaling) 80 cent.
Elke regel meer6
Bevrijs-exemplaar2|
Vignetten en groote letten worden naar plaatsruimte berekend.
Intere.-
Telefoon SO.
Uitgeven C, DE BOER Jr. (v./h. BERKHOUT t Co.), Helder.
Bureaus Spoorstraat en Koningstraat.
Eerste Blad.
BIEUWSBERICHTEH.
HELDER, 31 Mei.
Intrekking ontwerp-pantserechip.
Daartoe gemachtigd door H. M. de
Koningin, heeft de Minister van Oorlog,
ad interim Minister van Marine, het wets
ontwerp tot verhooging van het Vle hoofd
stuk der Staatsbegrooting voor het dienstjaar
1912, voor den bouw van een pantserschip
voor den algemeenen dienst ingetrokken.
De Koningin en de Prins naar Parijs.
Men meldt uit Parjjs:
De Fransche Kamer heeft 200,000 francs
toegestaan tot dekking van de onkosten voor
de ontvangst van Koningin Wilholmina.
In een toelichting zegt de regeeriug, dat
zjj de opening van dit crediet vraagt, om
aan de Koningin een ontvangst te verzekeren,
die in overeenstemming zal zjjn mot de
wetten van de Fransche gastvrijheid.
Tjjdens Haar verblijf te Parijs zal, naar
De Tijd" meldt, H.M. de Koningin op 2 Juni
in de kerk in de rue Roqudpine de gods
dienstoefening bijwonen. De dienst zal geleid
worden door ds. Lacheret, kort geleden tot
hofpredikant benoemd.
Verder wordt bericht, dat H.M. een krans
zal neerleggen bij het gedenkteeken in de
rue Rivoli, voor den admiraal de Coligny,
schoonvader van Willom den Zwijger.
Een nieuw Park.
Naar de »Tel." verneemt, heeft de ge
meenteraad van Amsterdam in zijne geheime
zitting van Woensdagavond 22 dezor in be
ginsel boBloton tot den aanleg van een park
met rots- on waterpartijen om het dusge
naamde Nieuwe Diep, gelegen bij het
Loozingskanual en in de nabijheid van de
Israëlietische begraafplaats.
3. en W. stellen zich voor, voor de be-
noodigde werken van aanplanting, enz.
f 450.000 uit te trekken verdeeld over enkele
dienstjaren.
De rijtoer, die slecht afliep.
Het ongeluk aan den O. Z. Achterburgwal
te Amsterdam, waarbij een rijtuig te water
geraakte met de zes inzittenden, heeft nog
oon menscheoleven gevorderd. Eén dor dren
kelingen is Maandagavond laat in het Binnen-
Gasthuis overleden. De toestand der overigen
is vrjj W®1- Eén hunner bekwam een ernstige
hoofdwonde doordat een tand der dreg hem
in het hoofd sloeg. Hjj bevindt zich nog in
het gasthuis.
Omtrent de toedracht van het ongeval
vernemen wij nog het volgende. Het zestal
hoeren, moest fabrikanten, waren met de
dames van drie hunner Zondagavond naar
Carré geweest. Na afloop, en nadat de dames
naar huis waren gegaan, hadden do heeren
tot omstreeks twee uur in «De Kroon" ge
zeten. De vreemdelingen souden toen naar
hun bötel terugkeeren en bestelden een rijtuig.
Zij reden langs den O. Z. Voorburgwal waar
tegenover de Bloedstraat de botsing plaats
had, mei het reeds vermeldde treurige ge
volg, dat rijtuig en inzittenden te water
geraakten.
Een der inzittenden, die een goed zwemmer
was, wist zich door het portierraampje naar
buiten te werken. Hjj zwom eerst naar den
wal en toen de netelige positie der overigen
bemerkend het rytuig lag geheel onder
water, zwom hjj terug en beproefde de
overigen te redden. Inmiddels schoten ook
agenten met dreggen toe, zoodat het nog
gelukt is allen op het droge te brengen.
Eén der drenkelingen die weinig bewjjs van
loven gaf, werd naar het Binnen-Gasthuis
vervoerd, waarheen ook do overigen hem
weldra volgden.
Bjj eerstgenoemden drenkeling, die veel
modder had binnengekregen, gelukte het wel
do levensgeesten op te wekken, doch zjjn
toestand bleek uiterst zorgwekkend. Het was
een fabrikant uit Oosterwyk.
Dinsdagavond is hjj aan de gevolgen be
zweken. De ongelukkige, die 39 jaar oud
was, laat een vrouw en zeven kinderen achter.
Van de overige drenkelingen wordt «r nog
één in het ziekenhuis verpleegd.
Overreden.
