KLEINE COURANT
't Vliegend Blaadje
voor
Helder, Texel, Wieringen en Anna Paulownam
GEWROKEN.
No. 4163
Woensdag 37 November 1912.
40ste Jaargang.
't Vliegend Blaadje p. 3 na. 50 ct., tr. p.
Pre- J Zondagsblad 37J i i
idagsbla
deblad
it 75 ct., bnitealand 11.35
(Voor het bnitenland bij Tooraitbetaling.)
Advertenties van 1 tot 5 regela (b|j voornitbetaling) 30 cent.
Elke regel meer
Bewfjs-exempla&r
Vignetten en groote letten worden naar plaatsruimte berekend.
Interc.-
Talefoon BO.
Varschijnt Dinsdag- en
Uitgever i C. DE BOER Jr. (v./k. BERKHOUT Co.), Helder.
Eerste Blad.
W. G. DE BAS,
le Luitenant der Vesting-Artillerie,
gedetaeheerd aan de Qoogere Krijgsschool.
IX.
Den 27en December kwamen de Hol-
landsche afgevaardigden, acbout-bij-nacht
J. Mat en de commissaris van marine
Moyaard, te 't Zand aan. De onderhande
lingen over eenen wapenstilstand liepen
op niets uit, daar de Souvereinè Vorst
beslist overgave van stelling en eskader
op een bepaald tijdstip verlangde, eene
voorwaarde, waarin de Admiraal geenszins
kon toestemmen. Evenmin als destijds den
minister, weigerde de Admiraal ook thans
den vriend zijner jeugd Job May persoon
lijk te ontmoeten. Daar de Fransche be
zetting noodzakelijk altijd in hem den
Hollander moest blijven zien, moest hij
voor alles waken, niet den minsten schijn
van zwakheid of weifel op zich te laden.
Intusschen werd binnen 't fort 't nuttige
met 't aangename gepaard; in de houten
Admiraals-barak vonden nu en dan muziek
avondjes en andere bijeenkomsten plaats
(wat men nu in den Helder met den tech-
nischen term van z.g. „snoezige avondjes"
zou bestempelenopgeluisterd door de
tegenwoordigheid der in 't fort aanwezige
dames (voor wie thans „Erfprins" een ge
sloten boek met zeven zegels blyft
Op den 3en Januari 1814 doorbrak een
vriendelijk winterzonnetje den grijzen sluier
van den Helderschen winternevel. Een
patrouille van 25 man liet 'zich door 't
mooie weer verlokken te ver af te dwalen
en werd door 60 a 80 Kozakken in de
duinen overvallen. Zij waren genoodzaakt
met een verlies van ongeveer 12 man aan
gesneuvelden en gewonden binnen de stel
ling terug te keeren.
Op den lOen Januari bracht een parle
mentair een brief van eenen Engelschen
kolonel, die, gemachtigd door den Com
mandant der Engelsche troepen in Neder
land, de stelling onder bedreigingen op-
eischte. Ver-Huell antwoordde hierop alleen
dat hij dienaangaande den Prins van Oranje
zijn besluit had kenbaar gemaakt.
Omstreeks 5 Januari werd de comman
dant der „Venus", de fregats-kapitein Cam-
bier, zoodanig ernstig ongesteld, dat over
brenging naar Amsterdam noodig werd
geoordeeld. Door de aanwezigheid des vijands
kon zulks over land niet geschieden, waarom
men wilde trachten vóór de vorst het trans
port over de Zuiderzee te volbrengen. Daar
,er geen geschikt vaartuig voor dit doel in
den Helder te vinden was, werd luitenant
Bronovo als parlementair naar Texel ge
zonden, om tegen betaling eene geschikte
boot te verkrijgen. De Admiraal echter
vreesde dat de Texelaars van deze gelegen
heid zouden gebruik maken om zich op
dien officier te wreken, die hen te Oude-
schild met zijn corvet geruimen tijd in
bedwang had gehouden. Hij liet Bronovo
bij zich ontbieden en legde hem zijne be
zwaren bloot, doch deze antwoordde: „Ik
„heb die menschen niets anders dan goed
„gedaan, waarom zouden ze mij nu kwaad
„doen". De vrees van den Admiraal zou
geenszins ongegrond blijken. Volgens Bro
novo zou deze nauwelijks te Oudeschild
voet aan wal gezet hebben, of hij werd
door eene scheldende en tierende menigte
overweldigd en gevangen genomen. Met
behulp van eenige ingezetenen wist hij
echter uit zijne gevangenis te ontsnappen
en naar de Horst te vluchten, waar, ('t klinkt
werkelijk bijna romantischde brave loods
