KLEINE COURANT 't Vliegend Blaadje voor Helder, Texel, Wieringen en Anna Paulownam GEWROKEN. No. 4163 Woensdag 37 November 1912. 40ste Jaargang. 't Vliegend Blaadje p. 3 na. 50 ct., tr. p. Pre- J Zondagsblad 37J i i idagsbla deblad it 75 ct., bnitealand 11.35 (Voor het bnitenland bij Tooraitbetaling.) Advertenties van 1 tot 5 regela (b|j voornitbetaling) 30 cent. Elke regel meer Bewfjs-exempla&r Vignetten en groote letten worden naar plaatsruimte berekend. Interc.- Talefoon BO. Varschijnt Dinsdag- en Uitgever i C. DE BOER Jr. (v./k. BERKHOUT Co.), Helder. Eerste Blad. W. G. DE BAS, le Luitenant der Vesting-Artillerie, gedetaeheerd aan de Qoogere Krijgsschool. IX. Den 27en December kwamen de Hol- landsche afgevaardigden, acbout-bij-nacht J. Mat en de commissaris van marine Moyaard, te 't Zand aan. De onderhande lingen over eenen wapenstilstand liepen op niets uit, daar de Souvereinè Vorst beslist overgave van stelling en eskader op een bepaald tijdstip verlangde, eene voorwaarde, waarin de Admiraal geenszins kon toestemmen. Evenmin als destijds den minister, weigerde de Admiraal ook thans den vriend zijner jeugd Job May persoon lijk te ontmoeten. Daar de Fransche be zetting noodzakelijk altijd in hem den Hollander moest blijven zien, moest hij voor alles waken, niet den minsten schijn van zwakheid of weifel op zich te laden. Intusschen werd binnen 't fort 't nuttige met 't aangename gepaard; in de houten Admiraals-barak vonden nu en dan muziek avondjes en andere bijeenkomsten plaats (wat men nu in den Helder met den tech- nischen term van z.g. „snoezige avondjes" zou bestempelenopgeluisterd door de tegenwoordigheid der in 't fort aanwezige dames (voor wie thans „Erfprins" een ge sloten boek met zeven zegels blyft Op den 3en Januari 1814 doorbrak een vriendelijk winterzonnetje den grijzen sluier van den Helderschen winternevel. Een patrouille van 25 man liet 'zich door 't mooie weer verlokken te ver af te dwalen en werd door 60 a 80 Kozakken in de duinen overvallen. Zij waren genoodzaakt met een verlies van ongeveer 12 man aan gesneuvelden en gewonden binnen de stel ling terug te keeren. Op den lOen Januari bracht een parle mentair een brief van eenen Engelschen kolonel, die, gemachtigd door den Com mandant der Engelsche troepen in Neder land, de stelling onder bedreigingen op- eischte. Ver-Huell antwoordde hierop alleen dat hij dienaangaande den Prins van Oranje zijn besluit had kenbaar gemaakt. Omstreeks 5 Januari werd de comman dant der „Venus", de fregats-kapitein Cam- bier, zoodanig ernstig ongesteld, dat over brenging naar Amsterdam noodig werd geoordeeld. Door de aanwezigheid des vijands kon zulks over land niet geschieden, waarom men wilde trachten vóór de vorst het trans port over de Zuiderzee te volbrengen. Daar ,er geen geschikt vaartuig voor dit doel in den Helder te vinden was, werd luitenant Bronovo als parlementair naar Texel ge zonden, om tegen betaling eene geschikte boot te verkrijgen. De Admiraal echter vreesde dat de Texelaars van deze gelegen heid zouden gebruik maken om zich op dien officier te wreken, die hen te Oude- schild met zijn corvet geruimen tijd in bedwang had gehouden. Hij liet Bronovo bij zich ontbieden en legde hem zijne be zwaren bloot, doch deze antwoordde: „Ik „heb die menschen niets anders dan goed „gedaan, waarom zouden ze mij nu kwaad „doen". De vrees van den Admiraal zou geenszins ongegrond blijken. Volgens Bro novo zou deze nauwelijks te Oudeschild voet aan wal gezet hebben, of hij werd door eene scheldende en tierende menigte overweldigd en gevangen genomen. Met behulp van eenige ingezetenen wist hij echter uit zijne gevangenis