WEEKBLAD VOOR WIERINGEN EN OMSTREKEN. IEMANDS KIND? 3e Jaargang. No 86. VERSCHIJNT ELKEN VRIJDAG. Abonnementsprijs f 0.25 per 3 maanden UITGEVER: CORN. J. BOSKER, WIERINGEN. ADVERTENTIEN: van 1-5 regelsf0.30 Iedere regel meer0.06 WIERINGEN, 22 Maart 1912. DE TIJD VAN VOORUITGANG. 't Is buiten guur, Maartsche buien wisse len elkander af, ofschoon zoo nu en dan de zon eer.s door de grauwe -volken komt kij ken. Sinte Geert, de zoo gewichtige verhuis dag van knechten en meiden is voorbij, met nieuwen moed zullen zij trachten zich in den vreemdenkring te gewennen, zich beijveren de om liet vertrouwen en de tevredenheid des meesters te winnen, dat men weldra als een familielid beschouwdt wordt, of om na een paar maanden te mompelen „alle ver anderingen zijn toch geen verbeteringen, eerst nu besefik hoe goed ik't vroeger had." Wij zullen hierover niet vei der uitwijden, weu- schen zoowel heer als ondergeschikte een voor deelig jaar en zullen eens hooren ofdekie- vit en de leeuwerik aankondigen, dat de F 8'. 1 I. F K «8 EEN VERHAAL laar hei JHi.^elsch. 21. Maar o, nu weet ik, dat is in 't geheel niet waar. Als gij mij ziet, zooals ik er nu uitzag, en hij strekte zijn mager handje uit en wees op zijn gescheurd pak, zoudt ge niet denken dat ik een kind van God ben, zoudt ge wel, maai toch is dit zoo. De liefelijke stem van het kind zweeg, en nog altijd zich dicht aan Mary vastklem mende, met zijn hoofdje tegen haar aan, za len zij Ie zarnen in de schaduw der poort. Zij hoorde hem slechts een diepe zucht sla ken, een zucht die getuigde van de innige bl'ddschap, welke deze woorden hem schon ken, daarna bewaarden beiden liet. stilzwij gen, want ieder was met zijn eigen gedach ten vervuld. 't Was bijna middernacht, toen Mary ein delijk van de plaats opstond, waar zij nog steeds bij het slapende kind zat neergehurkt. Zij deed haar doek af. vouwde hem op en legde hem tusschen zijn hoofd en den kou den steen. Zij kuste het jongske zaclitkens en stond een oogenblik naar hem te kijken. Ik dank God, dat ik u ontmoette, klei ne Hal! fluisterde zij, want gij hebt mij ge red, nu kan ik sterven; docli God moge mij helpen; zondigen wil ik niet. Zij ging de poort uit eu was weldra in de duisternis der stad verdwenen. En het kird sliep door, en zoo, slapende, Lente is aangebroken, Weinig vernemen wij nog van hun vroo- hjk gezang, en waar de tanden der eg reeds de kluiten bevechten, en de kouters der zaaimachine de erwten aan den grond moesten toevertrouwen, blikt de landman vol ver langen naar den hemel, dat hij nu toch eens zal opklaren, om zijn arbeid te beginnen. Eu de veehouder Ach, wij weten het wel, wat die heeft te zeggen. „Dure fourage, wei nig hooi, 't is een zaakje van bijleggen." Bijleggen och kom, geen gemurinureer. Zoo lang de kaas en boter nog zoo duur is, zoo lang de koeien worden verkocht voor f 210, f 230, f 250, dan zal 't nog wel wat los- loopen. Moedgehouden, even als de bagger- lieden in de Oeversche haven, die toch ook ntet veel eer van hun arbeid hebben. Dag in, dag uit aan het ophalen zijnde, slroomt het er dubbel zoo hard in en steeds verrich ten zij blijmoedig hun taak, terwijl de verlaten wij hem. HOOFDSTUK X. EEN DAGBOEK. De plaats is Slrathmore Hall, en 't jaar getijde, het einde van den winter of't vroe ge voorjaar, een dag in Februari, waarbij de heuveltop in den nevel is gehuld en de hoornen van vochtigheid druipen. Het scherm gaat op en vertoont mij Elsie Sommers. in mijn kleine zitkamer gezeten, terwijl mijn dagboek met zijn eerste onbe schreven