2le Jaargang
Dinsdag 4 Maart 1930
No. 18.
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
WIERINGEN EN OMSTREKEN
Het geheim van de
gevouwen handen
WIERINGER COURANTü
VERSCHIJNT ELKEN
DINSDAG «n VRIJDAG,
ABONNEMENTSPRIJS
per 3 maanden 1.
UITOET1R1
CORN. J. BOSKER, WIE
BUREAU
Hippolytashoef Wielingen.
Telefoon Intercomm. No. 19.
ADVERTENTlêN:
Van 15 regels 0.50.
Iedere regel meer 0.10.
Brieven uil Het Zuiden
HET CONFLICT IN DE NED REISVEREENI-
GING.
Reeds meermalen heb ik de aandacht van mijn
lezers gevraagd voor de Ned. Reisvereeniging
Een belangrijke organisatie, die reeds 80.000 le
den telt en duizenden in staat stelt voor weinig
geld jaarlijks een reis te maken onder deskundi
ge leiding, waarin in korten tijd zooveel moge
lijk wordt geprofiteerd. „Ach waren alle men-
schen wijs zong de zeventiende eeuwsche
dichter. Indien ze wijs waren, verdeden ze hun
geld niet aan klungelarijen, maar legden weke
lijks een bedragje weg, om den Duitschen Rijn,
de Belgische Ardennen te zien en, om, in hun
levensavond te kunnen bepeinzen de grootsch-
heid der Zwltsersche Alpen, die den mensch uit
deze lage landen in dubbelen zin den adem be
nemen.
Heerlijke Reisvereeniging dus Maar alle
aardsche heerlijkheid schijnt vatbaar voor te-
derf. En zoo gaat de naam van deze organisatie
door de pers op een wijze, die haar naam ern
stig schaadt. Niemand weet er nog het fijne van,
maar dit is wel zeker, dat men een reis van 250
gulden met de vereeniging schijnt te kunnen
maken en van Marseille tot Parijs in 't spoor
zitten, zonderdat er naar het oordeel van den
leider tijd is behoorlijk te dineeren, waarom 't
gezelschap 't maar op een droog boterhammetje
moet doen, terwijl de hongerigen mogen ervaren,
dat de leider intusschen in de restauratiewagen
het al bijzonder goed opneemt.op kosten van
de reisgezellen natuurlijk, die aan zijn hoede zijn
toevertrouwd. Dan komt het voor, dat leiders
hun eegaas mee laten gaan op reis, zonder dat
deze betalen en zelfswrordt er gesproken over een
gratis zeereis, die een bestuurder zou hebben ge
maakt met zijn heele gezin.
Hier moest het operatiemes te hulp worden ge
roepen Maar toch oordeele men niet te hard
De organisatie is te snel gegroeid en de bestuur
ders kunnen de zaak geen baas. Zoodoende heb
ben de leiders van de reisclub te veel de handen
vrij en ze hebben bovendien vaak een grooten
mond, omdat het Centraal Bureau met de voorbe
reiding van de reis niet op tiid klaar is, zoodat er
te veel aan de groepsleiders moet worden overge
laten
Dan zijn het de uitgaande groepen zelf, die de
leiders, allen zuiver belangeloos begonnen, lang
zamerhand allerlei vriendelijkheden opdrongen,
die eerst schoorvoetend, later als vanzelf spre
kend worden aanvaard. De leider krijgt aan 't
eind van den tocht een dankbare speech met een
stevig cadeau, dat met tranen in de stem wor.1t
aanvaard. Maar als eenmaal de dankbaren zeil
de gewoonte hebben ingevoerd vaak in letter
lijken zin bem gaven hebben opgedrongen dan
komen als vanzelf de kankeraars, die zich tegen
de gewoonte niet verzetten, maar achter den
rug van den leider hem gaan bekletsen. En dan
gaat hij naar huls met zijn mooie cadeau en weet
niet, dat men van hem zegt, dat zulk „leiden"
toch maar een fijn baantje is.
