KLEINE COURANT
't Vliegend Blaadje
voor HeldorTexel,
en Anna Paulownam
No. 4154.
Zaterdag 80 November 1912.
40ste Jaargang.
't Vliegend Blaadje p. 3 m. 50 ct, tri p. poe175 ct, boitealaad 11.25
Pre- Zondagsblad 37| 45 f 0.75
osiën Modeblad 65 75 f0.90
(Voor bet buitenland bij vooruitbetaling.)
Advertentiën van 1 tot 5 regelt (bij voomitbotaling) 80 cent.
Elke regel meer6
Be wij a-exemplaar2^
Vignetten en groote lettert worden naar plaatsruimte berekend.
Intaro—
Talafoon BO.
Verschijnt Oinadag- en Vrijdagmiddag.
Uitgever C. DE BOER Jr. (v./h. BERKHOUT t Co.), Helder.
Buroauxa tpooratroat en Eoningetraaft.
Tweede Blad.
OUDE KENNIS.
Sint-Nicoleavvertelling,
door
W. METS Tz.
In de levendigste winkelstraten van 't
stadje E. was 't in den namiddag van den
vijfden December al bijzonder druk.
't Talrijkst was overal de jeugd ver
tegenwoordigd, die nu en dan baar lustig
gezang deed hooren. Onophoudelijk weer
klonk het prettig:
't Heerlijk avondje is gekomen,
't Avondje van Sint-Nicolaas.
Werd bet gezang al eens afgebroken, dan
was 't om elkaar mee te deeleD wat men
van den Sint gevraagd had en welke ver
wachtingen er zoo al gekoesterd werden.
„En jij, Piet?" vroeg een jongen aaneen
kameraad van ongeveer twaalf jaar oud.
„Ik reken op niemendal", klonk het
eenigszins somber en toch niet bitter.
„Dat is al heel weinig", hernam Joost,
Pièt's schoolkameraad.
„Neen, hoe zou mijne moeder iets voor
ons kunnen koopen? Had zij nog een
kleinigheid te missen, dan moest zij 't
maar liever besteden voor mijn beide zusjes,
Doortje en Mina; ze zijn nog zoo klein."
„'t Is toch jammer dat je vader moest
verdrinken," sprak Joost, „anders zou je
toch stellig ook van Sinterklaas wel wat
hebben gekregen."
Vader is al drie jaar weg," hernam Piet
„maar enfin, als ik nog maar een paar jaar
ouder ben, dan kan ik al wat verdienen."
„Ga je dan ook naar zee?"
„Misschien wel; dat weet ik nog niet;
maar moeder is er erg tegen."
„Och, aan den wal is ook wel wat te
verdienen, al is 't in het begin niet veel."
Andere kameraden voegden zich bij de
jongens en weer was het feest van den
dag 't onuitputtelijk onderwerp der leven
dige gesprekken, nu en dan afgewisseld
door het gezang.
't Werd reeds vroeg donker en.de win
kels zagen er nu eerst recht mooi uit,
schitterend verlicht als zij waren.
De winkeliers en hun helpers kwamen
bijna handen te kort, om alle bezoekers
met de vereischte vlugheid te bedienen.
Piet kreeg al gauw genoeg van dat
hopeloos toekijken en besloot maar liever
eens naar huis te gaan, misschien kon hjj
later op den avond nog wel eens zien naai
de winkels.
„Ga je nu al heen?" vroeg Joost; ,,'t is
nog zoo prettig hier."
„Och, wat geeft 'fc allemaal," hernam
Piet en vervolgde zijn weg.
Door de Kroonstraat gaande, werd hij
door eene dame, die aan de deur van hare
fraaie woning stond, aangeroepen.
„Wat belieft u, mevrouw?" vroeg de
knaap, met de pet in de hand.
„Ben je hier goed heleend in de stad?"
„Jawel, mevrouw!"
„Weet je waar mijnheer van Daleheim
woont?"
Bedoelt u die inde Hoogstraat,mevrouw?"
„Juist! Hoogstraat No. 112."
„O ja. mevrouw, dat is maar een minuut
of vijf, zes, hier vandaan."
„Ja. ver is 't niet. Maar zou jij daarheen
even een pakje willen brengen?"
„Heel graag, mevrouw!"
„Best! Je verdient dan een dubbeltje en
als je bij mijnheer van Daleheim komt,
vraag je een briefje, waarop moet staan,
dat het pakje door hem ontvangen is. Als
je dan dat briefje weer hier bezorgt, krijg
je nog een dubbeltje."
„Ik zal er voor zorgen, dat u over mij
tevreden kunt zijn, mevrouw," hernam
Piet, zeer verheugd gestemd, jn 't vooruit
zicht zoo onverwacht twee dubbeltjes te
zullen verdienen.
Twee dubbeltjes waren voor den armen
jongen een schat, zooals hij nooit had be
zeten.
Reeds overlegde hij wat hij voor dat
geld al zou kunnen koopenmisschien wel
drie lekkere gebakjes; één voormoederen
voor de beide zusjes ieder een.