Klaas Gomes met zijne boot op hem
wachtte. Nauwelijks in zee, werden zij
nagezet en beschoten door eenige kanon-
neerbooten onder kapitein-luitenant Drie
man, op 9 Januari uit Medemblik te Oude
schild aangekomen. Toen Ver-Huell zag
in welk gevaar zijn dappere parlementair
verkeerde, zou hij door vuur uit de kust-
battergen de kanonneerbooten genoodzaakt
hebben hunne jacht op te geven. Bronovo
keerde behouden binnen de stelling terug
en werd ter belooning van deze en vroegere
dappere daden door Napoleon, die steeds
bereid werd gevonden moed naar waarde te
schatten, bij keuze bevorderd tot Lieutenant
de Vaisseau. Een brief d.d. 5 Januari van
den Maire Reinbach aan den Commissaris
van het Arrondissement Alkmaar spreekt
ook over arresteering van den parlementair
en weigering van gehoorzaamheid door
eenige officieren van de gewapende burgerij,
die zich verzetten tegen zending van een
vaartuig dat na een dag oponthoud en
hevigen tegenstand, toch werd gezonden.
Van de avonturen, Bronovo wedervaren,
lezen we hierin echter geen woord.
De winter was streng; op 't einde van
Januari daalde de thermometer zelfs 10°
beneden 't nulpunt. Nauwelijks deed de
invallende vorst de grachten om Lasalle"
verstijven of de Admiraal gelastte ze open
te hakken. De bezetting dorst zich echter
niet op de dunne ijskorst to wagen, ver
maningen noch bedreigingen mochten baten.
Toen gaf Ver-Huell zelf 't voorbeeld, hy
waagde zich echter op eeno te zwakke
plaats en zakte door 't jjs. Gelukkig bijtijds
gered, weigerde hy heen te gaan, voordat
met breken was aangevangendoornat en
rillend van koude wachtte hij of zijn goed
voorbeeld deed volgen. Onder de kreten
„Leve de Admiraal" toog daarop de be
zetting onmiddellijk aan 't werk. Geholpen
door boeren uit den omtrek werd in den
vervolge dagelijks 't. zware werk rond 't
geheele fort volbracht; nooit werd taptoe
geslagen voor een ijsvrije geul van 20 voet
breedte het geheele fort omringde.
Belegeraars zoowel als belegerden hadden
zwaar van de nijpende koude te lijden, de
menschen waren slecht gekleed en bezaten
dikwijls geen andere dekking dan eenig
hooi. De bewoners van den Helder en
Huisduinen zagen zich, door vertrek van
duizenden matrozen naar hunne haardsteden
en stremming van den handel, te water
zoowel als te land, van welvaart tot armoede
gedoemd. In deze dagen vooral toonde
Ver-Huell zich naast kranig militair een
weldoener der menschheid. Hij liet onder
de armen overvloedig levensmiddelen uit-
deelen, die op 't eskader ruimschoots voor
radig waren. Midden in den nacht bezocht
hij de wallen en bastions, en ontbood zoo
noodig de betrokken officieren om hunne
stukken van sneeuw te reinigen. Door uit
putting, vermoeienis en zelfopoffering werd
de Admiraal echter in Januari ernstig onge
steld. Groot was de bezorgdheid van be
zetting en burgery, oprecht en uitbundig
de algemeene geestdrift en vreugde toen
zijn krachtig gesteld de ziekte te boven
kwam en hij zich* weer voor 't eerst in
't openbaar vertoonde. Zijne Hollandsche
omgeving bestond in die dagen nog slechts
uit zijne drie adjudanten Francke, van Son
en Ryk, de adspirant van Karn$beek en
zijne beide neven Ver Huêll, van wie een
zijn secretaris was en hem tijdens zijne
ongesteldheid zorgvuldig verpleegde, en de
andere (Q. M. R.) eerste officier op het
linieschip Doggersbank".
Den 28en Januari werd aan de voorposten
een man aangehouden, die opgaf inwoner
van den Helder te zijn. Voor den Admiraal
gebracht, vertelde hij, dwars door de vijan
delijke voorposten te zijn gedrongen. De
schildering, die hij van de belegeraars gaf,
was verre van schitterendde Kozakken
waren 10 Januari vertrokken, de blokkade
werd uitsluitend aan Nederlandsche troepen
overgelaten. Dit wekte .bij de belegerden
vurige begeerte eenen uitval te wagen.