Op den hoek Hoefkade en Jan Blanken
straat te 's-Gravonhage kwam Maandagavond
•en tweewielig wagentje in de richting Stations
weg aanryden, toen juist uit de Jan Blanken-
straat een electrische tram kwam. De man,
die het voor het rytuigje gespannen paard
mende, hield, ten einde een botsing te voor-
komoD, zóó krachtig de teugels in, dat het
dier kwam te vallen. Door den schok viel
de vrouw, die naast den man zat, uit het
wagentje 6n kwam onder de tram. Deerlyk
verwond, werd zjj op advies van dr. Van
Duyl met de auto van don gemeentelijken
eerste-hulpdienst naar het Gemeentezieken
huis vervoerd, waar haar beide beenen werden
geamputeerd.
Schadelijke klanten.
Dinsdagnamiddag brachten een paar Zigeu
nervrouwen te Leiden de oude practjjk,
om onder den schjjn van oude geldstukken
te ruilen, te stelen, weder met succes in
toepaesing. Zy kochten in verschillende
winkels voor kleine bedragen en vroegen
meteen naar geldstukken van een bepaald
jaar. Dit spelletjo deden zy ook bjj een
sigarenhandelaar aan de Haarlemmerstraat,
waar ze sigaretten kochten. Toen de winke
lier later zjjn winkelladenatelde, miste hjj
f 15. De vingergauwe vrouwen waren in-
tusschen gevlogen.
Brand in een bioscoop-theater.
Aan de Daitsche bladen worden de vol
gende by zonderheden geseind omtrent een
brand in het bioscoop-theater te Villa Real,
waarby tachtig menschen het leven lieten.
Het theater was in oen winkel gebouwd en
had slechts één uitgang. In de buurt van dien
uitgang was het projectie-apparaat opgesteld
en door de ontploffing werd deze uitgang
versperd. Een ontzettende paniek brak uit
Het publiek merkte, dat er aan den overkant
een andere deur was en Bnelde daarheen.
Doch deze deur was gesloten. De tweehonderd
menschen drongen toon tegen elkaar op en
liepen elkaar omver. Door dit gedrang zyn
meer menschen omgekomen dan door den
brand. Van de meer dan honderd gewonden,
ligt een groot aantal op sterven.
De ramp van de „Titanic".
Washington, 28 Mei. Senator Smith heeft
den Senaat in kennis gesteld met den uit
slag van het Titanic-ondorzoek van de com
missie. Hij laakte het Eogelsche ministerie
van handel, dat door zyn laksheid grooten-
deels verantwoordelijk was voor de ramp.
Hy beschuldigde kapitein Smith van zorge
loosheid en verwaarloozing van de waar
schuwingen voor do nabjjheid van ys. Hjj
veroordeelde het gebrek aan tucht aan boord
Da de botsing mot den ijsberg en de onvol-
doonde uitrusting der booten. Hy verklaarde
dat bjjoa 500 menschen zonder noodzaak
waren opgeofferd door het ontbreken van de
goede tucht by het laden der booten. Hy
constateerde met leedwezen dat enkele jonge
officioron de eerste gelegenheid om hot schip
zelf te verlaten haddon benut. Voorts ver
klaarde hy dat een zware verantwoordelijk
heid, waaraan hjj moeiljjk zou kunnen ont
komen, op den kapitein van de iCalifomian"
rustte; hjj was van meoning dat, als deze
even waakzaam was geweest ten opzichte
van de beweging van het schip, als hjj be
drjjvig was in hot werken met zjjn eigen
seinlicht, allen waarschynlyk hadden kunnen
worden gered. Hy boval e^n duidelijker om
schrijving aan van de wetten op het verkeer,
steviger constructie en betere uitrusting van
de reddingsmiddelen, krachtige zoeklichten,
waarvan alle schepen voorzien zouden moeten
zjjn om in geval van een ongeluk het terroin
te kunnen overzien, het verheffen van den
stand der matrozen, internationale bepalingon
voor de dradeloozo telegrafie, verhooging
van het loon van de scherpstelegrafhten en
een onafgebroken telegraafdienst aan boord
van de mailbooten.
Een krankzinnig chirurg.
In Marietta, een stad in Ohio (Ver. S\),
heeft men, na een verdacht sterfgeval, be
vonden, dat een bekend chirurg waanzinnig
was. Men is tot de overtuiging gekomeD, dat
de man, die 500 operaties in dien tjjd ver
richtte, reeds sedert een jaar krankzinnig
geweest moet zjjn. Doch het merkwaardige
is, dat al die operaties schitterend gelukt zjjn.
Een merkwaardige verwonding
In een geneeskundige vereeniging te Wee-
nen werd een man voorgesteld, die zelfmoord
had willen plegen en zich daartoe oen kogel
in het hart geschoten had. Toen hjj vjjf uur
later in het ziek"nhuis kwam, vond mon een
zwolling van het rechterbeen en by het
onderzoek met Röntgenstralen zag men dat
de kogel uit het hart door den bloedstroom
tot in de beenslagader was meegevoerd on
daar was bljjven zitten. Hjj werd toen ver
wijderd, maar de circulatie was te veel ge-
Btoord geweest en hot been moest .worden
afgezet. De wond in het hart was reeds dade-
ljjk verzorgd en de patiënt genas volkomen.