te ontsnappen en naar de Horst te vluchten, waar, ('t klinkt werkelijk bijna romantischde brave loods Klaas Gomes met zijne boot op hem wachtte. Nauwelijks in zee, werden zij nagezet en beschoten door eenige kanon- neerbooten onder kapitein-luitenant Drie man, op 9 Januari uit Medemblik te Oude schild aangekomen. Toen Ver-Huell zag in welk gevaar zijn dappere parlementair verkeerde, zou hij door vuur uit de kust- battergen de kanonneerbooten genoodzaakt hebben hunne jacht op te geven. Bronovo keerde behouden binnen de stelling terug en werd ter belooning van deze en vroegere dappere daden door Napoleon, die steeds bereid werd gevonden moed naar waarde te schatten, bij keuze bevorderd tot Lieutenant de Vaisseau. Een brief d.d. 5 Januari van den Maire Reinbach aan den Commissaris van het Arrondissement Alkmaar spreekt ook over arresteering van den parlementair en weigering van gehoorzaamheid door eenige officieren van de gewapende burgerij, die zich verzetten tegen zending van een vaartuig dat na een dag oponthoud en hevigen tegenstand, toch werd gezonden. Van de avonturen, Bronovo wedervaren, lezen we hierin echter geen woord. De winter was streng; op 't einde van Januari daalde de thermometer zelfs 10° beneden 't nulpunt. Nauwelijks deed de invallende vorst de grachten om Lasalle" verstijven of de Admiraal gelastte ze open te hakken. De bezetting dorst zich echter niet op de dunne ijskorst to wagen, ver maningen noch bedreigingen mochten baten. Toen gaf Ver-Huell zelf 't voorbeeld, hy waagde zich echter op eeno te zwakke plaats en zakte door 't jjs. Gelukkig bijtijds gered, weigerde hy heen te gaan, voordat met breken was aangevangendoornat en rillend van koude wachtte hij of zijn goed voorbeeld deed volgen. Onder de kreten „Leve de Admiraal" toog daarop de be zetting onmiddellijk aan 't werk. Geholpen door boeren uit den omtrek werd in den vervolge dagelijks 't. zware werk rond 't geheele fort volbracht; nooit werd taptoe geslagen voor een ijsvrije geul van 20 voet breedte het geheele fort omringde. Belegeraars zoowel als belegerden hadden zwaar van de nijpende koude te lijden, de menschen waren slecht gekleed en bezaten dikwijls geen andere dekking dan eenig hooi. De bewoners van den Helder en Huisduinen zagen zich, door vertrek van duizenden matrozen naar hunne haardsteden en stremming van den handel, te water zoowel als te land, van welvaart tot armoede gedoemd. In deze dagen vooral toonde Ver-Huell zich naast kranig militair een weldoener der menschheid. Hij liet onder de armen overvloedig levensmiddelen uit- deelen, die op 't eskader ruimschoots voor radig waren. Midden in den nacht bezocht hij de wallen en bastions, en ontbood zoo noodig de betrokken officieren om hunne stukken van sneeuw te reinigen. Door uit putting, vermoeienis en zelfopoffering werd de Admiraal echter in Januari ernstig onge steld. Groot was de bezorgdheid van be zetting en burgery, oprecht en uitbundig de algemeene geestdrift en vreugde toen zijn krachtig gesteld de ziekte te boven kwam en hij zich* weer voor 't eerst in 't openbaar vertoonde. Zijne Hollandsche omgeving bestond in die dagen nog slechts uit zijne drie adjudanten Francke, van Son en Ryk, de adspirant van Karn$beek en zijne beide neven Ver Huêll, van wie een zijn secretaris was en hem tijdens zijne ongesteldheid zorgvuldig verpleegde, en de andere (Q. M. R.) eerste officier op het linieschip Doggersbank". Den 28en Januari werd aan de voorposten een man aangehouden, die opgaf inwoner van den Helder te zijn. Voor den Admiraal gebracht, vertelde hij, dwars door de vijan delijke voorposten te zijn gedrongen. De schildering, die