Daar Ver-Huell dit volstrekt weigerde,
gaf zulks tot ontevredenheid onder de be
zetting aanleiding. Daar de batterij „Koning
van Rome" geheel van „Lasalle" was ge
scheiden en bij eventueelen aanval moeilijk
viel te behouden, liet de Admiraal 'deze
batterij ontwapenen en de stukken binnen
't fort aan 't zeefront opstellen, waardoor
hy van hier niettemin eene forceering van
't vaarwater door Schulpegat of Haaks kon
beletten en de Laan kon bestrijken.
Den len Februari stierf de commandant
van 't fort „Mirland", Overste Habel, hij
liet eene vrouw en 2 kinderen achter, die
bij hem in 't fort woonden, en werd met
militaire eer in 't bastion Huisduinen binnen
't fort „Lasalle" begraven. In dat bastion
zijn meerdere lyken gedurende de blokkade
ter aarde besteld, o.a. op 2 Maart ook dat
van den Adspirant le kl. Beyout en 23
Maart waarschijnlijk van den officier der
gendarmes Grand Mousin. Schrijver dezes
meent zich ook te herinneren dat bij aarde
werk in de omgeving der Huisduinerpoort
binnen fort „Erfprins" tusschen de jaren
1905 en 1908 doodsbeenderen zyn gevonden.
De Overste Harel werd vervangen door den
commandant van „Dugommier", Overste
Febmund, en deze door den kapitein der
infanterie Targes.
(Wordt vervolgd.)
NIEUWSBERICHTEN.
HELDER, 26 November.
Onze nieuwe munten.
Naar wy vorcemen zullen onze nieuwe
stuiveratukjes, de hoekige n.1., niet eerder
in omloop worden gebracht dan in de tweede
helft van het jaar 1913.
Over eenige weken zullen de nieuwe 5-
gulden goudstukjes reeds gemunt worden.
De technische vóór-werkzaamheden voor
beide nieuwe muntstukken zyn reeds ge
ruimen tijd aan 's Rijks Munt te Utrecht
afgeloopen. (Hdbl.)
De stelling-Amsterdam.
Naar de „Fakkel" verneemt, moet de
inspecteur der vesting-artillerie een scherpe
critiek geleverd hebben op de jongete vesting-
manouevres, in de stelling-Amsterdam gehou
den.
Redding van schipbreukelingen.
Na het ongunstige jaargetijde weder is
aangevangen, het jaargetijde met zyn stor
men, waarin vele strandingen op onze koBten
plaats vinden maar ook het jaargetijde
waarin voor de moedige kustbewoners het
grootste aantal reddingen te boeken valt
herinnert „De Reddingboot", het orgaan van
de Noord- en Zuid-Hollandsche Redding
maatschappij, in een „Woord aan alle Neder
landers" hoe veel noodig is om dat mensch-
lievende werk in stand te houden.
„Om aan onze flinke bootbemanningen het
beste materiaal te kunnen geven, dat te
maken is, waardoor de gevaren voor hen
niet grooter zijn dan noodig is en voor het
nakomen van de overige verpiohtingen der
Maatschappij, daarvoor is een som van pl.m.
f 40,000 per jaar noodig. En al bezit de Maat
schappij een kapitaal, de rente daarvan is lang
niet toereikend, zoodat de hulp van belang
stellenden niet kan ontbeerd worden. Dank
baar knDnen wy conatateeren, dat do belang
stelling van het Nederlandsche volk de Noord
on Znid-Hollandsche Reddingmaatschappij in
staat hee't gesteld, sinds hare oprichting in
1824 hare taak te vervullen. De uitgaven
noodig voor een goed uitgerust en geoefend
Reddingwezen zijn echter in den laatsten tjjd
veel grooter geworden. Onze taak heeft zich
uitgebreid aan de Westkust van Friesland,
waar wy thans vier stationB onderhouden,
een nieuw station komt binnenkort op Texel
tot stand. Ons kapitaal mag dus niet afnemon
doch moet grooter worden. Wy wenden ons
dus tot u met het verzoek ons te helpen in
ons menschlievend werk voor zoover gij
nog geen contribuant zjjt door het schenken
van een vaste jaarlyksche bijdrage en zoo gy
roede bijdraagt, door in den kring uwer ver
en vrienden contribuanten te winnen".