De hoedenpen.
Te Stockport by Manchestor is een sterf
geval voorgokomen ten gevolge van ver
wonding door een hoedenpen. Tweo dames
bukten tegelijk om wat op to rapen, en daarbjj
liep de neus van de eeno door aanraking met
de pen een wond op. De dood volgde door
bloedinfectie. Het geval gaf aanleiding tot
de vraag of men nu eindeljjk in Engelui.^
ook niet krachtigor tegen de gevaarlijke modo
zal gaan optredeD. In Hamborg en Amerika
zjjn reeds bepalingen tot bescherming van
het publiek gemaakt, maar in Engoland deed
men nog niets.
Zuid Afrika.
U-nie. But wel Een lezer schrijft aau
die Week:
Wie gebruiken in onze Unie cheque boeken
Zjjn het alleen onze Engels sprokende mede
burgers, of ook wjj, Hollandse Afrikaners?
Let u eens op de rode drukzegel, waarmede
ODZe cheques nu van Regeringswege worden
gestempeld 1 Moet u dan niet tot het besluit
komen, dat er in de Unie geen Hollandre
Afrikaners bestaan, ofdat hun rechten
vertrapt worden Dat rode stempel is ge
maakt, nadat de Uoio tot stand is gekomen;
nadat duB artikel 137 in werking trad. Of
laat ik liever zeggen: nadat artikel 137 op
papier werd gesteld. Dat rode stempel luidt:
»Union of South Africa. One Penny." Ku^t
u de geljjke rechten van onze taal daar
in ontdokken? Ik kan het niet, zelfs niet
met een vergrootglas. Wat betekent eigenlik
Unie van Zuid Afrika I s het werkeljjk
wel Unie, wat wij moeten lezen I s het
eigenljjk niet: Unie? U (Afrikaner) niet.
Wjj (Engelsen) wol. U telt niet mee. Wjj
hebben alles te zeggen! Ljjkt het werkelik
niet zo
ZjjHoe vindt je dat mjjn nieuwe
zomerhoed er nit ziet
HjjAls twee maanden salaris.
's Rijkswerven.
(Slot.)
Dat terwille van het goed verrichten vaa
herstellingen het personeel daartoe bek waarr.
moet zijn, spreekt wel van zelf: dat om
die bekwaamheid te verkrijgen en te on
derhouden, nieuwe aanbouw noodig is, is
een legende. Ons werfpersoneel te Wil
lemsoord repareert wel, maar bouwt nimmer
aan, te Soerabaya zijn zeer ernstige her
stellingen aan onze schepen zeer goed en
vlug verricht, ter wjj 1 men daar toch niet
zijn aandeel heeft aan nieuwen aanbouw,
en te Singapore - een der operatiebasissen
van nota bene de Eogelsche vloot kan
men ook zeer goed repareeren, maar schepen
bouwen doet men daar niet.
Wanneer de reorganisatie van de werf
te Amsterdam en van die te Willemsoord
wordt uitgevoerd, op de wijze zooals door
zeer velen met mij wordt gewenscht, zal
de werf te Willemsoord steeds meer dan
volop werk hebben, iets wat in de eerste
plaats noodig is voor een economisch be
drijf. Hetgeen men daar niet af kan, kan
door de particuliere industrie worden uit
gevoerd. Gaat dit gepaard met een beter
werf beheer, dan zal de werf te Willems
oord ook aan hare bestemming kunnen
voldoen, wat thans geenszins het geval is.
Het lijstje van schepen, die sedert 1904
groote herstellingen te Amsterdam hebben
ondergaan, bevat voor de helft schepen
zonder eenige gevechtswaarde en ook de
omvangrijke herstelling aan de verouderde
„Kortenaer" ware m. i. beter achterwege
gebleven. En nu dringt zich onwillekeurig
de vraag op; zoude dit alles wel vertim
merd zijn geworden als de Rijkswerf er
niet geweest ware? en dan zien de zwart
gallige zeeofficieren alweer de „parasiet".
De geachte heer Van Veen, die zelf lang
aan het Departement van Marine is ge
weest, weet maar al te goed, dat het „er
moet werk zjjn voor de werf te Amsterdam"
steeds een belangrijke quaestie was en
blijven zal. En ook nu is dat het geval,
duidelijk blijkt uit de Memorie van
Antwoord op het suppletoire wetsontwerp,
waar dozo op bladz. 15 spreekt over een
schip van 8100 ton, welke waterver
plaatsing noodig zoude worden om te kunnen
voldoen aan de minimum eischen, die de
Raad van Defensie meende te moeten
stellen aan een schip, dat ongeveer zooveol
kost, als door den Minister als grens onzer
draagkracht werd opgegeven. De daardoor
te verkrijgen vermeerdering van gevechts
waarde zullen velen m.i. niet „betrekkeljjk
zeer gering" noemen zooals de Minister
doet, maar daar wringt de schoen niet, de
daarvoor benoodigde 500 ton kunnen er
niet by. Een schip van 7600 ton is de u i t-
torste grens van hetgeen te Amsterdam
gebouwd kan worden, by elke geringe
vermeerdering loopen wjj klem met onze
werf. Het eene staat inderdaad onmiddelljjk
in verband met hot andere en dit verklaart
dan ook de groote eensgezindheid in 't corps
zeeofficieren, waar het betreft do opheffing
van de werf van aanbouw.
