KLEINE COURANT 't Vliegend Blaadje voor HeldorTexel, en Anna Paulownam No. 4154. Zaterdag 80 November 1912. 40ste Jaargang. 't Vliegend Blaadje p. 3 m. 50 ct, tri p. poe175 ct, boitealaad 11.25 Pre- Zondagsblad 37| 45 f 0.75 osiën Modeblad 65 75 f0.90 (Voor bet buitenland bij vooruitbetaling.) Advertentiën van 1 tot 5 regelt (bij voomitbotaling) 80 cent. Elke regel meer6 Be wij a-exemplaar2^ Vignetten en groote lettert worden naar plaatsruimte berekend. Intaro— Talafoon BO. Verschijnt Oinadag- en Vrijdagmiddag. Uitgever C. DE BOER Jr. (v./h. BERKHOUT t Co.), Helder. Buroauxa tpooratroat en Eoningetraaft. Tweede Blad. OUDE KENNIS. Sint-Nicoleavvertelling, door W. METS Tz. In de levendigste winkelstraten van 't stadje E. was 't in den namiddag van den vijfden December al bijzonder druk. 't Talrijkst was overal de jeugd ver tegenwoordigd, die nu en dan baar lustig gezang deed hooren. Onophoudelijk weer klonk het prettig: 't Heerlijk avondje is gekomen, 't Avondje van Sint-Nicolaas. Werd bet gezang al eens afgebroken, dan was 't om elkaar mee te deeleD wat men van den Sint gevraagd had en welke ver wachtingen er zoo al gekoesterd werden. „En jij, Piet?" vroeg een jongen aaneen kameraad van ongeveer twaalf jaar oud. „Ik reken op niemendal", klonk het eenigszins somber en toch niet bitter. „Dat is al heel weinig", hernam Joost, Pièt's schoolkameraad. „Neen, hoe zou mijne moeder iets voor ons kunnen koopen? Had zij nog een kleinigheid te missen, dan moest zij 't maar liever besteden voor mijn beide zusjes, Doortje en Mina; ze zijn nog zoo klein." „'t Is toch jammer dat je vader moest verdrinken," sprak Joost, „anders zou je toch stellig ook van Sinterklaas wel wat hebben gekregen." Vader is al drie jaar weg," hernam Piet „maar enfin, als ik nog maar een paar jaar ouder ben, dan kan ik al wat verdienen." „Ga je dan ook naar zee?" „Misschien wel; dat weet ik nog niet; maar moeder is er erg tegen." „Och, aan den wal is ook wel wat te verdienen, al is 't in het begin niet veel." Andere kameraden voegden zich bij de jongens en weer was het feest van den dag 't onuitputtelijk onderwerp der leven dige gesprekken, nu en dan afgewisseld door het gezang. 't Werd reeds vroeg donker en.de win kels zagen er nu eerst recht mooi uit, schitterend verlicht als zij waren. De winkeliers en hun helpers kwamen bijna handen te kort, om alle bezoekers met de vereischte vlugheid te bedienen. Piet kreeg al gauw genoeg van dat hopeloos toekijken en besloot maar liever eens naar huis te gaan, misschien kon hjj later op den avond nog wel eens zien naai de winkels. „Ga je nu al heen?" vroeg Joost; ,,'t is nog zoo prettig hier." „Och, wat geeft 'fc allemaal," hernam Piet en vervolgde zijn weg. Door de Kroonstraat gaande, werd hij door eene dame, die aan de deur van hare fraaie woning stond, aangeroepen. „Wat belieft u, mevrouw?" vroeg de knaap, met de pet in de hand. „Ben je hier goed heleend in de stad?" „Jawel, mevrouw!" „Weet je waar mijnheer van Daleheim woont?" Bedoelt u die inde Hoogstraat,mevrouw?" „Juist! Hoogstraat No. 112." „O ja. mevrouw, dat is maar een minuut of vijf, zes, hier vandaan." „Ja. ver is 't niet. Maar zou jij daarheen even een pakje willen brengen?" „Heel graag, mevrouw!" „Best! Je verdient dan een dubbeltje en als je bij mijnheer van Daleheim komt, vraag je een briefje, waarop moet staan, dat het pakje door hem ontvangen is. Als je dan dat briefje weer hier bezorgt, krijg je nog een dubbeltje." „Ik zal er voor zorgen, dat u over mij tevreden kunt zijn, mevrouw," hernam Piet, zeer verheugd gestemd, jn 't vooruit zicht zoo onverwacht twee dubbeltjes te zullen verdienen. Twee dubbeltjes waren voor den armen jongen een schat, zooals hij nooit had be zeten. Reeds overlegde hij wat hij voor dat geld al zou kunnen koopenmisschien wel drie lekkere gebakjes; één voormoederen voor de beide zusjes ieder een. Wat zouden ze blij zijn met zulk een onverwachte verrassing. Mevrouw Hovendam, de dame die den jongen had aangeroepen, was onderwijl naar binnen gegaan om 't pak te halen. Spoedig was zij terug