Geen reden tot ongerustheid.
Dezer dagen werd op het eiland Terschel
ling een reddingboei van den stoomtrawler
„Clasina Luther" uit IJmuiden govonden.
Het vinden hiervan behoeft echter geen
reden tot ongerustheid te zyn, daar dit vaar
tuig Vrydag van IJmniden naar de visscherjj
is vertrokken.
Lijk aangespoeld.
Op Vliereede werd opgevischt en te Ter
schelling aangebracht het Ijjk, herkend als
dat van den matroos bjj het loodswezen A.
Sterrenburg, die ter plaatse het loven ver
loor, door het omslaan van de loodssloopop
9 September j.1.
Een benauwd uur.
In den nacht van Woensdag op Donderdag
had op de Keulsche Vaart, nabij Maarssen,
een ongeluk plaats, dat twee menschenlevens
had kunnen kosten.
De zolderschuit van de firma Vogelpoel .0
Noorwegen, beladen met beenderen en de
richting van Utrecht opgesleept door de
motorboot dier firma, kantelde op een onbe
grijpelijke wyze plotseling om, juist toen
twee mannen in de kajuit koffie zaten te
drinken. Ze werden omver geworpen, en
tafels en stoelen stonden weldra onderstboven,
terwijl beide mannen niterst voorzichtig
Bureau»! lpoomr.il en Koningstraat.
moesten zyn, om niet door het luik in de
vaart te vallen. De sleepboot stopte onmid
dellijk en voer een eindje terug, doch hulp
kon ze niet bieden, daar het nacht was en
pikdonker. De kapitein der motorboot wilde
de bemanning van de sleepboot waarschuwen,
die in de nabijheid lag, doch intusschen bad
de jongste der twee opvarenden zich reeds
door het luik heen weten te werken, was
onder de schuit doorgedoken, terwyl hy den
onderen man een tcuw in handen had gegeven.
Zoodra de jongeman boven was, bond de
achtergeblevene dit touw om bet middel en
werd op deze wyze uit de schuit naar boven
getrokken. Hoewel het nacht was, liep alles
goed af, en nog voor van den anderen kant
hulp kwam opdagen, stonden de twee al aan
Beiden hadden ruim oen uur in de omge
keerde schuit doorgebracht.
Een poosje later zonk de schuit.
<*U. D.")
Om van te watertanden.
Joseph Pulitzer, wjjlen de eigenaar van
de New-York World, heeft een vermogen
van 18,524,009 p. st. nagelaten. Dat is niet
gering, indien men daarbij in aanmerking
neemt, dat Pulitzer betrekkelijk jonggestorven
is cn dat hy zyn loopbaan in de Vereenigde
Staten is begonnen als Honga&rsch immigrant,
zonder geld of vrienden en als... analfabeet.
DE WEEK.
23 November,
Op het spreekgestoelte van de Tweede
Kamer staat, op een somberen November-
ochtend, een hartstochtelijke, militante figuur.
Wie in de zaal tegenwoordig zyn, by de
voortzetting van het Indische debat in vroeg-
winter-1912, komen naderbij. Er klinken
woorden, die storm knnnen wekken Fi
guren uit den vollen kamp der politieke
partyen luisteren met hoogrood gelaat, met
schitterende oogenhun van opwinding
sidderende vingers maken snel aantoekenin-
gen Bitse, boozige interruptiën snijden ny
en dan door de zaal
Waarover gaat 't
Men heeft lang en breed, uren-aohtereen,
met stijgende opwinding, gesproken over de
zending in de Oost. Tot de Oosterlingen, de
inlanders zal het Evangelie van liefde en van
vrede, van verdraagzaamheid en van eerbie
diging anderer denkbeelden worden gebracht.
De zendelingen, alduB wordt betoogd,
begrypon beter dan anderen, dan wie ook,
de ziel van den kleinen, nalven menech uit
kringen van zeer-primitieve ontwikkeling...