Ook ik ben van oordeel, dat men veelal
geen oude schoenen moet weggooien voordat
men nieuwe heeft, maar de zaak wordt
heel anders, wanneer men zooveel gegroeid
is, dat men met geen mogelijkheid in de
oude schoenen kan. Ze dan nog te bewaren
is dwaasheid.
De organisatie van de Marine moet steunen
op de be hoef te n voor oorlogstijd,
want daarin wortelt haar bestaansoorzaak
wjj kunnen in oorlogstjjd de werf te Wil
lemsoord niot missen, wjj hebben voor
onze bescheiden Marine aan één flinke
reparatiewerf genoeg; dus moet, als men
een logische organisatie wil hebben, de werf
te Amsterdam weg. Mij dunkt dit is glas
helder en moet door elk onbevooroordeeld
mensch worden erkend. In het algemeen
is de meest logische organisatie ook de
goedkoopste, waut dan verdwjjnen geen
gelden aan nevenzaken, maar al gaf bij
wijze van spreken de opheffing van de
werf te Amsterdam slechts f 100 besparing,
dan nog zoude de gezonde logica mee
brengen, dat zjj wordt opgeheven, omdat
zij iu onze organisatie niet thuis behoort,
ja deze belemmert. In oorlogstjjd ligt
de werf in Amsterdam met al
haar werktuigen en een groot
deel harer werkkrachten zoo
goed als renteloos.
En moet ik er nogmaals even op wijzen,
dat in mjjn oog aan de argumenten van
den heer Van Veen alleen dan waarde is
toe te kennen, indien de Rjjkswerf Amster
dam inderdaad een werf van aanbouw is,
maar dat is beslist niet het geval; de ge
achte schrijver maakt zich hier al zeer
gemakkeljjk van af. Mij is het bittere ernst,
dat onze werf te Amsterdam dit thans niet
is. Dat daaruit zoude volgen, dat „naar
mijn oordeel waarschjjuljjk op de geheele
wereld geen werf van aanbouw zoude be-
staau", moet ik beslist afwijzen. Ik noem
in ons land o.m. „de Schelde", „Fijenoord"
en „de Ned. Scheepsbouw-Maatsch." te Am
sterdam, werven van aanbouw, want daar
bouwt men dn rompen èn machines, al
komen ook belangrijke onderdeelen van
elders. En in het buitenland zijn dergelijke
werven, zoowel Rijks als particuliere in
grooten getale aanwezig.
Dat de heer Van Veen in zijn argumentatie
het doet voorkomen of de Rijkswerf op één
lijn met die inrichtingen kan worden ge
steld is al heel vreemd; wat zoude de
Rijkswerf afgeleverd hebben als de drie
bovengenoemde werven niet voor de ma
chines en ketels hadden gezorgd? Niets an
ders dan rompen, schepen zonder bewe
gingsorganen.
Het spook, dat ons wordt voorgehouden
van het overgeleverd zijn aan de particu
liere industrie, jaagt mij geen vrees aan;
die toestand ik herhaal het bestaat
al jaren voor den machinebouw. Hetgeen
ik daaromtrent heb gezegd is in het minst
niet door den heer Van Veen aangetast
Er is b.v. geen enkele groote stoomvaart
maatschappij, zelfs al heeft zjj een vloot
van stoomschepen van een tonnenmaat
Yeel grooter dan onze Marine ooit zal be
zitten, die de coöperatie en de augst voor
do particuliere industrie zoo ver drijft, dat
zjj er over denkt een eigen werf van aan
bouw op te richten. En de onaangename
verrassingen, die men kan snappen, als
men afhankelijk is van de particuliere in
dustrie, zooals op indrukmakende wijze in
Engeland is gebleken, ontgaat men niet
door Rijkswerven, ook daar baart het per
soneel don Staat soms onaangename ver
rassingen, zooals in Frankrjjk reeds meer
malen is gebleken. Zouden wij dan ook
eigen mijnen en oliebronneu als onderdeel
der Marine-organi9atie moeten hebben? Voor
die coöperatie van den heer Van Veen
voel ik niets.
Wil men onze werf werkelijk maken
tot een werf van aanbouw, en daar dus
ook machines en ketels maken, dan bljjf
ik volhouden, dat dit groote financieele
offers zal vergen en dat zulks niet te doen
is mot betrekkelijk geringe kosten, zooals
do heer Van Veen ons wil doen gelooven.