en overhandigde Piet het pak, met de woorden: „breng 't nu terstond heen; je weet 't adres, hé! Mijnheer van Daleheim „O, ja, mevrouw! Hoogstraat No. 112", viel de knaap haar in de rede. „Goed zoo! En hier is je dubbeltje en ook nog een stuk Chocolade, dat je onder weg moogt opeten." „Dank u duizendmaal, mevrouw!" „En denk er vooral aan," voegde de dame hem nog toe, datje niet zegt van wie 'tkomt. Als mijnheer van Daleheim er naar vraagt, dan zeg je maar, dat Sint-Niklaas je gezonden heeft. Denk er vooral om, dat je een bewijsje vraagt van de goede be zorging." „U kunt er stellig op rekenen, mevrouw!" Met die woorden toog Piet haastig op weg, met 't pak onder den arm. Gauw hapte hij eens van 't stuk Choco lade en proefde wel, dat 't heel lekker was. Toen hij voor de tweede maal een hap wilde doen, bedacht hij eensklaps, dat 't toch aardiger zou zijn, om te huis moeder en de zusjes ook ieder er een stukje van mee te deelen. Zij proefden zulk lekkers in den laatsten tijd ook nooit. 't Stuk chocola verdween in Piets zak, bij het dubbeltje. Weldra belde bij aan in de Hoogstraat, No. 112. Een dienstmeisje opende de deur. 't Compliment van Sinterklaas," zei Piet heel gewichtig, „en hier is een pak voor mijnheer van Daleheim." „O, allerbest", hernam de meid, het pak aannemende; „doe maar de complimenten terug aan Sinterklaas en zeg hem, dat hij zooveel als bedankt is." „Maar mevrouw heeft gezegd..." „Wat! mevrouw?" vroeg de meid lachend, „en ik dacht dat je kwaamt van Sinterklaas."' Piet bloosde verlegen en zich snel her stellende, ging hij voort: „och, ik ben aan zulke boodschappen nog niet, gewoon; ver klap 't asjeblieft niet aan mijnheer. Maar Sinterklaas dan, heeft mij opgedragen, dat ik een bewijgje van mijnheer moest terug brengen, dat hij 't pak in orde heeft ont vangen." Ah, zit dat zoo! Nu, wacht hier dan maar even, dan ga ik dadelijk zulk een papiertje voor je halen." Geduldig wachtte de knaap aan de deur en had tijd genoeg om op te merken, dat 't daar een „rejale" boel was. In plaats van de dienstbode, verscheen een poosje later de heer des huizes zeiven, met een beschreven stuk papier in de hand. Op dat papier stond: „In goeden staat ontvangen, met vriendelyken dank aan Sint-Niklaas, een pak "met heerlijke ver rassingen. 5 December. Van Daleheim." „Hier is 't bewijsje, vriendje," sprak de heer van Daleheim op vertrouwelyken toon „maar fluister mij nu eens gauw in 'toor wie je het pak ter bezorging heeft gegeven." „Wel, Sinterklaas, mijnheer," antwoordde, de jongen glimlachend. „Ja, dat begrijp ik; maar vertel mij maar verder hoe de naam van je lastgever is, dan krijg je van mij een kwartje." Een oogenblik stond de jongen besluite loos, maar weldra sprak hij op beslisten toon: „dat zou slecht zijn, mijnheer; dat mag ik niet doen." De Heer van Daleheim kreeg schik in den trouwen bode en zei„maar hoe heet jij? „Je eigen naam mag je mij toch wel zeggen." „Zeker, mijnheerik heet Piet Houtman." PH-aiLLETOH. Wat Sint-licolaaa in Den Helder zag. 5) Zoo gezegd zoo gedaan, 't Wae een heele wandeling en we vatten ons voorgenomen gesprek weer op „Ja", zoo begon St. Nicolaas, ,wat is het leven .Foei", zoo kwam myn vrouw tnsschen- beide, „hoe kunt n dat vragen, eerwaarde? U hebt toch wa*rljjk lang genoeg geleefd om te weten wat het leven is. Als ikdatnn nog zei, die aandeningaDg sta" »Och, ja", zei de onde heer na dat varken had-ia een beetje sentimenteele bui leve het leven I" Daar zagen we het was inmiddels na genoeg donker geworden en de lantaarns werden aangestoken, een héél arm jongetj loopen. Hy was gekleed in een lompeDpakje had een heel dunja«je aan, waarin zyn mag»r slecht gevoed lqfje bibberde. Maar bjj flrot of het leven er van af hing: ,0 Suzanna, wie ist das L°ben wunderschöil" „S'akkerd", zei roya vrouw. „Dht is een ware filosoof," zei St. Nicolaas, „die vraagt niet wat is het leven, die zegt: het leven is op zichzelf schoon." Toen, met een stentorstem, waartoe ik den onden heer niet in staat had geacht, riep bjj: »Hè, jongen!" De jongen staakte zijn gefluit. „Kom eenB