Wat zouden ze blij zijn met zulk een
onverwachte verrassing.
Mevrouw Hovendam, de dame die den
jongen had aangeroepen, was onderwijl
naar binnen gegaan om 't pak te halen.
Spoedig was zij terug en overhandigde
Piet het pak, met de woorden: „breng 't
nu terstond heen; je weet 't adres, hé!
Mijnheer van Daleheim
„O, ja, mevrouw! Hoogstraat No. 112",
viel de knaap haar in de rede.
„Goed zoo! En hier is je dubbeltje en
ook nog een stuk Chocolade, dat je onder
weg moogt opeten."
„Dank u duizendmaal, mevrouw!"
„En denk er vooral aan," voegde de dame
hem nog toe, datje niet zegt van wie 'tkomt.
Als mijnheer van Daleheim er naar
vraagt, dan zeg je maar, dat Sint-Niklaas
je gezonden heeft. Denk er vooral om, dat
je een bewijsje vraagt van de goede be
zorging."
„U kunt er stellig op rekenen, mevrouw!"
Met die woorden toog Piet haastig op
weg, met 't pak onder den arm.
Gauw hapte hij eens van 't stuk Choco
lade en proefde wel, dat 't heel lekker was.
Toen hij voor de tweede maal een hap
wilde doen, bedacht hij eensklaps, dat 't
toch aardiger zou zijn, om te huis moeder
en de zusjes ook ieder er een stukje van
mee te deelen.
Zij proefden zulk lekkers in den laatsten
tijd ook nooit.
't Stuk chocola verdween in Piets zak,
bij het dubbeltje.
Weldra belde bij aan in de Hoogstraat,
No. 112. Een dienstmeisje opende de deur.
't Compliment van Sinterklaas," zei
Piet heel gewichtig, „en hier is een pak
voor mijnheer van Daleheim."
„O, allerbest", hernam de meid, het pak
aannemende; „doe maar de complimenten
terug aan Sinterklaas en zeg hem, dat hij
zooveel als bedankt is."
„Maar mevrouw heeft gezegd..."
„Wat! mevrouw?" vroeg de meid
lachend, „en ik dacht dat je kwaamt van
Sinterklaas."'
Piet bloosde verlegen en zich snel her
stellende, ging hij voort: „och, ik ben aan
zulke boodschappen nog niet, gewoon; ver
klap 't asjeblieft niet aan mijnheer. Maar
Sinterklaas dan, heeft mij opgedragen, dat
ik een bewijgje van mijnheer moest terug
brengen, dat hij 't pak in orde heeft ont
vangen."
Ah, zit dat zoo! Nu, wacht hier dan
maar even, dan ga ik dadelijk zulk een
papiertje voor je halen."
Geduldig wachtte de knaap aan de deur
en had tijd genoeg om op te merken, dat
't daar een „rejale" boel was.
In plaats van de dienstbode, verscheen
een poosje later de heer des huizes zeiven,
met een beschreven stuk papier in de hand.
Op dat papier stond: „In goeden staat
ontvangen, met vriendelyken dank aan
Sint-Niklaas, een pak "met heerlijke ver
rassingen.
5 December. Van Daleheim."
„Hier is 't bewijsje, vriendje," sprak de
heer van Daleheim op vertrouwelyken toon
„maar fluister mij nu eens gauw in 'toor
wie je het pak ter bezorging heeft gegeven."
„Wel, Sinterklaas, mijnheer," antwoordde,
de jongen glimlachend.
„Ja, dat begrijp ik; maar vertel mij
maar verder hoe de naam van je lastgever
is, dan krijg je van mij een kwartje."
Een oogenblik stond de jongen besluite
loos, maar weldra sprak hij op beslisten
toon: „dat zou slecht zijn, mijnheer; dat
mag ik niet doen."
De Heer van Daleheim kreeg schik in
den trouwen bode en zei„maar hoe heet jij?
„Je eigen naam mag je mij toch wel
zeggen."
„Zeker, mijnheerik heet Piet Houtman."
PH-aiLLETOH.
Wat Sint-licolaaa in
Den Helder zag.
5)
Zoo gezegd zoo gedaan, 't Wae een heele
wandeling en we vatten ons voorgenomen
gesprek weer op
„Ja", zoo begon St. Nicolaas, ,wat is het
leven
.Foei", zoo kwam myn vrouw tnsschen-
beide, „hoe kunt n dat vragen, eerwaarde?
U hebt toch wa*rljjk lang genoeg geleefd
om te weten wat het leven is. Als ikdatnn
nog zei, die aandeningaDg sta"
»Och, ja", zei de onde heer na dat
varken had-ia een beetje sentimenteele bui
leve het leven I"
Daar zagen we het was inmiddels na
genoeg donker geworden en de lantaarns
werden aangestoken, een héél arm jongetj
loopen. Hy was gekleed in een lompeDpakje
had een heel dunja«je aan, waarin zyn mag»r
slecht gevoed lqfje bibberde. Maar bjj flrot
of het leven er van af hing: ,0 Suzanna,
wie ist das L°ben wunderschöil"
„S'akkerd", zei roya vrouw.