Boveudien zou er te Amsterdam dan ook
nog voor dokgelegenheid moeten worden
gezorgd, waaraan wjj in oorlogstjjd niets
zouden hebben, want overbrenging van dat
dok naar elders is alsdan absoluut uit
gesloten, terwijl het ons niet zoude ont
slaan te Willemsoord op dit punt de noodige
verbeteringen aan te brengen.
Dat de Rijkswerf te Amsterdam onze
laatste schepen goedkooper heeft gebouwd
dan b.v. destjjds met Hr. Ms. „Koningin
Regentes" het geval is geweest, was mjj
bekend, of dit van Hr. Ms. „De Zeven
Provinciën" ook kan worden getuigd, wordt
door mjj betwijfeld, maar evenzeer weet
ik, dat zulks slechts onder zeer bijzondere
omstandigheden mogelijk is en dat dit re
sultaat nimmer bereikt kan worden als de
schepen grooter worden en hun aantal
dientengevolge kleiner wordt.
Bovendien weet de geheele Marine, dat
men bij ons tot dusverre nimmer heeft
geweten, wat de werkelijke kosten van
aanbouw op 'sRijksworf zjjn, omddat er
geen algeraeene onkosten in rekening wor
den gebracht. Deze onkosten drukken zoo
goed als geheel uitsluitend op het maken
van den romp.
Als derde conclusie stelt de heer Van
Veen: „Wanneer het voorstel go-
daan wordt om de vloot te ver
sterken met grootere schepen,
waarvoor de bestaande opera
tiebasis niet behoorlijk inge
richt i8,dan moet tegelijkertijd
het voorstel gedaan worden ora
een deugdelijke operatiebasis
te verkrijgen en mag eerst nadat
aan dat voorstel gevolg gege
ven is, de bestaande operatie
basis buiten gebruik gesteld
of ingekrompen worden."
Behalve de reeds vroeger aangetoonde
onjuistheid, welke opgesloten ligt in het
slot van deze conclusie, n.1. dat Amsterdam
oon operatiebasis van onze vloot is, oordeelt
dus de heer Van Veen, dat het onverant
woordelijk is de vloot te versterken met
schepen als Hr. Ms. „De Zeven ProviDCién"
en het nieuwe schip van 7600 ton, zonder
tegelijkertijd onder de oogen te zien dat er
- gelijk ik hierboven reeds opmerkte
in onze operatiebasis Den Helder verbete
ring in de dokgelegenheid moet worden
gebracht. Hiermede ben ik het volkomen
eens; ik herhaal het nogmaals: de mid
delen moeten in overeenstemming zijn met
de behoeften der vloot.
Zoodra de vlootpolitiek van andere mo
gendheden ons dwingt om grootere schepen
te bouwen, iets waarover vrijwel alle zee
officieren het eens zjjn, moeten de operatie
basissen der vloot daartoe worden ingericht.
Dit is echter een geheel ander beginsel
dan de omgekeerde redeneering, dat wij
geen grootere schepen zouden kunnen bou
wen, omdat onze werf te Willemsoord zo
niet kan opnemen. Het laatste is uit den
aard der zaak verkeerde defensiepolitiek.
De heer Van Veen en ik zjjn het dus
samen weer gelukkig volkomen eens, dat
de operatiebasissen der vloot verbeterd
moeten worden; hjj bedenke echter dat,
zelfs al gaan wjj grootore schepen bouwen,
deze voorloopig toch wel allereerst zullen
worden gebruikt voor versterking van de
vloot in Indié, zoodat er verscheidene
jaren zullen verloopen, voordat het eerste
grootere schip voor de defensie van het
moederland beschikbaar is. Er is dus tjjd
in overvloed om de basis bohoorlijk in te
richten en er wordt zoodoende tevens be
reikt, dat de ontruiming van de werf te
Amsterdam het zoo gewenschte geleidelijke
verloop zal kunnen nemen.
Ook deze derde conclusie draagt in mjjn
oog niets bij tot staving van bet standpunt
dat door don heer Van Veen wordt in
genomen.
Met het bovenstaande zou ik de beant
woording van mijn geachten Tegenstander
kunnen sluiten, ware het niet, dat hij aan
het beheer der werven ook nog eenigo
woorden heeft gewijd.
„De gegrondheid van de klachten over
's Rijkswerven in Nederland kan nog niet
door hom erkend worden", aldus staat
woordelijk in zjjn artikel to lezen.
Verwonderen doet mij zulks niet; ik heb
meermalen gemerkt, dat er collega's van
den heer Van Veen zjjn, die met hem de
overtuiging hebben, dat er aan onze werven
niets hapert. Maar als diezelfde heeren eens
aan het hoofd stonden van particuliere
inrichtingen, die op gelijke wijze werden
beheerd, zouden zij aan hot wegblijven der
klanten zeer spoedig merken, dat die over
tuiging elke redelijke basis mist. De klant
onzer Rijkswerven, d. w. z. de Marine, denkt
hierover anders en ik hoop, dat de heer
Van Veen zelf nog eens zal gaan inzien,
dat de menschen van de vloot gelijk
hebben met hunne bewering, dat het be
heer onzer werven niot deugt.