hier", zeide de bisschop. „Kom j\j maar hier, ouwe", zai het filoso fische jongemensch, maar kwam toch een stapje nader. Hoe heet je?" vroeg St. Nicolaas. Kobnssie", was 't antwoord. „Kobussie", zei de onde heer, >als ik je non eens een gulden gaf, wat zou je dan doen „Houtman, zeg je; Houtman? Ik heb een brave man gekend van dien naam en wacht nog altoos op een bezoek van hem. Hij was stuurman op een koopvaardijschip, de schoener „Flora" en heette Friis Hout man." „Dat was myn vader, mijnheer!" „Wat zeg je, ventjewas dat jou vader?" „Ja, mijnheer!" „En is hij „Dood, mijnheer," viel Piet den vrager in de rede. „Och, och, wat jammer, zoo'n brave man „Maar kom toch even binnen, beste jongen en vertel mij meer van hem," zei de heer, die eenigszins ontroerd scheen en den knaap meevoerde in de prachtige woning. Hy drong den bedremmelden jongen op een der stoelen, waar Piet in stomme ver bazing neerzat, de pet in de handen rond draaiende. „Uw vader, beste jongen," vervolgde de heer, „heeft uit de rivier bij Paramaribo mijn eenig dochtertje van een ge wissen dood gered." „Mijn moeder heeft er mij wel eens van verteld, mijnheer, en mij ook het fraaie gouden horloge wel eens laten zien, dat hij van u ter herinnering heeft gekregen." „Juist en plechtig beloofde je vader mij toen, om mij hier in Nederland te zullen bezoeken, zoodra ik hier woonachtig zou zyn en nu woon ik hier reeds twee jaren." „Maar mijn goede vader is reeds drie jaren dood, mijnheer. Zyn schip is in het kanaal van Bristol met man en muis vergaan." „Arme jongen! En hoe maakt 't je moeder?" „Ze is gezond mijnheer en gaat uit schoonmaken. Daarbij drijft ze een zaakje in schuur- en poetsgoed." „En geeft dat een behoorlijk bestaan?" „Wij moeten heel zuinig leven, mijnheer!" „Heb je ook zusjes en broertjes?" „Twee jonge zusjes, mijnheer! Doortje en Minade jongste is pas vier jaren." „Vreemd dat je moeder mij nooit beeft opgezocht." „Zij heeft stellig niet geweten, dat u hier woonde, mijnheer." „En waar woont je moeder?" „In de Klaversteeg, mijnheer, nummer 14". ,,'t Spijt mij, dat mijn dochtertje, mijn Betsy niet hier is, dan kon ze jou nog eens bedanken voor datgene wat ze aan je braven vader verschuldigd is. 'tKind was toen nog geen acht jaar, toen je vader zoo moedig in de rivier sprong om haar te redden. Nu, groet vooral je moeder van my en zeg baar, dat zij mij morgen even komt bezoeken. Hier, dat is voor jou I" De Heer van Daleheim drukte Piet een gulden in de hand en de knaap aarzelde om het geldstuk aan te nemen. Zoo rijk was hij nog nooit geweest. Met zijn bewysje gewapend, spoedde hij zich naar Mevrouw Hovendam, belde aan en overhandigde de dame het briefje. „Je bent een beste jongen," sprak de dame, en gaf hem bet beloofde dubbeltje. Beleefd nam de knaap de pet af en toog verder. Met zijn schat, nu aangegroeid tot f 1.20, spoedde hij zich naar een banket winkel. Voor zijne moeder en de beide zusjes bad hy weldra iets uitgezocht en betaald. 1 Piet meende maar alles te moeten be steden en toog naar een speelgoedwinkel, waar hy voor ieder der zusjes een pop kocht voor een kwartje per stuk. Nu had hij nog juist een kwartje over en daarvoor kocht hij een alleraardigst kopje, waarop met vergulde letters stond: I „Voor Moeder". In het vooruitzicht van ze thuis nu eens recht gelukkig te maken, snelde de jongen naar de Klaversteeg. Stom van verbazing zag de moeder de geschenken uitpakken en de zusjes jubel den luide van pret, toen zy ieder een pop kregen met een lekker gebakje er bij. De moeder was innig gelukkig met "t I fraaie kopje. Sprakeloos, doch meteen traan in de oogen, pakte ze haar jongen en zoende hem dankbaar op de wang. Onderwijl Piet het stuk chocolade uit den broekzak te voorschijn bracht en dit in vier stukjes ging verdeelen, vertelde by van de ontmoeting, welke hy had gehad en waardoor hij in staat was geweest alles te koopen, wat hij had meegebracht. De kostbaarste verrassing zou stellig geen gelukkiger menschen hebben kunnen maken, dan hier in dit arme gezin de eenvoudige dingen deden. Niet lang na Piet's