hij van de belegeraars gaf, was verre van schitterendde Kozakken waren 10 Januari vertrokken, de blokkade werd uitsluitend aan Nederlandsche troepen overgelaten. Dit wekte .bij de belegerden vurige begeerte eenen uitval te wagen. Daar Ver-Huell dit volstrekt weigerde, gaf zulks tot ontevredenheid onder de be zetting aanleiding. Daar de batterij „Koning van Rome" geheel van „Lasalle" was ge scheiden en bij eventueelen aanval moeilijk viel te behouden, liet de Admiraal 'deze batterij ontwapenen en de stukken binnen 't fort aan 't zeefront opstellen, waardoor hy van hier niettemin eene forceering van 't vaarwater door Schulpegat of Haaks kon beletten en de Laan kon bestrijken. Den len Februari stierf de commandant van 't fort „Mirland", Overste Habel, hij liet eene vrouw en 2 kinderen achter, die bij hem in 't fort woonden, en werd met militaire eer in 't bastion Huisduinen binnen 't fort „Lasalle" begraven. In dat bastion zijn meerdere lyken gedurende de blokkade ter aarde besteld, o.a. op 2 Maart ook dat van den Adspirant le kl. Beyout en 23 Maart waarschijnlijk van den officier der gendarmes Grand Mousin. Schrijver dezes meent zich ook te herinneren dat bij aarde werk in de omgeving der Huisduinerpoort binnen fort „Erfprins" tusschen de jaren 1905 en 1908 doodsbeenderen zyn gevonden. De Overste Harel werd vervangen door den commandant van „Dugommier", Overste Febmund, en deze door den kapitein der infanterie Targes. (Wordt vervolgd.) NIEUWSBERICHTEN. HELDER, 26 November. Onze nieuwe munten. Naar wy vorcemen zullen onze nieuwe stuiveratukjes, de hoekige n.1., niet eerder in omloop worden gebracht dan in de tweede helft van het jaar 1913. Over eenige weken zullen de nieuwe 5- gulden goudstukjes reeds gemunt worden. De technische vóór-werkzaamheden voor beide nieuwe muntstukken zyn reeds ge ruimen tijd aan 's Rijks Munt te Utrecht afgeloopen. (Hdbl.) De stelling-Amsterdam. Naar de „Fakkel" verneemt, moet de inspecteur der vesting-artillerie een scherpe critiek geleverd hebben op de jongete vesting- manouevres, in de stelling-Amsterdam gehou den. Redding van schipbreukelingen. Na het ongunstige jaargetijde weder is aangevangen, het jaargetijde met zyn stor men, waarin vele strandingen op onze koBten plaats vinden maar ook het jaargetijde waarin voor de moedige kustbewoners het grootste aantal reddingen te boeken valt herinnert „De Reddingboot", het orgaan van de Noord- en Zuid-Hollandsche Redding maatschappij, in een „Woord aan alle Neder landers" hoe veel noodig is om dat mensch- lievende werk in stand te houden. „Om aan onze flinke bootbemanningen het beste materiaal te kunnen geven, dat te maken is, waardoor de gevaren voor hen niet grooter zijn dan noodig is en voor het nakomen van de overige verpiohtingen der Maatschappij, daarvoor is een som van pl.m. f 40,000 per jaar noodig. En al bezit de Maat schappij een kapitaal, de rente daarvan is lang niet toereikend, zoodat de hulp van belang stellenden niet kan ontbeerd worden. Dank baar knDnen wy conatateeren, dat do belang stelling van het Nederlandsche volk de Noord on Znid-Hollandsche Reddingmaatschappij in staat hee't gesteld, sinds hare oprichting in 1824 hare taak te vervullen. De uitgaven noodig voor een goed uitgerust en geoefend Reddingwezen zijn echter in den laatsten tjjd veel grooter geworden. Onze taak heeft zich uitgebreid aan de Westkust van Friesland, waar wy thans vier stationB onderhouden, een nieuw station komt binnenkort op Texel tot stand. Ons kapitaal mag dus niet afnemon doch moet grooter worden. Wy wenden ons dus tot u met het verzoek ons te helpen in ons menschlievend werk voor zoover