Denkt hjj soms, dat onze officieren-ma
chinist en de zee-officieren, die in diverse
betrekkingen een tweetal o. a. als waar
nemend ingenieur van scheepsbouw to Soe
rabaya - aan de Departementen v. Marine,
aan het Marine-Etablissement te Soerabaya
of onze Ned. werven zijn geplaatst geweest,
geen oogen in hun hoofd hebben en niet
precies weten waar de schoen wringt?
Denkt hjj soms, dat er één particuliere
werf bestaat met zooveel nagenoeg zonder
samenwerking althans met stroeve sa
menwerking ageerendo autoriteiten en
autoriteitjes als op onze Rjjkswerven worden
aangetroffen?
En denkt hjj soms, dat er van dit beheer
ooit iets goeds kan groeien, als er geen één
hoofdig bestuur en ceotralo boekhouding is?
Overigens vind ik het uitstekend de dis
cussie over het werfbeheer af te breken,
niet wegens gebrek aan stof mijnerzijds,
ik heb zoo noodig nog voorraad genoeg.
De discussie zal door verdere uitpluizerij
er m. i. niet aangenamer op worden. Tot
nu toe is het mjj een genoegen geweest
mij met den heer Van Veen in het strijd
perk te mogen meten, behoudens één per
soonlijk feit, dat ik nu ten slotte zal be
handelen.
De heer Van Veen vorwjjt mjj, dat ik
de belangen van de Marino stel boven
die van het vaderland. Veel zal ik hier
niet over zeggen, maar ongemerkt laten
voorbijgaan mag ik dit niet. In de eerste
plaats toch is die uitdrukkingmjj niet
duideljjk.
Als het vaderland een vloot noodig heeft
om zijn rechten te beschermen, zjjn dc
belangen van die vloot tevens de belangen
van het vaderland. Dan moet en zulks
geldt zeer zeker voor een klein land
alles wordon gedaan om voor het beschik
baar gestelde bedrag een maximum van
gevechtskracht te krijgen. Daarom moet
het beheer van de vloot zoo zuinig mogelijk
zijn en moeten wij niet meer werven be
zitten din volstrekt onmisbaar kan heeten.
De werven zjjn er toch alleen als een deel
der middelen om de vloot in stand te
houden; de militaire deskundigen en
zij alleen hebben te beslissen waar do
operatiebasis van de vloot moeten liggen
en aan welke eischon deze moeten voldoen.
De wijze waarop aan die eischen moet
worden voldaan, is dan een zaak, dio
wat de worven betreft aan de ingenieurs
moet worden overgelaten.
Hoe eerder de heer Van Veen en moge
lijke medestanders met hem zulks inzien,
des te eerder zal het militair rendement
van ons Marinebudget toenemen. Dit noem
ik „het vaderland dienen."
Ik zoude dezen persoonlijkon aanval wel
licht onbeantwoord hebben gelaten, daar
ik m. i. voor mijn persoon getoond heb
dit verwijt niet te verdienen, maar moonde
dit om de volgende roden niet te mogen
doen. Talrijk zijn de bewijzen van instem
ming geweest, die ik van personen in- en
buiten do Marine mocht ontvangen; zulks
heeft bij mjj de overtuiging gevestigd, dat
de deskundigen, mjjne collega's anders over
myne houding oordeelen, maar tevens volgt
daaruit, dat het oordeel van den heer Van
Veen ook al die collega's treft.
Uit naam van het corps zeeofficieren
meen ik daarom te moeten protesteeren
tegen zulk een onverdiend, door niets ge
staafd en onhoffelijk verwijt.
W. J. G. UMBGROVB,
Kapitein ter zee.
FEUILLETON.
VRIJ BEWERKT DOOR AMO.
11)
Het was voor Lena een genoegen, den
man, die geheel door zjjn niets beteekenende
vrouw beheerscht werd, een weinig tot zich
to lokken en vol verl&Dgen zag zjj eiken
dag uit naar den tjjd, waarin zjj haar geest
weer eens kon laten werken.
Hoeveel genoegen Lena ook in deze ge
sprekken vond, bjj mevrouw was het jnist
omgekeerd.
tDe juffrouw wordt steeds onbercheidener",
zeide zjj zekeren keer boos tot haar man.
Deze zag haar met zjjn goedige oogen
hoogst verbaasd aan.
«Onbescheiden I Juffrouw Van Dommelen
heeft een merkwaardig fijn gevoel, en zal
nooit den noodigen eerbied uit het oog ver
liezen", antwoordde hjj met nadruk.
.Zjj trekt het gesprek aan tafel steeds
aan zich", merkte Ida nog boozer op.
Met do grootste verwondering zag moneor
Ankormans haar aan.
«Je vergeet, lieve Ida, dat ik haar ver-
soheidene malen in het gesprek heb betrok
ken, en ik stond er over verbaasd, hoe
treffend en jnist zjj wist te antwoorden.