Daar zyn groote kinderen, vele millioenen,
die nog aanbidden de geesten, die tot hen
spreken uit de stralende zon, de kalm-ver-
lichtende maaD, uit de hoornen, de bloemen
uit den wind, die ruischt; uit oude, voor
hen heilige overleveringen uit poppen van
hout ook, die zjj zelf fatsoeneerden
Tot deze menschen moet het Evangelie des
Christendoms worden gebracht. Men heeft er
zich tegen te wachten, aan die arme, kinder
lijke animisten te onthullen de schrikkelijke
waarheid Hoe hier, in de landen der
meesters, der overheerschers, der vrede
stichters, vinnige tweespalt, bloedige haat de
broeders en zusters verdoelen, afscheiden, tot
elka&rs doodsvijanden maken. Hoe eene
kunstig-gevonden theorie over gemeenschap-
pelyken wortel des geloofs moest dienen om
wat nog betrekkelijk kort te-voren doods
vijanden waren, die elkafir eiken dag des
jaars griefden en hoonden in 't dierbaarste
van hnn denken en gevoelen,*— nu te doen
samengaan als vrienden, bondgenooten, coa
litie leden. Teneinde te vermeesteren de macht
in den Staat, de ambteD, de leiding
zaken, de voordeelen. Dat alles louter, imn
ter eere van de „beginselen", levend in de
Rechtsehe pariyen, zooals de premier van het
in-christelijk-rechtsch ministerie 't had uitge
drukt
Wanneer zoo'n lid der zending, die belast
moet worden met het onderwijs in Insulinde,
eens inderdaad naar waarachtige waarheid
moest traohten duidelijk te maken, voor zoo'n
animist of een naar het Christendom begeerige
Islamist, wat er omgaat in de Christelyk-
Nederlandsche wereld, tbaDS Hoe zou hy
zich uit deze moeilijkheid moeten redden
Kan by eene getrouwe vertaling geven
van sommige gedeelten uit de Algemeene
Beschouwingen over de Indische Begrooting
voor 1918 of uit het vraaggesprek, dat
Ingezonden Medadeeling.
dr. Kuyper pas heeft gevoerd met een
katholieken journalist En waarbij o.a.
werden opgesomd de diverse fractiën, waaruit
do chr.-historischo partij en wat aan haar
verwant is heet te bestaan, of zich in den
loop des tjjds splitste Bronsveldianen,
De Visserianen, Maekayanen, en nog wéér
anderen Kan de zendeling den nalef-
kinderlyke verhalen van wat er alzoo te
vertellen valt over de „oude plunje", die de I
premier Knyper verklaarde weg te werpen,
toen hü den nienwen „staat des levens", in
den jare 1901 intrad, verknocht aan de hooge
fnnctie van Voorzitter in den Raad der
Kroon En indien 't een zendeling van
katholieken huize is, die den naïef-onoatwik-
kolde heeft in te wydon, moet die hom
dan beduiden, welke gevoelens er leven in
het gemoed van zyne katholieke geloofs-
gonooten, zoodra er sprake is byv. van de
chr.-historisohen, om niet van de anti-
revolutionnairen te spreken nu
Daar stond, zei ik straks, op den
katheder in de Tweede Kamer des ochtends
van 22 November 1912 een nog zeer kloeke,
zeer strijdlustige grijsaard. De heer De Sa-
vornin Lobman, hy, de vyf-en-zeventig-
jarige wordt hier immers bedoeld, verhaalde
uit dagen van o.a. veertig jaren geleden.
Toen hy rechter in Den Bosch was. Hoe
toen eene sinds lange tyden bestaande
Protestmntsche school werd opgeheven, door
de kerkelijke autoriteiten, wyl men duchtte
dat „de fijnen", de vromen, de reohtzinnig-
orthodoxen het roer in handen souden krygen.
Dèo liever geen school 1was de leuze
der Bossche heeren van 187**. Van de „fa
natieke neutralen", zei de heer Lohman.
Van de hartstochteljjk-dweeperige onzydigen...
„Nu is dat anders geworden" voegdo hy
erbij. Inderdaad, is 't veranderd Misschien
zyn enkele namen, leuzeD, etiketten, strijd
kreten, en zoo meer veranderd. Maar het
wezen der zaak is nog volkomen, vol
maakt als veertig jaar geleden, toen de vyf-
en-dertig-jarige jurist Lohman, de toe
komstige partyleider, minister, Kuyper-be-
strijder, zijne carrière .nauwelijks had aan
gevangen.