vertrek uit het huis van mijnheer Daleheim, was Betsy tehuis gekomen. Haar vader maakte 't pak open, dat ook voor zyn dochtertje veel kostbaars bevatte. Ruim een jaar geleden was Betsy's moeder gestorven en nu werd zij wel eenigszins verwend door haren vader. Toen bij haar verteld had wie 't pak had bezorgd, sprak het meisje: „maar Pa, wat kunnen wij nu eens een heerlijke Sinter klaas bereiden aan die ongelukkige men schen." „Op welke manier, mijn kind?" „Als wij nu eens dadelyk naar eenige winkels gingen, om 'teen en ander voor de ongelukkigen te koopen en wy gingen dan met eene vigelante naar de Klaversteeg, wat zouden zy dan een pleizierig avondje hebben." „Dat is een kostelijke inval, Betsy," zei mijnheer van Daleheim. Aanstonds waren zij gekleed om uit te gaan en stapten met haastige schreden naar de winkels. Speelgoed, lekkernij en mooie boeken werden gekocht en in pakken gedaan. Mijnheer van Daleheim had onderwijl een koetsier gewenkt, die alles in zijn rijtuig laadde. Toen stegen vader en dochter ook in en voort ging 't, naar de Klaver steeg, waar zij nog vóór zeven uur aan kwamen. Na zich van 't huisnummer vergewist te hebben, opende de heer van Daleheim voor zichtig de straatdeur en was Betsy reeds druk bezig de pakken uit het rijtuig te nemen en in het portaaltje te plaatsen. Haar vader trok de buitendeur weer toe en begon er geweldig tegen te bonsen. Toen zy een binnendeur hoorden open gaan, sprongen de bezoekers in de koets en reden snel weer been met een onbeschrij felijk prettig gevoel in 't gemoed, Piet zag terstond wat er gebeurd was en 'teene pak na 't andere werd geopend, onder 't blij gejubel der meisjes en door de moeder in de gelukkigste stemming aanschouwd. Veel later dan gewoonlijk gingen de kinderen naar bed en droomden toen nog lang van den goeden, milden Sinterklaas. Een volgenden dag kreeg de weduwe Houtman bezoek van den Heer van Dale heim en diens dochtertje. De weduwe, wel begrijpende waar gis teren al die Sinterklaasverrassingen van daan gekomen waren, wilde geroerd de goede menschen bedanken, doch mijnheer van Daleheim weerde dit af, door te zeggen „ik kwam hier eigenlijk om eens over heel wat anders met u te praten." Toen vroeg hij aan de weduwe of zij ook lust had te verhuizen. Mijnheer van Daleheim vertelde dat in eene andere buurt een winkel was over te nemen in garen, band en dergelijke arti kelen. Hij had, na zich eerst overtuigd te hebben, dat er een matig bestaan in was te vinden, den winkel bereids overgenomen. De arme moeder wist niet wat zij er op moest anfwoorden en dankbare tranen ver stikten haar stem. Betsy was onderwijl met de beide doch tertjes bezig en las haar uit de boeken aardige vertellingen voor, waarnaar de meisjes met open monden luisterden. Nog vóór Kerstmis had de familie Hout man haar intrek genomen in 't nette winkelhuis. Piet, die zeer bevattelijk was en gaarne wilde leeren, werd door mijnheer van Dale heim op een dér beste scholen van 't stadje geplaatst. Zeedijk-Observatie. doob p. n. v. R. «Een galden?" zei Kobassie, met een open mond, stom van verbazing. «Ja ja, kyk maar". En de bisschop hield het blinkende muntstuk voor 'sjongelings verbaasde oogen. >Ooo!" zei Kobnssie. •Nou, knn je niet antwoorden?" vroeg myn vrouw. «Jawel juffrouw, mefrouw", zei Kobnssie. •Nou, spreek op dan, wat zou je er mee doen BIk ging d'r wat voor koopen, juffrouw. mefrouw". „En wat ging je d'r voor koopen „Voor moeder". St'. Nicolaas keek my triomfantelijk aan, by het woord „moeder", alsof hy zeggen wilde: fe.e je wel, dat 't een jongen is daar wat goeds in steekt? Ik knikte terug: J8» j«» begrijp n- „Voor moeder", zoo zei hy, «een koek". •Prachtig. En voor vader? «Vader is dood", zei Kobassie", „en heit geen koek noodig". Hiertegen was niets in te brengen. En je broertjes en zusjes?" vroeg myn vrouw. ,Of heb je die niet? „Jawel juffrouw, mefrouw, zeven". „Wat zeven? Broertjes of zusjes?" „Broertjes. En vier zusjes". „Bewaar ons, zyn jelui met z'n twaalven?" Jajuff-ouw mefrouw. En moeder wascht." Weet je wat jy doen moest, Kobnssie? Je moest morgen eens by me aankomen, Kanaalweg 100". «Ja juffrouw mefrouw. Maar die gulden?" «Die mag je houden, jongen. Maar wat zon je er nog meer voor koopen?" En nu ging Kobnssie aan 't opnoemen: •Voor Daatje een pop, voor Leentje een stuk sjokola, voor Mariefje een boek, voor Annelien een kam", voor Jantje, Pietje, Wimpie, en nog een stuk of wat van dia penters een stuk speelgoed, voor de oudere jongens een py'p of sigaren. »En wat voor je zelf, Kobnssie?" „Voor me zelf?" zei Kobnssie, «gaai ik e«n keer naar de bioscoop. Binne' t aukke mooie verhalen". 