Voor een vrouw is zjj bewonderenswaardig
hoog en veelzjjdig ontwikkeld."
»Nn nog mooier", stoof zjj op. «Dat geldt
mjj dus. Ik ben je niet verstandig genoeg.
Daar moet eerst zoo'n jong kind komen,
waarmee je geleerde gesprekken kan houden.
Zoo ver heeft zjj het al weten te brengen,
dat ze mijn eigen man tegen me opzet."
Mjjnheer Ankormaos stond verstomd. Deze
uitwerking zjjner woorden had hjj nooit ver
wacht. Hjj hield zich nu maar stil en werd
ook tegen Lena minder spraakzamer. Zjj
kon wel raden, dat mevrouw de oorzaak
daar van was, en een bitter gevoel maakte
zich van haar meester.
Toen zjj op een namiddag alleen zat te
naaien, trad mjjnheer Ankermans de kamer
binnen, om haar te vragen, even een stokje
te willen overschrjjven. Zjjn schrift was zeer
ondnideljjk, maar Lena kon het sonder moeite
lezen, en hjj was bljj, dat zjj zich zoo spoedig
met zjjn schrift had vertrouwd gemaakt. Hjj
zag haar daarbjj opmerkzaam aan.
»U hebt geschreid, juffrouw Van Domme
len zeide hjj verschrikt. „Scheelt u iets
De tranen, die ze trachtte in to houden,
schoton haar nu in de oogen. «Mjj scheelt
niets", zeide zjj zacht, maar plotseling over
mande haar het verdriet en zjj brak in
snikken nit.
De fijngevoelige leoraar kreeg modeljjden.
«Ik hoorde zoooven een woordenwisseling
tusschen u en mjjn vrouw", zeide hjj. «Deze
scheen zeer boos. Hooft zjj u onrechtvaardig
bejegend
Lena knikto slechts.
•U moet me verontschuldigen", bracht ze
met moeite uit, «ik ben wat zenuwachtig
geworden."
Hjj vatte vadcrljjk haar hand.
«Beste juffrouw", zeido hjj sacht en zjjn
goedige, halfdicht geknepen oogen zagen
haar medeljjdend aau. «Geloof me, ik weet
wel dat mjjn vrouw Hjj brak af, het
was hem pjjnljjk, zjjn echtgenoote te be
schuldigen.
Hjj nam zjjn bril af en poetste dien aan-
houdond. Half verlegen ging hjj voort:
.Ida is zoo goed zoo hartelijk. Ik
beklaag haar diep. Zjj heeft de ongelukkige
neiging om alles zoo zwart mogeljjk in te
zien. Ach gelooft u mjj, ik Hjj bleef
wederom stoken. Eon zacht dien hjj ver
geefs trachtte in te hbaden, ontwelde aun
zjjn borst. «Wjj koudon zoo gelukkig zjjn",
voogde hjj als in zichzelf er bjj.
Lena was zich weer meester. Zjj nam
haar naaiwerk op en de loeraar verliet de
kamer. Zjjn laatste woorden klonken haar
nog in de coren: «Wjj konden zoo gelukkig
zjjn.Hjj was het dus niet. Hoewel aan alle
voorwaarden, noodig voor oon gelukkig leven,
hier voldaan was, leed dit toch schipbreuk
op de ontevredenheid van mevrouw, die hot
geheele gezin het geluk ontnam.
Het gemis aan vrooljjkheid had na eenigen
tjjd ook een ODgunstigen invloed op Lena's
gezondheid. Haar bleek uiterljjk viel mevronw
op. In den grond was zjj goedhartig; zjj
trachtte Lena na op te bearen on te sterken
zjj moest een drankje innemen en pillen
slikken, maar Lena vond daar niet veel baat
bjj. Het speet baar, mevrouw Ankermans
niet de werkeljjke reden van haar minder
guostige gezondheid te kunnen mededeelen.
Zoo nu en dan kreeg zjj ook eens een
aartje vrjjaf. Dan wipte zjj in de buort bjj
do familie Helmers aan. Ia die nederige
woning voelde zjj zich geheel op haar ge
mak en zjj stortte daar dan ook wel eens
haar vol gemoed uit.
Op zekeren dag ontmoette ze, toen ze
eenige boodschappen wilde gaan doen, haar
tante Hazelhorsf. Zjj had de oude dame na
den dood van haar vader niet meer opge
zocht, omdat ze zich over baar toestand
schaamde.
De weduwe stiet een kreet van verbazing
uit, toen zjj haar nicht bemerkte.
«Lena, is hot mogeljjk? Leef je nog? Ik
dacht dat je al dood en begraven was, je
liet heelemaal niets meer van je hoor en.
Lena verontschuldigde zich. Zy had het
te druk, en dan die afhankeljjke positieenz.
De onde dame verhoogde zich over de
toevallige ontmoeting.