gij nog geen contribuant zjjt door het schenken van een vaste jaarlyksche bijdrage en zoo gy roede bijdraagt, door in den kring uwer ver en vrienden contribuanten te winnen". Geen reden tot ongerustheid. Dezer dagen werd op het eiland Terschel ling een reddingboei van den stoomtrawler „Clasina Luther" uit IJmuiden govonden. Het vinden hiervan behoeft echter geen reden tot ongerustheid te zyn, daar dit vaar tuig Vrydag van IJmniden naar de visscherjj is vertrokken. Lijk aangespoeld. Op Vliereede werd opgevischt en te Ter schelling aangebracht het Ijjk, herkend als dat van den matroos bjj het loodswezen A. Sterrenburg, die ter plaatse het loven ver loor, door het omslaan van de loodssloopop 9 September j.1. Een benauwd uur. In den nacht van Woensdag op Donderdag had op de Keulsche Vaart, nabij Maarssen, een ongeluk plaats, dat twee menschenlevens had kunnen kosten. De zolderschuit van de firma Vogelpoel .0 Noorwegen, beladen met beenderen en de richting van Utrecht opgesleept door de motorboot dier firma, kantelde op een onbe grijpelijke wyze plotseling om, juist toen twee mannen in de kajuit koffie zaten te drinken. Ze werden omver geworpen, en tafels en stoelen stonden weldra onderstboven, terwijl beide mannen niterst voorzichtig Bureau»! lpoomr.il en Koningstraat. moesten zyn, om niet door het luik in de vaart te vallen. De sleepboot stopte onmid dellijk en voer een eindje terug, doch hulp kon ze niet bieden, daar het nacht was en pikdonker. De kapitein der motorboot wilde de bemanning van de sleepboot waarschuwen, die in de nabijheid lag, doch intusschen bad de jongste der twee opvarenden zich reeds door het luik heen weten te werken, was onder de schuit doorgedoken, terwyl hy den onderen man een tcuw in handen had gegeven. Zoodra de jongeman boven was, bond de achtergeblevene dit touw om bet middel en werd op deze wyze uit de schuit naar boven getrokken. Hoewel het nacht was, liep alles goed af, en nog voor van den anderen kant hulp kwam opdagen, stonden de twee al aan Beiden hadden ruim oen uur in de omge keerde schuit doorgebracht. Een poosje later zonk de schuit. <*U. D.") Om van te watertanden. Joseph Pulitzer, wjjlen de eigenaar van de New-York World, heeft een vermogen van 18,524,009 p. st. nagelaten. Dat is niet gering, indien men daarbij in aanmerking neemt, dat Pulitzer betrekkelijk jonggestorven is cn dat hy zyn loopbaan in de Vereenigde Staten is begonnen als Honga&rsch immigrant, zonder geld of vrienden en als... analfabeet. DE WEEK. 23 November, Op het spreekgestoelte van de Tweede Kamer staat, op een somberen November- ochtend, een hartstochtelijke, militante figuur. Wie in de zaal tegenwoordig zyn, by de voortzetting van het Indische debat in vroeg- winter-1912, komen naderbij. Er klinken woorden, die storm knnnen wekken Fi guren uit den vollen kamp der politieke partyen luisteren met hoogrood gelaat, met schitterende oogenhun van opwinding sidderende vingers maken snel aantoekenin- gen Bitse, boozige interruptiën snijden ny en dan door de zaal Waarover gaat 't Men heeft lang en breed, uren-aohtereen, met stijgende opwinding, gesproken over de zending in de Oost. Tot de Oosterlingen, de inlanders zal het Evangelie van liefde en van vrede, van verdraagzaamheid en van eerbie diging anderer denkbeelden worden gebracht. De zendelingen, alduB wordt betoogd, begrypon beter dan anderen, dan wie ook, de ziel van den kleinen, nalven menech uit kringen van zeer-primitieve ontwikkeling... Daar zyn groote kinderen, vele millioenen, die nog aanbidden de geesten, die tot hen spreken uit de stralende zon, de kalm-ver- lichtende maaD, uit de hoornen, de bloemen uit