„Dht is een ware filosoof," zei St. Nicolaas,
„die vraagt niet wat is het leven, die zegt:
het leven is op zichzelf schoon."
Toen, met een stentorstem, waartoe ik den
onden heer niet in staat had geacht, riep
bjj: »Hè, jongen!"
De jongen staakte zijn gefluit.
„Kom eenB hier", zeide de bisschop.
„Kom j\j maar hier, ouwe", zai het filoso
fische jongemensch, maar kwam toch een
stapje nader.
Hoe heet je?" vroeg St. Nicolaas.
Kobnssie", was 't antwoord.
„Kobussie", zei de onde heer, >als ik je
non eens een gulden gaf, wat zou je dan
doen
„Houtman, zeg je; Houtman? Ik heb
een brave man gekend van dien naam en
wacht nog altoos op een bezoek van hem.
Hij was stuurman op een koopvaardijschip,
de schoener „Flora" en heette Friis Hout
man."
„Dat was myn vader, mijnheer!"
„Wat zeg je, ventjewas dat jou vader?"
„Ja, mijnheer!"
„En is hij
„Dood, mijnheer," viel Piet den vrager
in de rede.
„Och, och, wat jammer, zoo'n brave
man
„Maar kom toch even binnen, beste
jongen en vertel mij meer van hem," zei
de heer, die eenigszins ontroerd scheen en
den knaap meevoerde in de prachtige
woning.
Hy drong den bedremmelden jongen op
een der stoelen, waar Piet in stomme ver
bazing neerzat, de pet in de handen rond
draaiende.
„Uw vader, beste jongen," vervolgde de
heer, „heeft uit de rivier bij Paramaribo
mijn eenig dochtertje van een ge wissen
dood gered."
„Mijn moeder heeft er mij wel eens van
verteld, mijnheer, en mij ook het fraaie
gouden horloge wel eens laten zien, dat
hij van u ter herinnering heeft gekregen."
„Juist en plechtig beloofde je vader mij
toen, om mij hier in Nederland te zullen
bezoeken, zoodra ik hier woonachtig zou
zyn en nu woon ik hier reeds twee jaren."
„Maar mijn goede vader is reeds drie
jaren dood, mijnheer. Zyn schip is in het
kanaal van Bristol met man en muis
vergaan."
„Arme jongen! En hoe maakt 't je
moeder?"
„Ze is gezond mijnheer en gaat uit
schoonmaken. Daarbij drijft ze een zaakje
in schuur- en poetsgoed."
„En geeft dat een behoorlijk bestaan?"
„Wij moeten heel zuinig leven, mijnheer!"
„Heb je ook zusjes en broertjes?"
„Twee jonge zusjes, mijnheer! Doortje
en Minade jongste is pas vier jaren."
„Vreemd dat je moeder mij nooit beeft
opgezocht."
„Zij heeft stellig niet geweten, dat u hier
woonde, mijnheer."
„En waar woont je moeder?"
„In de Klaversteeg, mijnheer, nummer 14".
,,'t Spijt mij, dat mijn dochtertje, mijn
Betsy niet hier is, dan kon ze jou nog eens
bedanken voor datgene wat ze aan je braven
vader verschuldigd is.
'tKind was toen nog geen acht jaar,
toen je vader zoo moedig in de rivier
sprong om haar te redden. Nu, groet vooral
je moeder van my en zeg baar, dat zij mij
morgen even komt bezoeken. Hier, dat is
voor jou I"
De Heer van Daleheim drukte Piet een
gulden in de hand en de knaap aarzelde
om het geldstuk aan te nemen. Zoo rijk
was hij nog nooit geweest.
Met zijn bewysje gewapend, spoedde hij
zich naar Mevrouw Hovendam, belde aan
en overhandigde de dame het briefje.
„Je bent een beste jongen," sprak de
dame, en gaf hem bet beloofde dubbeltje.
Beleefd nam de knaap de pet af en
toog verder. Met zijn schat, nu aangegroeid
tot f 1.20, spoedde hij zich naar een banket
winkel.
Voor zijne moeder en de beide zusjes
bad hy weldra iets uitgezocht en betaald.
1 Piet meende maar alles te moeten be
steden en toog naar een speelgoedwinkel,
waar hy voor ieder der zusjes een pop
kocht voor een kwartje per stuk.
Nu had hij nog juist een kwartje over
en daarvoor kocht hij een alleraardigst
kopje, waarop met vergulde letters stond:
I „Voor Moeder".
In het vooruitzicht van ze thuis nu eens
recht gelukkig te maken, snelde de jongen
naar de Klaversteeg.
Stom van verbazing zag de moeder de
geschenken uitpakken en de zusjes jubel
den luide van pret, toen zy ieder een pop
kregen met een lekker gebakje er bij.
De moeder was innig gelukkig met "t
I fraaie kopje. Sprakeloos, doch meteen traan
in de oogen, pakte ze haar jongen en
zoende hem dankbaar op de wang.