En dan heb je natuurlijk de leveranciers, de
reisbureaux en de hoteliers, die dingen naar de
gunst van de leiders, die hun mooiste kamer
voor. den leider reserveeren, hem hun lekkerste
schotels presenteeren en, als „mevrouw" er bij
is tegenover haar den hoveling spelen. En wie
kan dan zoo onheuschzijn, zooveel vriendelijk
heid met kritiek te beantwoorden, ook als daar
toe wel aanleiding is En geleidelijk groeit in
den leider 't gevoel, dat hij „recht" heeft op wat
bijzonders, maar allen de „dankbare" reisgezel
len en de „vriendelijke" leveranciers hebben
daaraan schuld. Een „leider" is ook maar een
mensch-! Intusschen, het is goed, dat men in de
Reisvereeniging de zaak op pooten zet. Laat men
een aantal besluiten nemen, waarbij uitwassen
als er ongetwijfeld zijn, voortaan onmogelijk
zullen wezen. Laat. men geen zondebokken ma
ken Alle personen hebben uit idealisme met
een bewonderenswaardige werkdrift de gemeen
schappelijke zaak aangepakt. Ze zijn hier een
slachtoffer geworden van de omstandigheden.
Dat komt meer voor Laat men de omstandig
heden zien baas te worden en geen goede namen
besmeuren.
GANDHI.
FEUILLETON.
BÏP'PfT-'-T. (16.
Het was bijna aandoenlijk te zien, hoe hij zich
inspande om hem met de genoegens van die
plaats bekend te maken en Burrell voelde, dat
het oneerlijk van hem was haar door te laten
spreken, zonder haar van het eigenlijk doel zij
ner komst op de hoogte te brengen.
„Het spijt me u te moeten zeggen, dat ik geen
kamers zoek," zeide hij. „Ik kom u over iets ge
heel anders spreken. In de eerste plaats moet ik
u zeggen, dat ik een detectieve ben."
„Een detectieve?" riep.zij, vol afschuw uit.
„Lieve hemel, mijnheer, ik hoop toch dat er
niets gebeurd is
„Wat u betreft niets, daar kunt u van op aan,"
antwoordde hij. „Ik ben hier gekomen om inlich
tingen te ontvangen omtrent een heer, die eeni-
gen tijd geleden bij u gewoond heeft. Hij heet
Fensden."
De vrouw schudde het hoofd. „Ik heb nooit ie
mand van dien naam in huis gehad," antwoord
de zij. „Om u de waarheid te zeggen was de eeni-
ge heer, dien ik sinds het begin van het jaar ge
had heb, een zekere mijnheer Onslow. Den naam
Fensden herinner ik mij in het geheel niet."
Burrell raadpleegde zijn notitieboekje, voor
hij verder vroeg. „En toch zijn de inlichtingen
die ik gekregen heb, zeer volledig," ging hij voort.
„Victor Fensden, p.a. George Onslow, Laburnum
Cottage, Laleham, a.d. /Theems." Niets kan dui
delijker zijn dan dat niet waar
„Dat schijnt wel, mijnheer." zeide de vrouw.
„Er is maar één Laburnum Cottage, en het is een
feit, dat mijnheer Onslow hier gewoond heeft.
Hij had zijn vrouw bij zich, een lief jong vrouw
tje, wat men van hem niet kon zeggen, dat ver
zeker ik u.
Hieruit bleek duidelijk, dat beiden samen niet
op een goeden voet waren geweest. Burrell nam
Fensden portret uit zijn zak en overhandigde
het haar. Hij begon de waarheid te vermoeden.
„Is dit portret van mijnheer Fensden of van
mijnheer Onslow vroeg hij.
„Natuurlijk van mijnheer Onslow, mijnheer,"
Wie met zijn gedachten nog wel eens verder
reist dan tot de grenzen van onzen vaderland-
schen moestuin, zal ongetwijfeld wel eens heb
ben stilgestaan bij de merkwaardige figuur, die
in Britsch Indië onder de inheemsche bevolking
zulk een groote populariteit bezit. Ik bedoel Ma-
hamatmaGhandi, de man, met een hart vol men
schenliefde en een hoofd vol diepzinnige wijsheid.