'Nou, jy bent een brave jongen, hoor", zei St. Nicolaas, „denk er om, morgenochtend Kanaalweg 100". •Ja, meheer", zei Kobusaie, en hy zette tjjn wandeling voort, opnieuw zyn lyfdenu uithalend: „O Suzanna, wat is dat leven wonderschoon". Wy gingen inmiddels naar den bazaar van den heer J. tak Willigen, Weststraat. Ont zettend, wat daar een voorraad was! Eu letterlijk van allesvan prachtige lnxe voor werpen, als klokken, sehoorsteengarnitcreD, fijn glas- en aardewerk, tot eenvoudige huis houdelijke zaken toeja, prer-te- en lees boeken ook. Men kan zoo niet bedenken of het is er. Iets nienws is de kinderbioscoop, en de heer Van Willigen liet baar ons zien de vernuftige constructie en de aardige vondst trokken myn vrouw seer aan, die er terstond een medenam, of liever liet thuis bezorgen. We bleven gernimen tyd rond- loopeo, vol enthousiasme over de groote sorteering, en verlieten zeer voldaan den wiokel. Wy moesten onB haasten, wilden we voor dien dag nog ons programma af wei ken en zoo trokken we allereerst naar het rywiel- magazyo van de firma Lafébeb, Zuidstraat, met zyn keurige sorteering, waaronder uiter mate geschikte St. Nioolaaa-cadeaux. We passeerden vervolgens het filiaal van den heer J. va» Willige», waar hoofdzakelijk een keur van meubelen zyn tentoongesteld, den winkel van den heer T. Boon met keurige muziek-instrumeuten (harmonica's, cithers. piano's, orgels en mnziek), van den heer J. Gras met een groote collectie horloges, ringen, wekkers, armbanden etc. en den heer G. J. Feijkn (sigaren -, waar we onze sigaren, die alweer i p waren, gingen aanvallen en tevens bestellingen deden in sortimeDts kistjes, er, kwamen zoo voorbij de „Emma", het in- strnctieschip, dat als een logge, zwarte kolos ons al eenigen tyd kad toegeroepenhier moet je wezen 1 „Thans breng ik n by de Onnoozele Schaapjes", zei ik en keek den ouden beer oolyk aan. Dien avond had een glad-Janus het nieuwtje verspreid, dat een schoenertje van vreemde nationaliteit aan den overkant in de gronden was geloopen. By den Windwijzer direct levendige belangstelling. Met alle inspanning probeerend om te zien, te onderscheiden, waren een paar mannen aan het rondspionneeren, op 't laatste knipperend met de moc-geworden oogen. Maar toen iemand nit hun midden er achter kwam, dat een pittige jutter hea een kool gestoofd had, trokken se haastig terug langs het hellend grindpad, naar de oude Helder, gestemd in razernij over den hatelyken treiterigen lummel, dien ze gerust een dochiig pak slaag hadden willen geven voor dergelijke aardigheden. Daarom stond de openlucht- societeit, het houten gebouwtje, spoedig weer in een saaie verveel-periode, onder de nacht zwarte lucht, waarin loodzware, gezwollen wolken, barstend vol van yselyken hagel, wild en woest zwierden en cirkeldeo. Alleen een enkele bt-jaarde zeerob, die er óók inge vlogen was, een logge gedaante in laDge, dikke jas en versleten bolhoed op het reeds gryzende hoofd, had zich nutteloos willen opofferen in het barre weer, bleef in de volkomen doDkc-rte van het afgesloten vierkant achter om met onderzoekersbhk te spieden Daar de open zee, witgeslagen door den stormwind. Met cod onverstaanbaar binnensmonds-taaltje begluurde hy de geheele horizon, waarlangs een felle brandgloed trok, steeds donkerder, dieper van kleur wordende, totdat deze pal-West door gruwelyk zwarte, op elkander gestapelde wolk massa's werd gebroken. Naar die geweldige, dreigende bastions, als geelgranwe volkaan- toppen opdoemend nit do diepte, richtte