WEEKBLAD VOOR WIERINGEN EN OMSTREKEN.
IEMANDS KIND?
No 85.
,0.06
3e Jaargang.
VRIJDAG f'5 Maart 1912.
VERSCHIJNT ELKEN VRIJDAG.
Abonnementsprijs f 0.25
per 3 maanden
UITGEVER:
CORN. J. BOSKER, WIERINGEN.
ADVERTENTIËN:
van 1-5 regelsf 0.30
Iedere regel meer
WIERINGEN, 15 Maart 1912.
Aanbesteding!Dit is tegenwoordig aan
de orde van den dag. Er wordt gerekend,
gecijverd, geteldgedacht: het kan eigen
lijk niet, het'is te laag, doch wat moetje
en het biljet wordt ingevuld met het denk
beeld. „Ik wil het hebben." Willen! Jawel,
maar anderen denken ook zoo, er zijn er,
die nog(?) beter rekenen en bij de opening
blijkt, dat er nog verscheidene lager zijn.
Men is verbluft, de een zegt dit, een ander
dat; zij die te veel(?) rekenden schudden mee
warig het hoofd, en de gelukkige! met
gemengde gevoelens ontvangt hij de geluk-
wenschen. Waarom? Ach, men moet toch da
delijk beginnen, om zoo mogelijk de inkoops
prijzen te beknibbelen, de dagloonen der
arbeiders zoo laag mogelijk te stellen, en als
F I l<]
'4V,
het kan iets te vergeten wat in het be
stek voorkomt, wat men aan het waakzaam-
oog van het gezicht kan onttrekken, of hier
op zijn toegevendheid trachten te verkrij
gen, om nog eenigzins winst te maken of
er, op zijn zachtst uitgedrukt, met een
heele huid uit te springen. Dit beteekent
aanbesteding in de 20ste eeuw met gun
ning aan den laagsten inschijver.
Wordt het niet dan altijd gegund aan den
laagsten inschrijver? Neen, zou het antwoord
zijn. Alvorens men zijn biljet invult is het
noodzakelijk zich zelf eens af te vragen;
ben ik eerlijk, goed, heb ik vertrouwen?
Ja? Welnu, dan vooruit, geen wolkje is er
aan de lucht alweder is het uur gesla
gen, dat men zal vernemen, wie de knap
ste is. Hij wien zich zelf alles heeft afge
EEN VERHAAL
cglaar hei JZi.gèlsch.
20.
Want eindelijk was het hem gelukt een
kf uisweg voor zijn rekening te krijgen
naar de eenige plek, die een zweem van
gezelligheid voor hem had, terugkeerde
de oude poort namelijk, waar de oude man,
de aardappelman, bij zijn vroo'lijk vuur stond,
en waar hij zeker was hartelijk verwelkomd
te zullen worden en dan onthaald werd op
een heerlijk maal warme aardappels.
't Was reeds geheel donker, vóórdat hij
de plek bereikte, en hij tuurde met alle
macht in de verte om te zien ol hij het eerste
schijnsel van het vuur niet zag als een tee-
ken, dat de oude man aan zijn gewonen be
zigheid was. Doch er was geen licht te zien,
en spoedig bemerkte Hal, dat de plaats le
dig was. HL; wreef zich de oogen, want het
was hem, alsof hij niet bij zijn zinnen was,
daar in de laatste tijd als het donker werd,
de vroolijke gloed van het fornuis en het
ouderwetsche figuur vau den aardappelkoop
man hem een welkome en verkwikkende
aanblik in de duistere oude poort waren'
Den kleine jongen kromp het hart ineen,
zoo teleurgesteld was hij, en de tranen scho
ten hem in de oogen. 't Was het eenige
plekje, dat op iets als een tehuis geleek, en
nu bestond ook dit niet meer voor hem. O'
om een eigen tehuis te bezitten! iemands ei
gen kind te zijn.
Wederom kwam deze Kreet uit 't diepst
zijns harten voort.
Het moet al zeer laat geweest zijn toeu
een vrouwelijk gewaad, dat hem voorbij rit
selde, hem deed opzien, terwijl hij de ge
daante, die hem voorbij ijlde met zijn oogen
volgden. In een oogwenk was hij opgestaan
en had de vrouw bij haar doek gegrepen.