En wanneer wy terug gaan, nog vóól
verder dan waarover de heer De Savornin
Lohman sprak, parallel trekkend tusschen het
Java van 1912 en de Brabantsche hoofdstad
van toen, dan zien wy volmaakt-dezelfde
tóoneelen Dan lezen wy van predikanten,,
die elkander, op den kansel, in de kerkin
het uur, dat zjj de Gemeente nader tot God
moeten brongen, uitsohelden in taal, waar
een visohwyf-up to date zioh voor schamen
zou Dan lezen wy over radbraken, hangen,
kop-afhakken in naam van stellingen over
praedestinatie, waarvan niemand „het ware"
kan gissen Dan lezen wy van bloedbaden,
van uitgemoorde steden, van gruwelen, over
en weèr gepleegd, waarbij zelfs die van do
Balkan-streek in Octobor en November 1912
soms zachtmoedig lyken
Ik zie de groote, verbaasde, droomerige
oogen van den kinderlijken animistvan den
vreedzamen Mohammedaan Hy peinst
over deze vreemde dingen. Is het deze broeder
oorlog, deze bloedige en vinnige „antithese",
dat ellendig geharrewar, dat elka&r het licht
in de oogen niet gunnen, die men tot hem
wil brengen onder den naam van Evangelie,
vTede en menschenliefde verkondigend
Op het ondoorgrondelijke en onberoepelyke
gelaat van den Oosterling leest men niet ge
makkelijk gewaarwordingen.
Slechts kan de zeer-geoefende en-erva
rene nu en dan iets lezen in de donkere
oogen; als daar smart, weemoed of ook wel
hartstocht van haat, van verachting, van ge-
krenkten trots uit spreken
Ik neem aan, dat de naieve animist met
ichampere verbazing zou hooren het wonder
lijk verhaal van den zendeling, die hem naar
waarachtige waarheid verkondigde wat in het
land der Christelijke meesters heeft berokkend
het Evangelie, waarmee hij hem gelnkkig
wil maken. Het schoone Evangelie, de ver
heven en Goddelijke boodschap, die door de
dwaze menschen en hunne priesters van aller
lei soort is geworden tot eene bespotting van
wat de groote Meester, die het eenmaal op
aarde bracht, ermee heeft bedoeld
Ma. Axtoxio.
FEUILLETON.
24)
„Toch kan ik er niet toe overgaan".
„Waarom dan niet?"
„Omdat ik u met vertrouw, mijnheer Col-
livet! Ik kan het plan eerst aannemen, nadat
de heer Beaupré zelf my heeft verklaard,
waarom hy zooveel belang in mjjn persoon
stelt".
„Waartoe is dat noodig Ik ben immers
zyn gevolmachtigde, en voor het gelukken
van ons plan is het noodzakelijk, dat mynheer
Beaupré zich zoo weinig mogelijk in deze
streek vertoont. Het zou dadelijk opzien ver
wekken, als iemand zag, dat hy u, den moor
denaar zyns vaders, opzocht, terwyl ik daar
entegen overal kan heeDgaan zonder argwaan
op te wekken".
„Het zy, zooals het wil, ik blyf by myn
voorwaarde".
Toon Collivet zag, dat het besluit van
Haudecoeur onwankelbaar was, verwijderde
hjj zich. Des nachts weid Haudecoeur door
een zacht kloppen op zyn deur gewekt. Toen
hy licht aangestoken en de deur geopend
had, trad Gerard, door Collivet vergezel"
over den drempel en maakte zich bekend.
„Het is dus waar", vroeg deze met diepe
ontroering, „wilt gy my werkelijk bevrijden?"
„Ja, Haudecoeur, want ik ben van uw
onschuld overtuigd".
„Als dat zoo is, als gy bewijzen van myn
onschuld bezit, waarom geeft gij die niet aan
het gerecht over, dat my alleen in myn eer
herstellen en zyn vergissing goedmaken kan
„Ik bezit, helaas! geen bewijzen voor uw
onschuld, Haudecoeur".
„Hoe komt het dan, dat gy er aan gelooft
„Omdat ik nw dochter Louise van ganicher
harte bemin. Zy heeft het eerst, met haar
onbeperkt- vertrouwen op u, haar door niets
aan het wankelen te brengen overtuiging van
uw onschuld, myn oorspronkelijk oordeèl
Eewijzigd, my zoover gebracht, dat ik aan
e uitspaaak der gezworenen en van het
gerecht twijfelde en my ten slotte geheel tot
haar meening bekeerde. Er is toen nog veel
bijgekomen, om my de oogen te openen
kortom, ik ben het geheel met Louise eens".