de onde visscberman byna onafgebroken het ge rimpelde hoofd, zachtjes knikkebollend alsof-ie droomde. Af en toe sneed een valsch licht met nydigen koperglans precies bliksem stralen door de gescheurde inktzwarte wolken heen, waaier-vormige bundels, recht en glad, die soms verblindend spiegelden over een smalle strook nat zand aan het uiterste pnntje van Trxel. Dha was het alsof hy een noodschot hoorde, ontwaakte nit bedwelmende oogenblikken. Want hy stapte driftig oen paar passen naar voren, met de vuisten in de zakken van zyn broek, die zoodoende hoog opge trokken werd en uit welke korte, gorafelde pijpen een paar bloedroode sokken kwamen. En ging nauwkeurig turen in het tumult van den dampkriDg, nog tienmaal scherper dan tevoren, met zoo'n spannende aandacht, dat je onwillekeurig belangstellend m.ékcek. Er verliepen seconden. Byna zonder adem te balen spande hy zyn uiterste oplettendheid. Aan een ongelnk? God weet het. In een witten, fijaen nevel staarde hy strak tot zyn oogen traanden. Met een rooden zakdoek wisohte by ze haast onopgemerkt weg. Begon toen op nieuw met frisschen moed te observeeren. De zee had eeu konden, pikzwarten glans en hier en daar kuifde een schuimveeg: de deining die tegen iets opklotstc en waarvoor al zyn opmerkzaamheid gaande was. Met klare, koele bedachtzaamheid volgde hy ééu gevaarte, omwoeld en ondermijnd door golven massief en geweldig. Ditt moest een schip zyD, waarvan de lichtmatrozen misschien wel op de ra's martelden om de zrilen te reven. Onder de kim blonken wat sterretjes en nu zag je ineens duidelijk een flink vaartuig, van alle geheimzinnigheid omringd, een schip met bootendek, commandotoren en stuurhuisje tnsschen sohoorsteenen die ontzaglijken rook Bpawden. Hy, de oude jutter vlak voor my, kmde den omtrek tot zóóveel mijlen en wat één oor. Volkomen bewust, wist hy wddr die boot zich bevond. Was er gevaar? Ging die bodem aanstonds Daar de haaieD, zooals eobte zeelieden wel eens zeggen zonder veel ophef Nog steeds' luisterde hy, wellicht om het geraas van een rollend sohip, om het kraken van een groot lichaam te hooren. Ik wilde hem even interviewen, vragen hóé het er nu eigenlijk mee stond: of de waterdichte schotten van dat voorschip mogelijk al inge drukt en de hielplaten doorboord waren, of het bakboord ooder water was geloopen, of de reddingsbooten uitgezet en de bemanning er ingelaten werd, of of er géóo hoop „By de onnoozele wht?" „Schaapjes, eerwaarde", zei m'n vrouw, „maar ze zyn niet onnoozel, lang niet". „Wat bedoel jelui?-' vroeg de oude heer verwonderd, „of hou je me voor den mal „Heelemaal niet, hooggeachte bisschop", riepen we als uit óan mond, ,,'t is het eta blissement van de hoeren Kannewasseb Zoon, die het met den naam van „Onnoozele Schaapjeshebben gedoopt. Maar onnoozel is hy, die denkt, dat men daar niet goed terecht kan voor alle mogelijke soorten manufacturen en dames-artikelen. Men vindt er... ja, wat allemaal?" „Boa's, bontmoffen, kraagjes, kanteD, ver schillende manufacturen, handschoenen, boeze laars, en zoo voort", ging myn vrouw voort, die daar meer speciaal eene keuze van maakt, „en goedkoop, dat kan ik u verzekeren." Behoef ik nog te zeggen, dat we de On- nooze Schaapjes met een bezoek vereerden? „Vlak er naast vindt men „de Alle mansgading van den heer Ph. Vries lander, eerwaarde", zei ik. „Allemansgading? Wat is dat?" „Dat is voor elk wat wils, eerwaarde", viel myn vrouw in. „Dia? vindt men kachels, lampeD, lantaarns, alle mogelyke soorten ijzerwerken en huishoudelijke artikelen". „Dan moeten we ook daér heen", zei de bisschap. „Kom maar gauw". Eu hy' troonde ons meer naar binnen. „De Allemansgading" bleek zyn naam eer aan te doen en met een zeer verlichte beurs verlieten wy den overvollen winkel. „Na moet ik nog even wijzen op het magazijn van den heer A. Coltof-, zoo giog ik voort, „wat u nu nog te kort komt op het gebied van manufacturen en dames artikelen, kuDt u daar aanvullen." En öf St. Nicolaas te kort kwam! ^De heer Coltof sloofde zich uit en met reus achtige inkoopen van alles en nog wat