In dat hoofd komen Indische wijsheid en wester-
sche wetenschap tezamen, zooals ook in zijn
hart westersche energie en oostersche berusting
elkaar hebben gevonden.
Deze Ghandi is de profeet van weerloosheid
Misschien zeg ik dat niet goed want als ik van
weerloosheid spreek, zult u denken aan iemand,
die niet strijdbaar is en dat zou, wat Ghandi be
treft, zeker zoo mis zijn als 't maar kon. Immersj
hij heeft een brandend hart en een vurigen
geest. Maar zijn strijdmiddelen zijn niet die van
den Westerschen „barbaar". Hij schuwt alle ge
weid.
Merkwaardige dingen heeft deze man in zijn
rijke leven ondervonden. Wie er belang in stelt
kan een mooi boekje over hem lezen van den
grooten Franschen schrijver Romain Rolland,
die zijn geschiedenis heeft beschreven. Ik heb
1 niet bij de hand, maar 't is in 't Hollandsch ver
taald. Daarin worden o.m. verteld van Ghandi's
Zuid-Afrikaanschen tijd en hoe hij een staking
leidde van kleurlingen in Zuid-Afrika, die dooi
de mijnmagnaten op ergerlijke wijze werden ont
recht. Ghandi leerde ze, dat ze van elke geweld
daad hadden af te zien en stil hun weg moesten
gaan. Niet medeplichtig willen zijn aan de tiran
nie van den onderdrukker en samenwerking wei
geren, zoolang hij in zijn onrecht volhardde, dat
moest het eenige strijdmiddel zijn. En verder
liefde en geduld, veel geduld. En je niet, nooit
laten opwinden, want dat wilden de blanke hee-
ren juist zoo graag en dan sloegen ze met hun
sabels en schoten ze met hun geweren en stop
ten je in de duistere holen hunner gevangenis
sen. „Overwin 't kwade door 't goede" dat was
de leuze, waaronder Ghandi streed tegen het ko
loniale kapitaal. En wat Zuid-Afrika betreft, was
zijn succes volkomen.
Hij keerde naar Engelsch Indië terug en werd
er de ziel van de vrijheidsbeweging, de held van
de millioenen-menigte, die Voor-Indië bevolkt.
En ook daar volhardde hij in zijn opvatting van
geweldloosheid, hoe ook de menigte telkens en
telkens weer aandrong op gewapend verzet. Toch
was Ghandi hardnekkig in den strijd voor zijn
doel. Zijn groote en schoone Indië, dat van ouds
de schatkamer der wijsheid was geweest, moest
zich vrij maken van Engelsche overheersching.
Engeland moest overtuigd worden van zijn on
rechten als dat niet hielp ook daar „non-
coöperation", weigering om samen te werken
met de onderdrukkers. Ze zouden dan zelf wel
merken, dat 't niet ging. Ghandi is langzamer
hand de geweldige tegenstander geworden van
de koloniale regeering. Gevangenisstraffen kon
den den volksheld enkel nog grooter maken in
de oogen der massa, die geloovig uitkijkt tot het
groote uur der vrijheid zal slaan.
Maar Ghandi's invloed reikt veel verder dan
do grenzen van zijn land. Ook in Europa heeft
hij duizenden vrienden en vereerders. Vooral de
vredesbeweging ziet in hem haar held en ten on
zent zijn 't vooral figuren als de gewezen predi
kant De Ligt, de propagandist van de dienstwei
gering, die Ghandi op 't schild hebben geheven.