Onderwijl Piet het stuk chocolade uit den
broekzak te voorschijn bracht en dit in
vier stukjes ging verdeelen, vertelde by
van de ontmoeting, welke hy had gehad
en waardoor hij in staat was geweest alles
te koopen, wat hij had meegebracht.
De kostbaarste verrassing zou stellig geen
gelukkiger menschen hebben kunnen maken,
dan hier in dit arme gezin de eenvoudige
dingen deden.
Niet lang na Piet's vertrek uit het huis
van mijnheer Daleheim, was Betsy tehuis
gekomen.
Haar vader maakte 't pak open, dat ook
voor zyn dochtertje veel kostbaars bevatte.
Ruim een jaar geleden was Betsy's
moeder gestorven en nu werd zij wel
eenigszins verwend door haren vader.
Toen bij haar verteld had wie 't pak had
bezorgd, sprak het meisje: „maar Pa, wat
kunnen wij nu eens een heerlijke Sinter
klaas bereiden aan die ongelukkige men
schen."
„Op welke manier, mijn kind?"
„Als wij nu eens dadelyk naar eenige
winkels gingen, om 'teen en ander voor
de ongelukkigen te koopen en wy gingen
dan met eene vigelante naar de Klaversteeg,
wat zouden zy dan een pleizierig avondje
hebben."
„Dat is een kostelijke inval, Betsy," zei
mijnheer van Daleheim.
Aanstonds waren zij gekleed om uit te
gaan en stapten met haastige schreden
naar de winkels.
Speelgoed, lekkernij en mooie boeken
werden gekocht en in pakken gedaan.
Mijnheer van Daleheim had onderwijl
een koetsier gewenkt, die alles in zijn
rijtuig laadde. Toen stegen vader en dochter
ook in en voort ging 't, naar de Klaver
steeg, waar zij nog vóór zeven uur aan
kwamen.
Na zich van 't huisnummer vergewist te
hebben, opende de heer van Daleheim voor
zichtig de straatdeur en was Betsy reeds
druk bezig de pakken uit het rijtuig te
nemen en in het portaaltje te plaatsen.
Haar vader trok de buitendeur weer toe
en begon er geweldig tegen te bonsen.
Toen zy een binnendeur hoorden open
gaan, sprongen de bezoekers in de koets en
reden snel weer been met een onbeschrij
felijk prettig gevoel in 't gemoed,
Piet zag terstond wat er gebeurd was
en 'teene pak na 't andere werd geopend,
onder 't blij gejubel der meisjes en door
de moeder in de gelukkigste stemming
aanschouwd.
Veel later dan gewoonlijk gingen de
kinderen naar bed en droomden toen nog
lang van den goeden, milden Sinterklaas.
Een volgenden dag kreeg de weduwe
Houtman bezoek van den Heer van Dale
heim en diens dochtertje.
De weduwe, wel begrijpende waar gis
teren al die Sinterklaasverrassingen van
daan gekomen waren, wilde geroerd de
goede menschen bedanken, doch mijnheer
van Daleheim weerde dit af, door te zeggen
„ik kwam hier eigenlijk om eens over heel
wat anders met u te praten."
Toen vroeg hij aan de weduwe of zij
ook lust had te verhuizen.
Mijnheer van Daleheim vertelde dat in
eene andere buurt een winkel was over te
nemen in garen, band en dergelijke arti
kelen. Hij had, na zich eerst overtuigd te
hebben, dat er een matig bestaan in was
te vinden, den winkel bereids overgenomen.
De arme moeder wist niet wat zij er op
moest anfwoorden en dankbare tranen ver
stikten haar stem.
Betsy was onderwijl met de beide doch
tertjes bezig en las haar uit de boeken
aardige vertellingen voor, waarnaar de
meisjes met open monden luisterden.
Nog vóór Kerstmis had de familie Hout
man haar intrek genomen in 't nette
winkelhuis.
Piet, die zeer bevattelijk was en gaarne
wilde leeren, werd door mijnheer van Dale
heim op een dér beste scholen van 't stadje
geplaatst.
Zeedijk-Observatie.
doob p. n. v. R.
«Een galden?" zei Kobassie, met een open
mond, stom van verbazing.
«Ja ja, kyk maar". En de bisschop hield
het blinkende muntstuk voor 'sjongelings
verbaasde oogen.
>Ooo!" zei Kobnssie.
•Nou, knn je niet antwoorden?" vroeg
myn vrouw.
«Jawel juffrouw, mefrouw", zei Kobnssie.
•Nou, spreek op dan, wat zou je er mee
doen
BIk ging d'r wat voor koopen, juffrouw.
mefrouw".
„En wat ging je d'r voor koopen
„Voor moeder".
St'. Nicolaas keek my triomfantelijk aan,
by het woord „moeder", alsof hy zeggen
wilde: fe.e je wel, dat 't een jongen is
daar wat goeds in steekt? Ik knikte terug:
J8» j«» begrijp n-
„Voor moeder", zoo zei hy, «een koek".
•Prachtig. En voor vader?
«Vader is dood", zei Kobassie", „en heit
geen koek noodig".