Deze herinnering aan sjjn lieveling Louise
trof Haudecoeur zoo, dat hy de oogen moest
afwisschen, toen zeide hy openhartig en een-
vondig: „Dat is een groote verrassing voor
my, mynheer Beaupié. Ja, als gy myn kind
bemint, moet gjj werkelijk vast overtuigd zyn
van myn onschuld, want anders moest alleB,
wat myn naam draagt, n afgrijzen inboezemen.
Maar met een goede meening is nog niets
gedaan, mynheer Beaupré, want er staat nog
iets anders tusschen u beiden, en dat ben
ik. Ziet gy dat dan niet in? Gy kunt niet
de dochter van een gedeporteerde huwen, en
nog veel minder kan Gerard Beaupré een
meisje naar zyn huis voeren, dat de dochter
van Haudecoeur is, die zyn vader zou ver
moord hebben. Lonise kan uw vrouw dus
niet worden, véór myn onschuld openlijk
erkend is".
„Ik koester de overtuiging, dat wy de
bewijzen voor uw onschuld nog zullen vinden,
maar misschien duurt dit nog langen tyd,
daarom wil ik u reeds voor dien tjjd de vrijheid
:ZlZ
teruggeven. Bovendien zjjt gy dan in staat,
my by myn nasporingen te helpen".
Collivet zat nog steeds in de schaduw en
verroerde zich niet. Toen Gerard er over
■prak, dat Haudecoeur, als hy vrij hem
kon helpen by zyn streven om den werkelijken
moordenaar te ontdekken, verscheen er voor
oogenblik een zonderling lachje om xyn
dunne, bloedelooze lippen. Maar dadelijk
daarop maakte de wreede lach weer plaats
de gewone koude uitdrukking zjjner
gelaatstrekken.
Hoe overtuigend alles ook klonk, wat
Gerard zeide, was het Haudecoer toch of
een inwendige stem hem toeriep„Wees
uw hoede, laat uw wantrouwen niet
meren!" maar hy luisterde er niet naar, doen
keurde het plan ter ontvluchting goed.
„Nu goed", zeide hy, „ik wil alles doen,
wat gij mij voorslaat, maar bedrieg my niet
Als gy myn vertrouwen misbruikt, neem n
dan in acht, mynheer Beaupré, en gij ook,
mynheer Collivet! Over zeventien jaar ben
ik weer vrij ®n n°g n'et te oud, om mij te
kunnen wreken. Neemt u dan voor my in acht!"
Gerard vatte zyn beide handen en drukte
ze hartelijk. „Wat vreest gy dan eigenlijk,
Haudecoeur
„Dat kan ik u zoo niet met woorden zeggen".
„Nu, vertrouw toch en laat aan my de zorg
over, alles zoo voorzichtig en doeltreffend
mogelyk te regelen. Collivet zal te rechter
tyd weer by u komen, om n alle bijzonder
heden van ons plan mede te deelen. Morgen
zal mijn jacht in zee gaan, alsof het hier
niet weer terug zou keeren. In den nacht,
dien wy voor uw vlucht bepalen, geschiedt
dit natuurlijk toch. Dus nog eens: Moed en
vertrouwenEn na vaarwel, tot wij elkaar
weer zien!"
HOOFDSTUK XII,
Het geheele voorkomen en handelen van
Gerard had zulk een sympathieken indruk
op Haudecoeur gemaakt, dat hy hem inder
daad zyn volle vertrouwen schonk en ge-
duldig op de beloofde tydiDg wachtte. Daar
zou hem geheel onverwacht een vreeselyke
schrik treffen.
Met zyn onvermijdelijk lachje om den m
ging Jacquemin voorbjj zyn huisje. Hoe kv
zyn doodsvijand hier, en wat had hy hier te
zoeken Nauwelijks had Haudecoeur zich
deze vraag gedaan, of Jacquemin zelf be
antwoordde ze.
„Ik ben bevorderd en naar Bourail ver
plaatst", zeide hy en voegde er spottend by
„Het doet mij een bijzonder genoegen, n
weer te zien, Haudecoeur".
Deze antwoordde niet, en Jacquemin giDg
zonder andere opmerkingen verder. Deze
ontmoeting deed Haudecoeur zeer onaange
naam aan en het scheen hem een ongelukkig
voorteeken. Hij nam zich voor, nu dubbel
op zyn hoede te zyn. Eerst ging hy naar
Bourail en overtuigde zich, dat het stoomjacht
inderdaad van de reede was verdwenen.