den wind, die ruischt; uit oude, voor hen heilige overleveringen uit poppen van hout ook, die zjj zelf fatsoeneerden Tot deze menschen moet het Evangelie des Christendoms worden gebracht. Men heeft er zich tegen te wachten, aan die arme, kinder lijke animisten te onthullen de schrikkelijke waarheid Hoe hier, in de landen der meesters, der overheerschers, der vrede stichters, vinnige tweespalt, bloedige haat de broeders en zusters verdoelen, afscheiden, tot elka&rs doodsvijanden maken. Hoe eene kunstig-gevonden theorie over gemeenschap- pelyken wortel des geloofs moest dienen om wat nog betrekkelijk kort te-voren doods vijanden waren, die elkafir eiken dag des jaars griefden en hoonden in 't dierbaarste van hnn denken en gevoelen,*— nu te doen samengaan als vrienden, bondgenooten, coa litie leden. Teneinde te vermeesteren de macht in den Staat, de ambteD, de leiding zaken, de voordeelen. Dat alles louter, imn ter eere van de „beginselen", levend in de Rechtsehe pariyen, zooals de premier van het in-christelijk-rechtsch ministerie 't had uitge drukt Wanneer zoo'n lid der zending, die belast moet worden met het onderwijs in Insulinde, eens inderdaad naar waarachtige waarheid moest traohten duidelijk te maken, voor zoo'n animist of een naar het Christendom begeerige Islamist, wat er omgaat in de Christelyk- Nederlandsche wereld, tbaDS Hoe zou hy zich uit deze moeilijkheid moeten redden Kan by eene getrouwe vertaling geven van sommige gedeelten uit de Algemeene Beschouwingen over de Indische Begrooting voor 1918 of uit het vraaggesprek, dat Ingezonden Medadeeling. dr. Kuyper pas heeft gevoerd met een katholieken journalist En waarbij o.a. werden opgesomd de diverse fractiën, waaruit do chr.-historischo partij en wat aan haar verwant is heet te bestaan, of zich in den loop des tjjds splitste Bronsveldianen, De Visserianen, Maekayanen, en nog wéér anderen Kan de zendeling den nalef- kinderlyke verhalen van wat er alzoo te vertellen valt over de „oude plunje", die de I premier Knyper verklaarde weg te werpen, toen hü den nienwen „staat des levens", in den jare 1901 intrad, verknocht aan de hooge fnnctie van Voorzitter in den Raad der Kroon En indien 't een zendeling van katholieken huize is, die den naïef-onoatwik- kolde heeft in te wydon, moet die hom dan beduiden, welke gevoelens er leven in het gemoed van zyne katholieke geloofs- gonooten, zoodra er sprake is byv. van de chr.-historisohen, om niet van de anti- revolutionnairen te spreken nu Daar stond, zei ik straks, op den katheder in de Tweede Kamer des ochtends van 22 November 1912 een nog zeer kloeke, zeer strijdlustige grijsaard. De heer De Sa- vornin Lobman, hy, de vyf-en-zeventig- jarige wordt hier immers bedoeld, verhaalde uit dagen van o.a. veertig jaren geleden. Toen hy rechter in Den Bosch was. Hoe toen eene sinds lange tyden bestaande Protestmntsche school werd opgeheven, door de kerkelijke autoriteiten, wyl men duchtte dat „de fijnen", de vromen, de reohtzinnig- orthodoxen het roer in handen souden krygen. Dèo liever geen school 1was de leuze der Bossche heeren van 187**. Van de „fa natieke neutralen", zei de heer Lohman. Van de hartstochteljjk-dweeperige onzydigen... „Nu is dat anders geworden" voegdo hy erbij. Inderdaad, is 't veranderd Misschien zyn enkele namen, leuzeD, etiketten, strijd kreten, en zoo meer veranderd. Maar het wezen der zaak is nog volkomen, vol maakt als veertig jaar geleden, toen de vyf- en-dertig-jarige jurist Lohman, de toe komstige partyleider, minister, Kuyper-be- strijder, zijne carrière .nauwelijks had aan gevangen. En wanneer wy terug gaan, nog vóól verder dan waarover de heer