Hiertegen was niets in te brengen.
En je broertjes en zusjes?" vroeg myn
vrouw. ,Of heb je die niet?
„Jawel juffrouw, mefrouw, zeven".
„Wat zeven? Broertjes of zusjes?"
„Broertjes. En vier zusjes".
„Bewaar ons, zyn jelui met z'n twaalven?"
Jajuff-ouw mefrouw. En moeder wascht."
Weet je wat jy doen moest, Kobnssie?
Je moest morgen eens by me aankomen,
Kanaalweg 100".
«Ja juffrouw mefrouw. Maar die
gulden?"
«Die mag je houden, jongen. Maar wat
zon je er nog meer voor koopen?"
En nu ging Kobnssie aan 't opnoemen:
•Voor Daatje een pop, voor Leentje een
stuk sjokola, voor Mariefje een boek, voor
Annelien een kam", voor Jantje, Pietje,
Wimpie, en nog een stuk of wat van dia
penters een stuk speelgoed, voor de oudere
jongens een py'p of sigaren.
»En wat voor je zelf, Kobnssie?"
„Voor me zelf?" zei Kobnssie, «gaai ik
e«n keer naar de bioscoop. Binne' t
aukke mooie verhalen".
'Nou, jy bent een brave jongen, hoor",
zei St. Nicolaas, „denk er om, morgenochtend
Kanaalweg 100".
•Ja, meheer", zei Kobusaie, en hy zette
tjjn wandeling voort, opnieuw zyn lyfdenu
uithalend: „O Suzanna, wat is dat leven
wonderschoon".
Wy gingen inmiddels naar den bazaar van
den heer J. tak Willigen, Weststraat. Ont
zettend, wat daar een voorraad was! Eu
letterlijk van allesvan prachtige lnxe voor
werpen, als klokken, sehoorsteengarnitcreD,
fijn glas- en aardewerk, tot eenvoudige huis
houdelijke zaken toeja, prer-te- en lees
boeken ook. Men kan zoo niet bedenken of
het is er. Iets nienws is de kinderbioscoop,
en de heer Van Willigen liet baar ons zien
de vernuftige constructie en de aardige
vondst trokken myn vrouw seer aan, die er
terstond een medenam, of liever liet thuis
bezorgen. We bleven gernimen tyd rond-
loopeo, vol enthousiasme over de groote
sorteering, en verlieten zeer voldaan den
wiokel.
Wy moesten onB haasten, wilden we voor
dien dag nog ons programma af wei ken en
zoo trokken we allereerst naar het rywiel-
magazyo van de firma Lafébeb, Zuidstraat,
met zyn keurige sorteering, waaronder uiter
mate geschikte St. Nioolaaa-cadeaux. We
passeerden vervolgens het filiaal van den
heer J. va» Willige», waar hoofdzakelijk
een keur van meubelen zyn tentoongesteld,
den winkel van den heer T. Boon met
keurige muziek-instrumeuten (harmonica's,
cithers. piano's, orgels en mnziek), van den
heer J. Gras met een groote collectie horloges,
ringen, wekkers, armbanden etc. en den heer
G. J. Feijkn (sigaren -, waar we onze sigaren,
die alweer i p waren, gingen aanvallen en tevens
bestellingen deden in sortimeDts kistjes, er,
kwamen zoo voorbij de „Emma", het in-
strnctieschip, dat als een logge, zwarte kolos
ons al eenigen tyd kad toegeroepenhier
moet je wezen 1
„Thans breng ik n by de Onnoozele
Schaapjes", zei ik en keek den ouden beer
oolyk aan.
Dien avond had een glad-Janus het nieuwtje
verspreid, dat een schoenertje van vreemde
nationaliteit aan den overkant in de gronden
was geloopen. By den Windwijzer direct
levendige belangstelling. Met alle inspanning
probeerend om te zien, te onderscheiden, waren
een paar mannen aan het rondspionneeren,
op 't laatste knipperend met de moc-geworden
oogen. Maar toen iemand nit hun midden er
achter kwam, dat een pittige jutter hea een
kool gestoofd had, trokken se haastig terug
langs het hellend grindpad, naar de oude
Helder, gestemd in razernij over den hatelyken
treiterigen lummel, dien ze gerust een dochiig
pak slaag hadden willen geven voor dergelijke
aardigheden. Daarom stond de openlucht-
societeit, het houten gebouwtje, spoedig weer
in een saaie verveel-periode, onder de nacht
zwarte lucht, waarin loodzware, gezwollen
wolken, barstend vol van yselyken hagel,
wild en woest zwierden en cirkeldeo. Alleen
een enkele bt-jaarde zeerob, die er óók inge
vlogen was, een logge gedaante in laDge, dikke
jas en versleten bolhoed op het reeds gryzende
hoofd, had zich nutteloos willen opofferen in
het barre weer, bleef in de volkomen doDkc-rte
van het afgesloten vierkant achter om met
onderzoekersbhk te spieden Daar de open zee,
witgeslagen door den stormwind. Met cod
onverstaanbaar binnensmonds-taaltje begluurde
hy de geheele horizon, waarlangs een felle
brandgloed trok, steeds donkerder, dieper van
kleur wordende, totdat deze pal-West door
gruwelyk zwarte, op elkander gestapelde wolk
massa's werd gebroken. Naar die geweldige,
dreigende bastions, als geelgranwe volkaan-
toppen opdoemend nit do diepte, richtte de
onde visscberman byna onafgebroken het ge
rimpelde hoofd, zachtjes knikkebollend alsof-ie
droomde. Af en toe sneed een valsch licht
met nydigen koperglans precies bliksem
stralen door de gescheurde inktzwarte
wolken heen, waaier-vormige bundels, recht
en glad, die soms verblindend spiegelden over
een smalle strook nat zand aan het uiterste
pnntje van Trxel. Dha was het alsof hy een
noodschot hoorde, ontwaakte nit bedwelmende
oogenblikken. Want hy stapte driftig oen paar
passen naar voren, met de vuisten in de zakken
van zyn broek, die zoodoende hoog opge
trokken werd en uit welke korte, gorafelde
pijpen een paar bloedroode sokken kwamen.