Maar, Mary! riep hij, Mary wilt ge met
meer tegen kleine Hal spreken?
De arme knoopsgaten maakster, want zij
was het, keek hem een wilden, uitgehon
gerde blik aan, en deinste toen achteruit.
Wat wilt ge van mij? zeide zij op een
harden eti gedwongen toon, ik kan 11 niet
meer helpen, ik kan niet eens meer brood voor
mij zelf krijgen.
Ik vraag niet om hulp, zeide het kiud
droevig, ik wenschte slechts dat ge vrien
delijk jegens mij waart, en dat ge mij, zoo
als vroeger een kus gaai't. Ik hebt thans
niemand om tegen mij te prateu en mij een
kus te geven. O, ge zijt altijd zoogoed voor
mij geweest lieve, goede Mary!
Het gelaat vau het meisje nam een zach
tere uitdrukking aan, en nederbukkend kus
te zij het ernstig gezichtje.
Voor één keer, zal ik u een kus geven
en met u spreken, want o,l ging' zij voort
met een onderdrukten smartkreet, kleine Hal,
na dezen avond zult ge het nimmer weei
verlangen mij een kus te geven of met mij
te praten.
Het kind staarde haar met verbazing aan.
Maar waarom, Mary waarom zal ik nim
mer meer verlangen u te zien?
Omdat, en thans sloeg het meisje met een
woest gebaar de armen boven het hoofd,
omdat ik wanhoopig en slecht beu! Ik heb
vraagd is de laagste, maar hij krijgt het
niet. Heeft hij dan geen vertrouwen, waar
hij zoo stellig op bouwde? Welzeker, doch
er hooren helpers bij, tracht die dus te be
komen en als men dan goed rekenen kan
en vertrouwen bezit, dan is men klaar voor
de aanbesteding.
En nu de aanbesteder. leder zorgt voor
hem zelf, 't is wel egoïstisch, maar dit is
nu eenmaal zoo in de wereld. Ook hij weet,
dat de leverancier voor Weinig moet werken,
doch wie moet dat tegenwoordig niet? Con-
curentie is in alle vakken, en ieder zoekt
hieruit zijn voordeel fe trekken. Het is moei
lijk soms een Vriend voorbij te moeten loo-
pen, aan wien men het gaarne zou heb
ben gegund, doch ai was hij slechts iets
hooger, men dient toch recht door zee te gaan.
uit alle macht gesireden, ik heb al mijn
best gedaan, doch ik steil' bijna var. hon
ger en ik geef den strijd op! Daarna niet
een plotselinge ommekeer van gevoelens,
werden haar roekelooze woorden gesinooid
iu een bitteren tranenvloed, en in een don
kere hoek van de poort neerzinkende, kei in
de zij, en 't was als bet kei men van een
verlorene, zóó wanhopig was het O, moe
der, moeder! Tranen van medelijden
men den kleine uai iu
wijl zich een grooleu angst van hem mees
ter maakte.
Hij greep het meisje vast bij de hand.
O, Mary, riep hij; wat gaal ge doen? Waar
wildet ge heeugaan, toen ge uie daar zoo
voorbij stooft.
Het meisje zag het kind aan eu antwoor-
de; waar ik heenging? Wel naar de Londen-
sche Brug om mij over de leuning te wer
pen en aan alles een einde te uiakem
Wilt ge zeggen, dat ge u zelf wildet ver
moorden? riep het kind met afgrijzen, en tot
God gaan met al uw zouden op u?
Ik ben verlaten en hongerig, zoo honge
rig, dat ik toch in elk geval uioet sterven,
moet sterven, hoort ge het? O, waarom laat
God mij zoo lijden? En andermaal barste het
meisje in tranen uit. Zie hoe ge zelf leidt,
ging zij voort, gij arm, klein verlaten kind,
die aan niemand toebehoort, eu over wien
niemand zich bekommert.
Het kind lachte met zulk een zachten, liel-
elijken glimlach van innige blijdschap, dat
het meisje hem verbazing aanstaarde. Ik
dacht dat vroeger, zeide hij vol vreugde, ik
dacht dat ik geen vader had en iiiemands
kind was.
(Wordt vervolgd.)