De Savornin Lohman sprak, parallel trekkend tusschen het Java van 1912 en de Brabantsche hoofdstad van toen, dan zien wy volmaakt-dezelfde tóoneelen Dan lezen wy van predikanten,, die elkander, op den kansel, in de kerkin het uur, dat zjj de Gemeente nader tot God moeten brongen, uitsohelden in taal, waar een visohwyf-up to date zioh voor schamen zou Dan lezen wy over radbraken, hangen, kop-afhakken in naam van stellingen over praedestinatie, waarvan niemand „het ware" kan gissen Dan lezen wy van bloedbaden, van uitgemoorde steden, van gruwelen, over en weèr gepleegd, waarbij zelfs die van do Balkan-streek in Octobor en November 1912 soms zachtmoedig lyken Ik zie de groote, verbaasde, droomerige oogen van den kinderlijken animistvan den vreedzamen Mohammedaan Hy peinst over deze vreemde dingen. Is het deze broeder oorlog, deze bloedige en vinnige „antithese", dat ellendig geharrewar, dat elka&r het licht in de oogen niet gunnen, die men tot hem wil brengen onder den naam van Evangelie, vTede en menschenliefde verkondigend Op het ondoorgrondelijke en onberoepelyke gelaat van den Oosterling leest men niet ge makkelijk gewaarwordingen. Slechts kan de zeer-geoefende en-erva rene nu en dan iets lezen in de donkere oogen; als daar smart, weemoed of ook wel hartstocht van haat, van verachting, van ge- krenkten trots uit spreken Ik neem aan, dat de naieve animist met ichampere verbazing zou hooren het wonder lijk verhaal van den zendeling, die hem naar waarachtige waarheid verkondigde wat in het land der Christelijke meesters heeft berokkend het Evangelie, waarmee hij hem gelnkkig wil maken. Het schoone Evangelie, de ver heven en Goddelijke boodschap, die door de dwaze menschen en hunne priesters van aller lei soort is geworden tot eene bespotting van wat de groote Meester, die het eenmaal op aarde bracht, ermee heeft bedoeld Ma. Axtoxio. FEUILLETON. 24) „Toch kan ik er niet toe overgaan". „Waarom dan niet?" „Omdat ik u met vertrouw, mijnheer Col- livet! Ik kan het plan eerst aannemen, nadat de heer Beaupré zelf my heeft verklaard, waarom hy zooveel belang in mjjn persoon stelt". „Waartoe is dat noodig Ik ben immers zyn gevolmachtigde, en voor het gelukken van ons plan is het noodzakelijk, dat mynheer Beaupré zich zoo weinig mogelijk in deze streek vertoont. Het zou dadelijk opzien ver wekken, als iemand zag, dat hy u, den moor denaar zyns vaders, opzocht, terwyl ik daar entegen overal kan heeDgaan zonder argwaan op te wekken". „Het zy, zooals het wil, ik blyf by myn voorwaarde". Toon Collivet zag, dat het besluit van Haudecoeur onwankelbaar was, verwijderde hjj zich. Des nachts weid Haudecoeur door een zacht kloppen op zyn deur gewekt. Toen hy licht aangestoken en de deur geopend had, trad Gerard, door Collivet vergezel" over den drempel en maakte zich bekend. „Het is dus waar", vroeg deze met diepe ontroering, „wilt gy my werkelijk bevrijden?" „Ja, Haudecoeur, want ik ben van uw onschuld overtuigd". „Als dat zoo is, als gy bewijzen van myn onschuld bezit, waarom geeft gij die niet aan het gerecht over, dat my alleen in myn eer herstellen en zyn vergissing goedmaken kan „Ik bezit, helaas! geen bewijzen voor uw onschuld, Haudecoeur". „Hoe komt het dan, dat gy er aan gelooft „Omdat ik nw dochter Louise van ganicher harte bemin. Zy heeft het eerst, met haar onbeperkt- vertrouwen op u, haar door niets aan het wankelen te brengen overtuiging van uw onschuld, myn oorspronkelijk oordeèl Eewijzigd, my zoover gebracht, dat ik aan e uitspaaak der gezworenen en van het gerecht twijfelde en my ten slotte geheel tot haar meening bekeerde. Er is toen nog veel bijgekomen, om my de oogen