En ging nauwkeurig turen in het tumult van
den dampkriDg, nog tienmaal scherper dan
tevoren, met zoo'n spannende aandacht, dat
je onwillekeurig belangstellend m.ékcek. Er
verliepen seconden. Byna zonder adem te
balen spande hy zyn uiterste oplettendheid.
Aan een ongelnk? God weet het. In een witten,
fijaen nevel staarde hy strak tot zyn oogen
traanden. Met een rooden zakdoek wisohte by
ze haast onopgemerkt weg. Begon toen op
nieuw met frisschen moed te observeeren.
De zee had eeu konden, pikzwarten glans
en hier en daar kuifde een schuimveeg: de
deining die tegen iets opklotstc en waarvoor
al zyn opmerkzaamheid gaande was. Met
klare, koele bedachtzaamheid volgde hy ééu
gevaarte, omwoeld en ondermijnd door golven
massief en geweldig. Ditt moest een schip zyD,
waarvan de lichtmatrozen misschien wel op
de ra's martelden om de zrilen te reven.
Onder de kim blonken wat sterretjes en nu
zag je ineens duidelijk een flink vaartuig,
van alle geheimzinnigheid omringd, een schip
met bootendek, commandotoren en stuurhuisje
tnsschen sohoorsteenen die ontzaglijken rook
Bpawden. Hy, de oude jutter vlak voor my,
kmde den omtrek tot zóóveel mijlen en wat
één oor. Volkomen bewust, wist hy wddr die
boot zich bevond. Was er gevaar? Ging die
bodem aanstonds Daar de haaieD, zooals eobte
zeelieden wel eens zeggen zonder veel ophef
Nog steeds' luisterde hy, wellicht om het
geraas van een rollend sohip, om het kraken
van een groot lichaam te hooren. Ik wilde
hem even interviewen, vragen hóé het er
nu eigenlijk mee stond: of de waterdichte
schotten van dat voorschip mogelijk al inge
drukt en de hielplaten doorboord waren, of
het bakboord ooder water was geloopen, of
de reddingsbooten uitgezet en de bemanning
er ingelaten werd, of of er géóo hoop
„By de onnoozele wht?"
„Schaapjes, eerwaarde", zei m'n vrouw,
„maar ze zyn niet onnoozel, lang niet".
„Wat bedoel jelui?-' vroeg de oude heer
verwonderd, „of hou je me voor den mal
„Heelemaal niet, hooggeachte bisschop",
riepen we als uit óan mond, ,,'t is het eta
blissement van de hoeren Kannewasseb
Zoon, die het met den naam van „Onnoozele
Schaapjeshebben gedoopt. Maar onnoozel
is hy, die denkt, dat men daar niet goed
terecht kan voor alle mogelijke soorten
manufacturen en dames-artikelen. Men vindt
er... ja, wat allemaal?"
„Boa's, bontmoffen, kraagjes, kanteD, ver
schillende manufacturen, handschoenen, boeze
laars, en zoo voort", ging myn vrouw voort,
die daar meer speciaal eene keuze van maakt,
„en goedkoop, dat kan ik u verzekeren."
Behoef ik nog te zeggen, dat we de On-
nooze Schaapjes met een bezoek vereerden?
„Vlak er naast vindt men „de Alle
mansgading van den heer Ph. Vries
lander, eerwaarde", zei ik.
„Allemansgading? Wat is dat?"
„Dat is voor elk wat wils, eerwaarde",
viel myn vrouw in. „Dia? vindt men kachels,
lampeD, lantaarns, alle mogelyke soorten
ijzerwerken en huishoudelijke artikelen".
„Dan moeten we ook daér heen", zei de
bisschap. „Kom maar gauw". Eu hy' troonde
ons meer naar binnen.
„De Allemansgading" bleek zyn naam eer
aan te doen en met een zeer verlichte beurs
verlieten wy den overvollen winkel.