Gerard was aan boord van het schip, Col
livet was daarentegen in Bourail achterge
bleven, nadat zy beiden vooraf in de kajnit
van het jacht nog een laatste gesprek hadden
gehonden.
„Dus zyn wy het er over eens, mynheer
Collivet", had Gerard gezegd, „dat de vlucht
van Haudecoeur van deze kust te gevaarlijk
is. De zaak moet daarentegen gelukken, als
hij by het vallen der duisternis op weg gaat,
en dwars over het geheele eiland naar den
oostkant wandelt, waar ik met het jacht by
kaap Tuo op hem zal wachten. Ik heb hier
een kaartje voor hem gesohefst en den weg,
dien hy moet volgen, zoowel als den tyd
daarop aangegeven. Op het bepaalde nnr zal
de boot van het jacht vertrekken, om hem van
de kaap af te halen. Geef hem deze kaart
en wees hem zoolang mogelyk met alle mid
delen behulpzaam. Is dat geschied, dan keert
gy naar de haven van Nonmea terug, stapt
daar op de eerste naar Aostralië vertrekkende
boet en komt te Sydney, waar wy elkaar
ontmoeten. Zyt gij het met alles eens?"
„Volkomen".
„Nu, dan kunnen wy afscheid van elkander
nemendoe maar alles voor Handecoeur,
wat in uw vermogen is 1"
Twee dagen later zocht Collivet het huisje
van Haudecoeur, toen het reed* donker was,
weer op. De gedeporteerde had met licht te
begrijpen spanning op zyn komst gewacht;
zonderling, hy vertrouwde dezen man niet,
en verwachtte toch van hem de vrijheid en
het geluk I Eer Collivet begon te spreken,
deed Handecoer nog eens de ronde om zijn
huisje, keek naar alle kanten en keerde toen
weer terug, terwyl hy zeide: „Er is niemand,
heinde noch ver. Wy kunnen gerust zyn".
„Wien vreest gy dan?"
„Een opzichter, Jacqnemin geheeten, die
mij met zyn haat veroert, zonder dat ik weet
waarom. Het zou voor hem een genoegen
zyn, my in het ongeluk te storten"-
„Zoo, heet hy Jacqnemin!" mompelde Col
livet, alsof hy zich naam beter in het ge-
hengen wilde prenten. Toen zette hy zich
neer, maar maakte nog altyd geen
om Haudecoeur de door Gerard
kaart te geven, en zeide ook, juist tegen de
met dezen gemaakte afspraak: „Wij hebben
verscheidene plannen zeer nauwkeurig o:
ie ingezien, dat uw vlucht
bjj Bourail i
it en ten laatste i
bier van de kust bjj Bourail nog altyd c
«te kansen van slagen heeft, ofschoon
zjj natuurlijk niet zonder gevaar is".
„Dat is zjj waarlyk niet. Maar zet my nu
het plan eerst maar nader uiteen".
„Gjj verlaat morgen avond na het invallen
der duisternis het huis en sluipt naar de kust,
waar gjj u tusschen de klippen gemakkelijk
kunt verschuilen. Gjj weet immers, waar de
wachthuizen zyn en de posten staan. Dan
moet gjj het zoo aanleggen, dat gij te mid
dernacht op de roode klip zjjt. Die kent gjj
toch?"
„Zeker, ik heb er reedB gehengeld".
„Daar houdt gy u verborgen, tot bet
wachtschip, dat te middernacht de ronde
doet, voorby is. Later is er niets meer te
vreezen. Dan slaapt alles in Boarail. Op dezen
tyd gaat gy te water en zwemt in een rechte
lyn op de doorvaart tusschen de riffen aan,
waarachter het jacht dan voor anker ligt.
Van daar zal een boot u tegemoet varen, om
u op te nemen".
„Hm, dat is gemakkelijk gezegd. Maar
naar ik gehoord heb, moeten pr in het vaar
water tusschen de riffen en het eiland veel
haaien zyn".
rIk geloof het niet. Men ziet alle dagen
aan het strand menschen baden en hoort toch
nooit van een ongeluk. Steek in elk geval
een mes bjj u".
„Eu vergeet dau niet, dat wy om dezen
tyd bijna eiken nacht een sterk lichten der
zee hebben. Als een mensch van den oever weg
zwemt, ziet men dit aan de lichtende voor, die
hjj maakt. Ingeval ik den baaien ontkom,
heb ik des te meer kans, de kogel van een
wachtpost in het lichaam te krygen".
(Wordt vervolgd).