te openen kortom, ik ben het geheel met Louise eens". Deze herinnering aan sjjn lieveling Louise trof Haudecoeur zoo, dat hy de oogen moest afwisschen, toen zeide hy openhartig en een- vondig: „Dat is een groote verrassing voor my, mynheer Beaupié. Ja, als gy myn kind bemint, moet gjj werkelijk vast overtuigd zyn van myn onschuld, want anders moest alleB, wat myn naam draagt, n afgrijzen inboezemen. Maar met een goede meening is nog niets gedaan, mynheer Beaupré, want er staat nog iets anders tusschen u beiden, en dat ben ik. Ziet gy dat dan niet in? Gy kunt niet de dochter van een gedeporteerde huwen, en nog veel minder kan Gerard Beaupré een meisje naar zyn huis voeren, dat de dochter van Haudecoeur is, die zyn vader zou ver moord hebben. Lonise kan uw vrouw dus niet worden, véór myn onschuld openlijk erkend is". „Ik koester de overtuiging, dat wy de bewijzen voor uw onschuld nog zullen vinden, maar misschien duurt dit nog langen tyd, daarom wil ik u reeds voor dien tjjd de vrijheid :ZlZ teruggeven. Bovendien zjjt gy dan in staat, my by myn nasporingen te helpen". Collivet zat nog steeds in de schaduw en verroerde zich niet. Toen Gerard er over ■prak, dat Haudecoeur, als hy vrij hem kon helpen by zyn streven om den werkelijken moordenaar te ontdekken, verscheen er voor oogenblik een zonderling lachje om xyn dunne, bloedelooze lippen. Maar dadelijk daarop maakte de wreede lach weer plaats de gewone koude uitdrukking zjjner gelaatstrekken. Hoe overtuigend alles ook klonk, wat Gerard zeide, was het Haudecoer toch of een inwendige stem hem toeriep„Wees uw hoede, laat uw wantrouwen niet meren!" maar hy luisterde er niet naar, doen keurde het plan ter ontvluchting goed. „Nu goed", zeide hy, „ik wil alles doen, wat gij mij voorslaat, maar bedrieg my niet Als gy myn vertrouwen misbruikt, neem n dan in acht, mynheer Beaupré, en gij ook, mynheer Collivet! Over zeventien jaar ben ik weer vrij ®n n°g n'et te oud, om mij te kunnen wreken. Neemt u dan voor my in acht!" Gerard vatte zyn beide handen en drukte ze hartelijk. „Wat vreest gy dan eigenlijk, Haudecoeur „Dat kan ik u zoo niet met woorden zeggen". „Nu, vertrouw toch en laat aan my de zorg over, alles zoo voorzichtig en doeltreffend mogelyk te regelen. Collivet zal te rechter tyd weer by u komen, om n alle bijzonder heden van ons plan mede te deelen. Morgen zal mijn jacht in zee gaan, alsof het hier niet weer terug zou keeren. In den nacht, dien wy voor uw vlucht bepalen, geschiedt dit natuurlijk toch. Dus nog eens: Moed en vertrouwenEn na vaarwel, tot wij elkaar weer zien!" HOOFDSTUK XII, Het geheele voorkomen en handelen van Gerard had zulk een sympathieken indruk op Haudecoeur gemaakt, dat hy hem inder daad zyn volle vertrouwen schonk en ge- duldig op de beloofde tydiDg wachtte. Daar zou hem geheel onverwacht een vreeselyke schrik treffen. Met zyn onvermijdelijk lachje om den m ging Jacquemin voorbjj zyn huisje. Hoe kv zyn doodsvijand hier, en wat had hy hier te zoeken Nauwelijks had Haudecoeur zich deze vraag gedaan, of Jacquemin zelf be antwoordde ze. „Ik ben bevorderd en naar Bourail ver plaatst", zeide hy en voegde er spottend by „Het doet mij een bijzonder genoegen, n weer te zien, Haudecoeur". Deze antwoordde niet, en Jacquemin giDg zonder andere opmerkingen verder. Deze ontmoeting deed Haudecoeur zeer onaange naam aan en het scheen hem een ongelukkig voorteeken. Hij nam zich voor, nu dubbel op zyn hoede te zyn. Eerst ging hy naar Bourail en overtuigde zich, dat het stoomjacht inderdaad van de reede was verdwenen. Gerard was aan boord van het schip, Col livet was daarentegen in Bourail achterge bleven, nadat