„Na moet ik nog even wijzen op het
magazijn van den heer A. Coltof-, zoo
giog ik voort, „wat u nu nog te kort komt op
het gebied van manufacturen en dames
artikelen, kuDt u daar aanvullen."
En öf St. Nicolaas te kort kwam! ^De
heer Coltof sloofde zich uit en met reus
achtige inkoopen van alles en nog wat
en de heer Coltof had een enorme kenze
verlieten wy zyn magazijn, om de brug over
te steken Daar den buitenkant.
St. Nicolaas was enthousiast over het pa
norama, dat de zee hem aanbood; ofschooD
er, daar het duister was, van het vergezicht
meer was, niet de geringste. Maar het oudje
scheen volstrekt niet gestoord te willen
worden, plantte zyn boenen nog vaster, be
kommerde zich om niemand en nam alléói)
met een a-kere koortsachtigs vlugheid op
wht er in 't Westen gebeurde. Plotseling
klonk daar een spookachtige jammerklacht
een mistsirene brulde eenige minuten lang,
overschreeuwde alle andere kl«nken in de
ODtstuimigheid. Wy 1 een ve-radrglyke schaduw
over het schepenkerkhof hing, werd het
daarginder aan boord alsof een treinmachinist
de remmen aandraaide. De kapiteiD, de ge
zagvoerder, de stnurman hy in wiens
handen d i e boot was had stellig nog
goede zenuwen, waarschynlyk riet naar ge
noegen van Hen „uitkyk aan wal", die zuch
tend gaderioeg, dat men in het verschiet
een-twe»"drie met halve kracht stoomde, dat
men de noodige streken naar bakboord liet
uithalen, dat men door deze koersverandering
-oorby de zoo met recht gevreesde Razende
Bol sluifde. M»t den boeg omhoog, zich
tevergeefs verzettend tegen den goeden wil
van den roerganger, liep deze boot in veilige
richting en stevende langzamerhand nit 't
gezichtOogenblikkelyk daarop kwamen
de hnilende buien los en toen een gemarte'd
en gedreven Urker schubje k-<rt onder den
wal in den on'<*rmhartigen regen en door
den verraderlijken Zuid-We*ter) ook om de
kromming van den djjk was geworsteld,
stapte de breede, vierkante man weer in het
hokje «d, schyobaar gerustgesteld, begon hy
ongevraagd een knuspraatle.
Ja, ja, maat vanavond is die nou ge
lukkig en morgen komt er misschien een die
onherroepelijk verloren is. Maar tegen jou
gezegd: de balans is van dit jaar nog niet
erg schitterend en het zou me heelemaal niet
verwond-ren als we in 't einde van de vol
gende maand eeD groote nnl hebben, 't Is of
de duvel in 't spel zit je beleeft tegen
woordig geen strandingen meer. die wat voor
een arm m«>n*ch opleveren. Meely, zee je
m«t de slacht' ff -rs, die dan kunnen omkomen?
Malligheid. Wy zyn er toch om ze te redden?
Eo die per slot van rekening naar de kelder
gaan niets aan te doen. En wat klets je
toch? Less jy de kranten? En weet je dan
niet wat er aan de Middellandsche Zee wordt
afgespeeld? M'n lieve mensch, daar ruimen
ze dnizenden menschen op, daar dooden ze
moedwillig jonge mannen in de kracht van
hnn leven. Is dat niet gruwelyk Vóél erger
dan dat er hier aan 't Nieuwediep eeD paar
verdrinken. Onze lieve Heer bewaart om
een ander mans ongeluk te willen, nóóit,
maar het is ook te gek om er over te praten
het volk komt t in den regel wel af. Een
rechtgeaarde Nienwedieper laat geen enkel
wezen, geen hond, geen kat gemoedereerd
bj) Mageren Hein landeD. Of hebben onze
jongens daar nog niet voldoende bewys van
gegeven Het schip zelf is een andere zaak.
Hoo grooter hoe liever zoo vast als een
muur op het droge en niet al te gauw
naar beneden of in stukken en brokken.
Wkt? Zoo'n schuit is feitelijk de kluif waar
van iets valt te halen. Jongen, het is zoo
mooi, als je voor eenige maanden bent ge
borgen door zoo'n karwei. Moeder, de vrouw,
kan de centen wat best gebruiken. Ze kykt
by zoo een gelegenheid nog vroolyker dan
wy. Maar dat moet je niet kwaljjk nemen,
ze groeien heelemaal niet in de narigheid
ze houden van een buitenkan* j«. Als ervan den
dyk een berichtje komt, dat er «kt zit, dan we
ten ze genoeg, dan zyn die wijven in d'r schik
alsof ze een lot uit de loterij hebben getrokken.
Moet je er op uit om het zwaarste werk
op te knappen, om de schipbr'-ukelingen uit
hun bachelyken toestand te brengen nou
ja, dan zitten ze eerst een beetje in 't nauw
maar als dat goed afloopt en als de bark
het niet te gauw opgeeft en als de Dasleep
een aardig melkkoetje wordt dan gaat de
ellende in 't vergeetboekje, dan maakt het
vooruitzicht op bet sjouwt je alles goed. Voor
zoo'n sjonwtje zetten ze de aardigste ge
zichten die je maar verlangen kan. Vreemde
schepsel*, die wyvenl Bent nwes getrouwd?