«Je bent veranderd, hoorl Ja, ja, het is
je wel aan to zien, hoe moeiljjk je dat on
gewone leven valt. De strjjd om hel dage-
ljjksch stukje brood is geen kleinigheid, als
men er geheel onvoorbereid voor komt te
staan. Daar kan ik ook van meepraten." De
weduwe meende het goed en zjj dacht Lena
te troosten door een vergeljjking met haar
eigen levenslot. Haar man, dio voor rjjk
doorging, was wegens schalden zonder pen
sioen en zonder het praedicaat «eervol"
ontslagen en spoedig daarop gestorven.
Zjj trok Lena's arm door den haren.
„Je moet je wel bjjzonder inspannen, kind
babbelde zjj verder. «En het werken bevalt
je niets, natuurljjk!" lachte zjj.
Lena's wangen werden donkerrood gekleurd.
Nog nooit waren haar de ruwe manieren
van haar tante zoo opgevallen als nu.
«Ik moet naar hnis", zeide zjj kortaf.
Dat speet de weduwe zeer.
„Waar woon je? Niet ver weg? Dan loop
ik een eindje mee."
Lena moest nu vertellen. Do dame was
geheel nit hot veld geslagen, toen zjj van
L -na's ondervinding in haar eerste betrek
king hoordo.
„Maar bjj den leeraar krjjg je toch geregeld
je loon Bjj zulke lui moet het soms ook
een huishoudentje ajjn", meende zjj be-
denkeljjk.
Lena stelde haar op dit punt gernst, en
na vond de oude dame de betrekking een
ideaal. Voor zjj afscheid van haar nam,
moest Lena haar beloven, haar binnenkort
te komen bezoeken.
Toen Lena weer alleen in haar kamertje
was, was het eerste wat zjj deed, zich eens
in den spiegel te bezien.
Zjj bekeek zich lang en peinzend.
Ja zjj was veranderd, tot haar nadeel,
verwelkt.
Een snik onderdrukkend, sloeg zjj haar
handen voor het gelaat en haar lippen beef
den. Zjj had gedacht in dezen zwaren tjjd
van beproeving haar jjdolheid overwonnen
te hebben, maar het bleek helaas, niet het
geval te zjjn.
Volgens haar belofte zocht zjj de volgende
week haar tante eens op.
Deze begroette haar allerharteljjkst.
Na kannen we eens over lang vervlogen
dagen spreken", zeide zjj verhengd.
Zjj overstelpte Lena met woorden, maande
haar aan, steeds trouw haar plichten te
bljjven vervallen en verzekerde haar nog
maals, dat zjj geheel veranderd was, en ver
ontschuldigde zich, bjj het avondeten, zoo
weinig drukte te hebben gemaaktLena zou
er nn wel niet meer aan gewoon zjjn.
Lena hoorde haar tante met een glim
lachje aan. Zjj was bljj, te kon nu een beetje
ui tr asten.
Verwonderd zag ze, dat er voor drie per
sonen gedekt stond.
«Verwacht u nog een gast, tante
De wr'-we wreef zich vergenoegd in de
handen.
Het had een verrassing voor je moeten
zjjn, maar ik wil het je nn wel zeggen.
Johan is hier. Misschien weet je, dat hjj
eenige maanden assistent-dokter in Utrecht
is, maar gisteren heb ik een brief van hem
gekregen, waarin hjj mjj schreef, dat hjj een
paar dagen bjj ons zou komen. Wat heb ik
me er in verhengd, hom weer bjj me te
hebben. Vanmiddag heb ik een heerijjk soepje
gekookt, dat lust hjj zoo graag, en varkens-
vleesch met spinazie na, geen wintersalade,
daar hondt hjj niet van. Wat eet jjj daar
alijjd, Lena, spinazie of wintersalade? Maar
Lena, antwoord toch of slaap je
Lena schrok bjj deze vraag op. Zjj had
van het laatste niets meer gehoord. Dat
onophoudeljjke, niets beteekonend gebabbel
van baar tante deed baar altijd slaap krjjgen.
„Komt Johan later?" vroeg zei. „Bevalt
het hem daar goed in Utrecht?"
Haar tante knikte en maakte een paar
duideljjke gebaren, waaruit bleek, hoe goed
haar zoon bjj den professor aangeschreven
stond.
Zjj deed wat geheimzinnig.
„Ja, Lena, weet je, wat ik geloof Hjj
heeft een dochter." Zjj legde zoo den nadruk
op het laatste woord, dat het bjjna als een
bedreiging klonk. «Een doohter, versta je,
Lena? De professor is rjjk en een beroemd
heid is zjjn vak. Denk eens, hoe voordeelig
voor Johan, als hjj diens schoonzoon eens
werd 1"
Lena knikte, glimlachte en zeide: «Ja,
zeer voordeelig", en dacht tevens, hoe kort
het nog geleden waf, dat een verbinding
met haar, tante zoo mooi had toegeschenen.
Hoe snol was zjj in maatsohappeljjke waarde
gedaald, nu ze geen rjjkdommen meer bezat.
(Wordt vervolgd)