en de heer Coltof had een enorme kenze verlieten wy zyn magazijn, om de brug over te steken Daar den buitenkant. St. Nicolaas was enthousiast over het pa norama, dat de zee hem aanbood; ofschooD er, daar het duister was, van het vergezicht meer was, niet de geringste. Maar het oudje scheen volstrekt niet gestoord te willen worden, plantte zyn boenen nog vaster, be kommerde zich om niemand en nam alléói) met een a-kere koortsachtigs vlugheid op wht er in 't Westen gebeurde. Plotseling klonk daar een spookachtige jammerklacht een mistsirene brulde eenige minuten lang, overschreeuwde alle andere kl«nken in de ODtstuimigheid. Wy 1 een ve-radrglyke schaduw over het schepenkerkhof hing, werd het daarginder aan boord alsof een treinmachinist de remmen aandraaide. De kapiteiD, de ge zagvoerder, de stnurman hy in wiens handen d i e boot was had stellig nog goede zenuwen, waarschynlyk riet naar ge noegen van Hen „uitkyk aan wal", die zuch tend gaderioeg, dat men in het verschiet een-twe»"drie met halve kracht stoomde, dat men de noodige streken naar bakboord liet uithalen, dat men door deze koersverandering -oorby de zoo met recht gevreesde Razende Bol sluifde. M»t den boeg omhoog, zich tevergeefs verzettend tegen den goeden wil van den roerganger, liep deze boot in veilige richting en stevende langzamerhand nit 't gezichtOogenblikkelyk daarop kwamen de hnilende buien los en toen een gemarte'd en gedreven Urker schubje k-<rt onder den wal in den on'<*rmhartigen regen en door den verraderlijken Zuid-We*ter) ook om de kromming van den djjk was geworsteld, stapte de breede, vierkante man weer in het hokje «d, schyobaar gerustgesteld, begon hy ongevraagd een knuspraatle. Ja, ja, maat vanavond is die nou ge lukkig en morgen komt er misschien een die onherroepelijk verloren is. Maar tegen jou gezegd: de balans is van dit jaar nog niet erg schitterend en het zou me heelemaal niet verwond-ren als we in 't einde van de vol gende maand eeD groote nnl hebben, 't Is of de duvel in 't spel zit je beleeft tegen woordig geen strandingen meer. die wat voor een arm m«>n*ch opleveren. Meely, zee je m«t de slacht' ff -rs, die dan kunnen omkomen? Malligheid. Wy zyn er toch om ze te redden? Eo die per slot van rekening naar de kelder gaan niets aan te doen. En wat klets je toch? Less jy de kranten? En weet je dan niet wat er aan de Middellandsche Zee wordt afgespeeld? M'n lieve mensch, daar ruimen ze dnizenden menschen op, daar dooden ze moedwillig jonge mannen in de kracht van hnn leven. Is dat niet gruwelyk Vóél erger dan dat er hier aan 't Nieuwediep eeD paar verdrinken. Onze lieve Heer bewaart om een ander mans ongeluk te willen, nóóit, maar het is ook te gek om er over te praten het volk komt t in den regel wel af. Een rechtgeaarde Nienwedieper laat geen enkel wezen, geen hond, geen kat gemoedereerd bj) Mageren Hein landeD. Of hebben onze jongens daar nog niet voldoende bewys van gegeven Het schip zelf is een andere zaak. Hoo grooter hoe liever zoo vast als een muur op het droge en niet al te gauw naar beneden of in stukken en brokken. Wkt? Zoo'n schuit is feitelijk de kluif waar van iets valt te halen. Jongen, het is zoo mooi, als je voor eenige maanden bent ge borgen door zoo'n karwei. Moeder, de vrouw, kan de centen wat best gebruiken. Ze kykt by zoo een gelegenheid nog vroolyker dan wy. Maar dat moet je niet kwaljjk nemen, ze groeien heelemaal niet in de narigheid ze houden van een buitenkan* j«. Als ervan den dyk een berichtje komt, dat er «kt zit, dan we ten ze genoeg, dan zyn die wijven in d'r schik alsof ze een lot uit de loterij hebben getrokken. Moet je er op uit om het zwaarste werk op te knappen, om de schipbr'-ukelingen uit hun bachelyken toestand te brengen nou ja, dan zitten ze eerst een beetje in 't nauw maar als dat goed afloopt en als de bark het niet te gauw opgeeft en als de Dasleep een aardig melkkoetje wordt dan gaat de ellende in 't vergeetboekje, dan maakt het vooruitzicht op bet sjouwt je alles goed. Voor zoo'n sjonwtje zetten ze de aardigste ge zichten die je maar verlangen kan. Vreemde schepsel*, die wyvenl Bent nwes getrouwd? Niet? Man, spriDg uit je vel van pleizier! 