Niet? Man, spriDg uit je vel van pleizier!
't Is zulk raar goed. Daar beb je die van
myn door-en-door best als je maar wat
(huis brengt. Is er niemendal te verdienen,
dan moet je voorzichtig weiende minste
kwestie wordt oorlog. Gelukkig ben ik in
niet veel te zien was, maakten de lichtjes,
langs de rompen der schepon een aardig
effect.
„Jammer", zei ik, „dat u de „Gelderland"
niet te zion krijgt, maar die ligt in Constan-
tinopel en de „Korlenaer" is te Smyrma".
„Waar ik bisschop was", zei St. Nicolaas.
„Ik dacht dat u uit Spanje kwam", merkte
myn vrouw op.
„Kom ik ook, mevrouwtje, kom ik ook.
Maar in Smyrna ben ik, zooals u toch wel
weet, bisschop geweest".
Zoo pratende, waren we op de Hoofdgracht
gekomeD, en wees ik de zaak van den heer
W. C. van Breda, aan den ouden heer.
„Ik had wel zin in een lettertje", zei by.
„Jullie ook
Zin bad ik wel, maar ik protesteerde er
tegen dat myn gast ons trakteeren zou.
Nietwaar, een mensch heeft bik z'n gevoel
van eer.
„Och wat", zei St. Nicolaas, „vooruit maar.
Wat komt er nou zoo'n banketlettertje op a*D
E:<fio, we gingen bjj den heer v. Breda
binnen en kochten daar heerlijke letters. Om
maar dadelyk te vertellen het vervolg hiervan
kan ik n zeggen, dal ze odb overheerlijk
smaakten toen we ze 's avonds by' een kopje
chocola gebruikten. Oonoodig te zeggeD, dal
we alle drie nit den zak snoepten en al
etende de Hoofdgracht verder afliepen.
By den heer H. Koppen hielden we stil.
Prachtige vazen van allerlei soorten porceleiD,
mooie loxe voorwerpen waren daar le zien.
Het was een lust voor het oog en myn vronw
was er met geen stok voorbij te krygen.
Ook maakte zy eventjes een snoepreisje naar
gez. Sant, die een prachtcollectie poppen-
hoedjes had geëtaleerd.
„Och, och, och, kyk toch eens wat doddig",
zoo zei ze.
Ik echter trok haar voort, Daar den winkel
der firma S. J. Prins Co. Ddar deden we
een massa inkoopende firma ruimt prente
boeken op, en heeft bovendien een schat
van heerlijkheden voor kinderenspeelgoe
deren, kinderspelen, pus papier, opschrijf
boekjes, leesboeken, otc. etc„ te veel om op
te noemen.
Van Prins naar G. de Babbanson was
slechts een paar pas. Deze winkel, alweder
manufacturen, bleek voor de koop'.ost van
den onden heer nog voldoende te bezitten
om daar eenige flinke inkoopen te doen.
Vöor we verder giügoD, maakten we een
kleinen omweg langs een gedeelte der West
straat. St. Nicolaas wilde sioh laten foto
grafeeren en ik raadde hem aan bij den heer
C. Arents te gaan, die een keurig atelier
beeft en allerlai soort van artistiek werk
levert.
De heer A. G. A. Verstegen (sigaren)
leverde eenige kistje geurige en goedkoope
mokertjes, de Singeb-Maatschappu stond
eeD paar naaimachines af voor eenige goede
kennissen van den Sint, terwjjl de voorraad
muziekinstrumenten, reeds elders ingeslagen,
door den heer W. H. Tikleoot nog werd
aangevuld.
Toen moesten we terog, langs de Achter
gracht bewonderden het aardige uitzicht op
den molen, en vervolgens de voorname def
tige uitstalling van den heer C Kissewetteb.
Deze beeft, Daar myn vrouw beweerde, snoe
zige St. Nicolaas-cadeanx; tea-coiies, prach
tige gobelins, tapijten, loopers, en ze water
tandde van al dat moois. Toen girgen we
b({ den heer P. Spbcit de nieuwe portret
ten der Koninklijke ia ilie bekyken, als
ook de fraaie etalage der vulpenhouders.
Dit was nu Det zoo'd art kei om wat van in
te slaan, vond de bissch >p, maar de heer
Spruit bleek ook nog andere zaken te
hebben: prachtige gravure*, keurige boeken,
etc. E'on by Gebr. de Waard aangewipt,
waar de heer Geiok, filiaalhouder, eenige
kistjes fijne sigaren afstond. Myn vronw had
er aardigheid in, by de nienw-geopende
8nelfotoqrafie inrichting haar aardige
snuitje te vereeuwigen; ze wou daar poat-
zegel-foto's van maken; ik vond 't een aardig
idós om aan nicht Sofie zoo iets te sturen.
Toen wandelden we moe en hongerig huis
waarts.
(Slot volgt).