bladzijde voor mij ligt opengesla gen. Den geheele morgen hadden deze gedach ten mij bezig gehouden, totdat eindelijk het vreugdevol oogenblik was gekomen. Ik plaat ste mij voor mijn dagboek, dat, zooals ik reeds zeide daar in maagdelijke reinheid voor mij lag, Ik doopte mijn pen in de inkt eu beproefde te schrijven. Ik beproefde liet doelt helaas! geen enkel woord kon ik bedenken om neer te schrijven. In een kwartier uur was het mij gelukt dit weinige ter neer te schrijven: Ik Elsi Sommeis, zeventien jaar oud, goed bij mijn verstand zijnde, toen ik opeens de be spottelijkheid inzag van zulk een begin, mijn pen wegwierp en, met het hoofd achterover, in zulk schaterend gelach uitbarstte, dat de tranen mij langs de wangen rolden, en mij ne zijde rntj pijn deed, waarop mijn lieve oude kindermeid in de kamer stoof met een uitdrukking van schrik en ontzetting op haar gelaat. O, Brandon, schrik niet. zeide ia, toen ik eindelijk weer kon spreken, waarlijk, ik ben bij mijn zinnen. Indien ge ine niet gelooft, zie dan in mijn dagboek, waar gij het feit plechtig zult zien opgeteekend. En hier was beurtman pruttelt, dat. hij aan de grond /ii Toch zou het geen geringe verbetering zijn indien het rijk er iels aan zon kunnen en willen doen,dat het binnenstroomeii van molm werd belet, waar het niet alleen voor de scheepvaart hinderlijk is, doelt in den zomer een geur verspreidt, die niet aangenaam is en misschien ook voor de gezondheid scha delijk zou kunnen zijn. Waarom staat hier nu boven: de tijd van vooruitgang. Wij slaan nogeven de aandacht op den veehouder. Vroeger hield hun vader 10 koeien, thans houden de zoons op liet zelfde land er veertig. Dan op de beurtschip per: vroeger voeren I of 2 veerlieden. Thans houden (I motorbooten en 1 zeilschip geregeld verbinding met liet vaste land; 5 maal daags vaart de postboot, 5 maal daags rijdt de post wagen. Ieder vraagt 1111 zich zelf eens ai: Hoe kan dil alles? ik weer op liet punt van uit barsten. Wel, juffrouw Elsie, zeide Brandon ge rustgesteld, het doet mijn ha rt goed u al dus te hooren lachen't is de eerste keer, dat ik dit van u hoor, sinds wij hier zijn gekomen: 't gelijkt op den goeden ouden tijd, Juffrouw, voor voor dat Hier zweeg Brandon verlegen, niet we tend hoe zij zou voortgaan. Ik dacht thans aan geen lachen meer, en mijn jeugdig ge laat stond zeer droevig en ernstig, toen ik met het hoofd tegen haar aan, met een ge smoorde snik. haar zin voleindigde. Voor dat moeder stierf, Brandon, wildet ge zeggen. O, hoe ik ook lachen nu moe der dood is! Hoe ongevoelig schijn ik nu te zijn. MIJN DAGBOEK. Wij waren te zanten zoo gelukkig geweest, moeder en ik, want wij waren altijd hij el kander. Als ik terug zie is 't mij, alsof ik mij niemand anders herinnei dan moeder, want ik veronderstel, dat vader stierf, toen ik nog een zuigeling was. Ik geloof, dat wij eens heel rijk zijn geweest, want van heel lang geleden heb ik een dauwen herinne ring aau groote mooie kamers, een fraai schaduwrijk buiten en een pony, waarop ik, een klein rond dikkertje, gewoon was te rijden, mij met mijn stevige handjes aan zijn fladderende manen vasthoudende. Doch dit alles ging voorbij. Daarna herinner ik mij een klein huisje bij Londen, zoo dicht bij dat wij steeds het gegons der groote stad in de verte hoorden. Thans weet ik, dal utijn geliefde, onzelfzuchtige moeder iti dat kleine huis woonde en de strikste zuinig heid in acht naui. fWordt verrold.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Wieringer courant | 1912 | | pagina 1