In die kringen is thans hevige beroering
Ghandi is niet zuiver meer in de leer. Hij heeft
zijn zegen gegeven aan de Britsche wapenen in
den wereldoorlog en in plaats van te belijden,
dat hij een oogenblik van streek is geraakt, door
de algemeene opwinding, verdedigt hij zijn hou
ding en schrijft: „Het leven wordt door velerlei
krachten geregeerd. Het zou gemakkelijk sturen
wezen, als wij den loop onzer handelingen slechts
door één algemeen beginsel konden bepalen,
welks toepassing op een gegeven oogenblik zelfs
te duidelijk zou wezen, om één oogenblik na
denken te eischen."
Met andere woorden, Ghandi zegt: er zijn oo-
genblikken, dat de natuur boven de leer gaat
De vrienden ontkennen heftig, dat zulks „mag.
Men moet zuiver blijven in de leer en onder al
le omstandigheden weerloos. Ik zou den heer
De Ligt wel eens willen zien, als een aanrander
zijn vrouw en kind bedreigdeIk zou niet
braaf genoeg zijn, om weerloos te blijven.
Die weerloosheid is een schoon geloof voor
wie hoort tot de hoogste kaste dier Indische sa
menleving en dan op een veilig plaatsje zit.
Dit geloof van het oude Indië hoort bij zijn kas
te-stelsel en zijn geloof, dat ieder mensch tij
dens zijn leven in zijn kaste moet blijven. Maar
als men in de onderste kaste leeft en dit voelt
als onrecht, dan komt de roode ruiter van het
verzet en grijpt naar ruwe middelen, als de koorts
In 't verhit gemoed hoog stijgt. Had Indië in vroe
ger eeuwen maar wat meer koorts gehad, de on
derdrukking van de inlandsche kasten zou min
der erg zijn. Ze is tienmaal erger dan in onze
West-Europeesche samenleving. Ik vrees, dat
de schoone Indische wijsheid op geen goede gron
den is gefundeerd. Het Christendom
kende geen kasten; het leerde dat alle menschen
broeders zijn en kinderen van één Vader. Dat is
de bron van ons rechtsgevoel, dat veel strijd
heeft gegeven, maar die mij heel wat dieper en
frisscher lijkt dan Ghandi's kastenwijsheid. Door
vele oorlogen tot vrede is een betere ontwikke
lingsgang, dan een vrede, die in maatschappelij
ke verstarring is gegrondvest.
M.a.w. ik geloof niet in Ghandi.
BINNENL. NIEUWS.
DE MISDAAD BIJ BENNEKOM.
De vermoedelijke dader gearresteerd.
Bij de confrontatie met mejuffrouw
Boerwinkel herkende deze den aange
houdene als de dader. Verbitterde
stemming onder het volk.
Diep gaat de geheele streek van Ede, Benne-
kom, YVolfhezc en Arnhem gebukt onder het leed
en de verslagenheid, die het drama te Bennekom
er hebben gebracht. Er is slechts één onderwerp
van gesprek.
TJe Ede, waar op Zaterdagavond de geheele be
volking gaat winkelen, vormden zich telkens groe
pen om de misdaad te bespreken. Te Bennekom,
waar de weduwe Boerwinkel in het centrum
van de plaats woont, staat het voortdurend
zwart van nieuwsgierigen voor het huis. Haar
dochter, de 'El-jarige Annie, die Donderdagmid
dag aan den moordenaar wist te ontsnappen,
mag op last van den dokter in het geheel geen
bezoek ontvangen, want zij is nog zeer overspan
nen. Maar politie- en justitieambtenaren gaan
af en aan, en telkens worden haar portretten en
signalementen van verdachte getoond.
Het schijnt, dat zij zelf en haar vriendin en col
lega Tine Koperberg zóózeer doodelijk verschrikt
waren door de moordbedreiging van den onver
laat, dat zij, om in 's hemelsnaam maar niet ge
dood te worden, zooveel mogelijk deden, wat de
onverlaat wilde. Zelfs toen de man mej. Koper-
berg het ruwst denkbare geweld aandeed, was
mej. Boerwinkel niet bij machte den aanvaller
onschadelijk te maken, en zij trachtte eerst hem
van haar vriendin af te trekken, toen hij gevoig
gaf aan zijn bedreiging om, ten einde voorko
men dat de politie gewaarschuwd zou worden,
het meisje dood te steken. Heldhaftig viel zij op
den man aan, die zijn slachtoffer met een dolk
steek in de hartstreek doodde. Mej. Boerwinkel
kreeg daarbij over handen en polsen steken.