zy beiden vooraf in de kajnit van het jacht nog een laatste gesprek hadden gehonden. „Dus zyn wy het er over eens, mynheer Collivet", had Gerard gezegd, „dat de vlucht van Haudecoeur van deze kust te gevaarlijk is. De zaak moet daarentegen gelukken, als hij by het vallen der duisternis op weg gaat, en dwars over het geheele eiland naar den oostkant wandelt, waar ik met het jacht by kaap Tuo op hem zal wachten. Ik heb hier een kaartje voor hem gesohefst en den weg, dien hy moet volgen, zoowel als den tyd daarop aangegeven. Op het bepaalde nnr zal de boot van het jacht vertrekken, om hem van de kaap af te halen. Geef hem deze kaart en wees hem zoolang mogelyk met alle mid delen behulpzaam. Is dat geschied, dan keert gy naar de haven van Nonmea terug, stapt daar op de eerste naar Aostralië vertrekkende boet en komt te Sydney, waar wy elkaar ontmoeten. Zyt gij het met alles eens?" „Volkomen". „Nu, dan kunnen wy afscheid van elkander nemendoe maar alles voor Handecoeur, wat in uw vermogen is 1" Twee dagen later zocht Collivet het huisje van Haudecoeur, toen het reed* donker was, weer op. De gedeporteerde had met licht te begrijpen spanning op zyn komst gewacht; zonderling, hy vertrouwde dezen man niet, en verwachtte toch van hem de vrijheid en het geluk I Eer Collivet begon te spreken, deed Handecoer nog eens de ronde om zijn huisje, keek naar alle kanten en keerde toen weer terug, terwyl hy zeide: „Er is niemand, heinde noch ver. Wy kunnen gerust zyn". „Wien vreest gy dan?" „Een opzichter, Jacqnemin geheeten, die mij met zyn haat veroert, zonder dat ik weet waarom. Het zou voor hem een genoegen zyn, my in het ongeluk te storten"- „Zoo, heet hy Jacqnemin!" mompelde Col livet, alsof hy zich naam beter in het ge- hengen wilde prenten. Toen zette hy zich neer, maar maakte nog altyd geen om Haudecoeur de door Gerard kaart te geven, en zeide ook, juist tegen de met dezen gemaakte afspraak: „Wij hebben verscheidene plannen zeer nauwkeurig o: ie ingezien, dat uw vlucht bjj Bourail i it en ten laatste i bier van de kust bjj Bourail nog altyd c «te kansen van slagen heeft, ofschoon zjj natuurlijk niet zonder gevaar is". „Dat is zjj waarlyk niet. Maar zet my nu het plan eerst maar nader uiteen". „Gjj verlaat morgen avond na het invallen der duisternis het huis en sluipt naar de kust, waar gjj u tusschen de klippen gemakkelijk kunt verschuilen. Gjj weet immers, waar de wachthuizen zyn en de posten staan. Dan moet gjj het zoo aanleggen, dat gij te mid dernacht op de roode klip zjjt. Die kent gjj toch?" „Zeker, ik heb er reedB gehengeld". „Daar houdt gy u verborgen, tot bet wachtschip, dat te middernacht de ronde doet, voorby is. Later is er niets meer te vreezen. Dan slaapt alles in Boarail. Op dezen tyd gaat gy te water en zwemt in een rechte lyn op de doorvaart tusschen de riffen aan, waarachter het jacht dan voor anker ligt. Van daar zal een boot u tegemoet varen, om u op te nemen". „Hm, dat is gemakkelijk gezegd. Maar naar ik gehoord heb, moeten pr in het vaar water tusschen de riffen en het eiland veel haaien zyn". rIk geloof het niet. Men ziet alle dagen aan het strand menschen baden en hoort toch nooit van een ongeluk. Steek in elk geval een mes bjj u". „Eu vergeet dau niet, dat wy om dezen tyd bijna eiken nacht een sterk lichten der zee hebben. Als een mensch van den oever weg zwemt, ziet men dit aan de lichtende voor, die hjj maakt. Ingeval ik den baaien ontkom, heb ik des te meer kans, de kogel van een wachtpost in het lichaam te krygen". (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Vliegend blaadje : nieuws- en advertentiebode voor Den Helder | 1912 | | pagina 1