't Is zulk raar goed. Daar beb je die van myn door-en-door best als je maar wat (huis brengt. Is er niemendal te verdienen, dan moet je voorzichtig weiende minste kwestie wordt oorlog. Gelukkig ben ik in niet veel te zien was, maakten de lichtjes, langs de rompen der schepon een aardig effect. „Jammer", zei ik, „dat u de „Gelderland" niet te zion krijgt, maar die ligt in Constan- tinopel en de „Korlenaer" is te Smyrma". „Waar ik bisschop was", zei St. Nicolaas. „Ik dacht dat u uit Spanje kwam", merkte myn vrouw op. „Kom ik ook, mevrouwtje, kom ik ook. Maar in Smyrna ben ik, zooals u toch wel weet, bisschop geweest". Zoo pratende, waren we op de Hoofdgracht gekomeD, en wees ik de zaak van den heer W. C. van Breda, aan den ouden heer. „Ik had wel zin in een lettertje", zei by. „Jullie ook Zin bad ik wel, maar ik protesteerde er tegen dat myn gast ons trakteeren zou. Nietwaar, een mensch heeft bik z'n gevoel van eer. „Och wat", zei St. Nicolaas, „vooruit maar. Wat komt er nou zoo'n banketlettertje op a*D E:<fio, we gingen bjj den heer v. Breda binnen en kochten daar heerlijke letters. Om maar dadelyk te vertellen het vervolg hiervan kan ik n zeggen, dal ze odb overheerlijk smaakten toen we ze 's avonds by' een kopje chocola gebruikten. Oonoodig te zeggeD, dal we alle drie nit den zak snoepten en al etende de Hoofdgracht verder afliepen. By den heer H. Koppen hielden we stil. Prachtige vazen van allerlei soorten porceleiD, mooie loxe voorwerpen waren daar le zien. Het was een lust voor het oog en myn vronw was er met geen stok voorbij te krygen. Ook maakte zy eventjes een snoepreisje naar gez. Sant, die een prachtcollectie poppen- hoedjes had geëtaleerd. „Och, och, och, kyk toch eens wat doddig", zoo zei ze. Ik echter trok haar voort, Daar den winkel der firma S. J. Prins Co. Ddar deden we een massa inkoopende firma ruimt prente boeken op, en heeft bovendien een schat van heerlijkheden voor kinderenspeelgoe deren, kinderspelen, pus papier, opschrijf boekjes, leesboeken, otc. etc„ te veel om op te noemen. Van Prins naar G. de Babbanson was slechts een paar pas. Deze winkel, alweder manufacturen, bleek voor de koop'.ost van den onden heer nog voldoende te bezitten om daar eenige flinke inkoopen te doen. Vöor we verder giügoD, maakten we een kleinen omweg langs een gedeelte der West straat. St. Nicolaas wilde sioh laten foto grafeeren en ik raadde hem aan bij den heer C. Arents te gaan, die een keurig atelier beeft en allerlai soort van artistiek werk levert. De heer A. G. A. Verstegen (sigaren) leverde eenige kistje geurige en goedkoope mokertjes, de Singeb-Maatschappu stond eeD paar naaimachines af voor eenige goede kennissen van den Sint, terwjjl de voorraad muziekinstrumenten, reeds elders ingeslagen, door den heer W. H. Tikleoot nog werd aangevuld. Toen moesten we terog, langs de Achter gracht bewonderden het aardige uitzicht op den molen, en vervolgens de voorname def tige uitstalling van den heer C Kissewetteb. Deze beeft, Daar myn vrouw beweerde, snoe zige St. Nicolaas-cadeanx; tea-coiies, prach tige gobelins, tapijten, loopers, en ze water tandde van al dat moois. Toen girgen we b({ den heer P. Spbcit de nieuwe portret ten der Koninklijke ia ilie bekyken, als ook de fraaie etalage der vulpenhouders. Dit was nu Det zoo'd art kei om wat van in te slaan, vond de bissch >p, maar de heer Spruit bleek ook nog andere zaken te hebben: prachtige gravure*, keurige boeken, etc. E'on by Gebr. de Waard aangewipt, waar de heer Geiok, filiaalhouder, eenige kistjes fijne sigaren afstond. Myn vronw had er aardigheid in, by de nienw-geopende 8nelfotoqrafie inrichting haar aardige snuitje te vereeuwigen; ze wou daar poat- zegel-foto's van maken; ik vond 't een aardig idós om aan nicht Sofie zoo iets te sturen. Toen wandelden we moe en hongerig huis waarts. (Slot volgt).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Vliegend blaadje : nieuws- en advertentiebode voor Den Helder | 1912 | | pagina 1