Op zoek naar den dader.
Noch de klopjacht, noch de ijverigste naspeu
ringen met politiehonden gaven eenig resultaat
De laatste dagen werden reeds enkele aanhou
dingen gedaan, maar men heeft de aangehoude
nen weer vrij gelaten. Wel stroomen voortdu
rend aanwijzingen en dergelijken politie en jus
titie toe.
Er waren Zaterdag, gegevens, waaruit zou
kunnen worden vastgesteld, dat de moordenaar
een fiets bij zich heeft gehad.
Honderden nieuwsgierigen trokken
naar de bosschcn tusschen Ede en Wolfheze, om
nabij de plaats van den moord te komen.
De 21-jarige dames Koperberg en Boerwinkel
waren beiden leerling verpleegster. De thans ver
moorde had in de kliniek te Utrecht nog eenigen
tijd den verleden jaar gestorven vader en mej.
Boerwinkel verpleegd. Zij bezocht mej. Boerwin
kel, die zelf wegens overspanning verlof had, tij
dens een dag vacantie. In verband met het mooie
weer werd tot de noodlottig geëindigde wande
ling besloten.
Ten behoeve van de opsporing van den moor
denaar ondervond de politie van de burgerij
voortdurend alle mogelijke medewerking. Zelfs
werden gratis auto's voor onderzoekingstochten
aangeboden.
antwoordde zij, het gelijkt zelfs sprekend. Ik
hoop niet, dat u een vriend van hem is, want ik
kon hem niet uitstaan. De manier, waarop hij
zijn arme vrouw, eene vreemdelinge, behandel
de was zoo, dat het bloed van een eerlijke vrouw
er door aan het koken raakte."
„Zoo, was hij getrouwd met een vreemdelin
ge vroeg Burrell. „Dat is belangwekkend. Ver
tel me daar eens alles van."
„Er valt niet veel te vertellen, behalve dat hij
altijd over haar den baas speelde en steeds op
haar vitte. Zij was een vreemdelinge, zooals ik
u daareven al verteld heb, maar ik heb nooit aar
diger jongedame in mijn huis gehad. Toen zo
hier pas waren, vertelde ze mij, dat mijnheer
Onslow een schilder was, en dat zij op een rus
tig plekje buiten Londen wilden zijn. Het kon
hem niet schelen zich een beetje te moeten behel
pen, als zij het maar kalm hadden. Nu, mijn
heer, zij hadden deze kamer en boven een slaap
kamer en de eerste paar dagen ging alles goed.
Toen merkte ik, dat zij dikwijls begon te schrei
en, dat hij dag op dag wegging, een9 zelfs twee
dagen wegbleef. Eindelijk bleef hij geheel weg
en liet haar zonder een cent zitten. O, ik zou dien
kerel wel eens hier gewenscht hebben, om hem
eens goed de waarheid te kunnen zeggen. Het zou
hem goed gedaan hebben, dat beloof ik u. Ik zal
dat arme schepseltje en haar verdriet nooit ver
geten. Zij wachtte en wachtte, tot hij zou terug
komen, maar, toen hij zich niet vertoonde, kwam
ze eindelijk bij mij in de keuken, om' te vragen,
wat zij doen moest. „Ik weet' dat u uw geld nog
niet heeft gehad, juffrouw Raikes," zeide zij op
haar eigenaardige manier, die altijd zoo mijn
medelijden opwekte. „Ik kan niet langer blijven
en als u mij vertrouwen wilt, ga ik naar Londen,
cm te probeeren mijn man te vinden. Zelfs als ik
daarin niet slaag, zult u er geen schade bij vin
den." Ik zeide haar, dat ik het geld niet noodig
had en dat het mij heel erg voor haar speet. Arm
kind ik kon zien, dat ze er vreeselijk onder leetl.
„En wat gebeurde er toen
„Niets, mijnheer, behalve dat zij weggegaan
is zij was nog geen week vertrokken, of het geld
dat zij mij schuldig was. werd mij per postwissel
toegezonden. Na dien tijd heb ik tot op heden toe
nooit meer iets van. hen gehoord, zoo waar als
ik leef. Of zij haar man gevonden heeft, kan ik
niet zeggen, maar, als zij naar mijn raad had
willen luisteren, had zij het nooit weer moeten
probeeren."
„Weet u zeker, dat u dien man herkennen zou?
„Dat weet ik zeker," antwoordde de vrouw
„Ik hoop, mijnheer, dat ik geen kwaad gedaan
gedaan heb met u dit alles to vertellen
,U heeft juist heel veel goeds gedaan," ant
woordde Burrell. „Kort nadat zij u verlaten heeft
is mevrouw Onslow wreedaardig vermoord en de
vriend van den man, die ten onrechte van de mis
daad beschuldigd is, heeft mij opgedragen, te
trachten den werkelijkcn dader op te sporen."
„Vermoord, mijnheer Het is toch niet waar?'
„Ongelukkig ja, afschuwelijker misdaad is ei
in de laatste eeuw niet begaan."
De goede vrouw was geheel van streek dooi
het bericht en gedurende het laatste gedeelte van
het onderhoud kon zij nauwelijks haar kalmte
herwinnen. Voor hij heenging drukte Burrell
haar ernstig op het hart, niet met haar buren over
zijn bezoek te praten en zij beloofde dat verbod
trouw na te komen.
„A propos", sprak de detectieve, voor hij heen
ging, „herinnert u zich ook, of mijnheer Onslow
ooit brieven gekregen heeft, toen hij bij u woon
de
„Slechts een, mijnheer, voor zoover ik weet."
„Is u daar zeker van
„Heel zeker, mijnheer, en wel, omdat die brief
aanleiding gaf tot oneenigheid tusschen hen. Ik
was juist bezig de stoep te vegen, toen de brief
kwam. Mevrouw Onslow nam hem zelf mee naai
binnen en, toen zij het poststempel zag,vroeg zij
hem, wien hij te Richmond kende. Hij ontrukte
haar den brief en zeide haar, dat ze zich met haai
eigen zaken moest bemoeien. Dien middag is hij
uitgegaan en nooit teruggekomen. Ik geloof vast,
dat de een of andere vrouw te Richmond hem
tot zich gelokt heeft."
„Heeft u nog meer reden voor die veronder
stelling, behalve het poststempel op het couvert?
„Wel, om u de waarheid te zeggen, mijnheer,"
antwoordde de vrouw, „heb ik er wel reden voor
ofschoon ik die geschiedenis eigenlijk niet ver
tellen moest. Ik had zoo'n medelijden met dat
arme schepseltje, dat ik haar verdriet geen oogen
blik vergeten kon, en ik bespiedde hem zooveel
mogelijk. Ik zag hem aan de tafel zitten, waar u
nu zit, mijnheer, zoowat een half uur, nadat hij
zijn vrouw zoo ruw had toegesproken, terwijl zij,
het arme kind, boven zat te schreien, en ik zag,
dat hij bezig was, een telegram te schrijven. E-
ven daarna riep hij mij. „Juffrouw Raikes", zei
de hij, „ik moet dadelijk een telegram verzenden;
wie kan het voor me wegbrengen
„Het zoontje van juffrouw Hawkins hiernaast
wel, mijnheer," zeg ik „hij doet dikwijls bood
schappen voor heeren, die ik in hui9 heb en hij
heeft het altijd heel goed gedaan. Ik heb hem
juist op het veld achter het huis zien spelen."
„Roep hem dan even binnen," zeide hij, „ik zal
hem een kwartje geven voor zijn moeite." Ik riep
den jongen binnen en mijnheer Onslow gaf hem
het telegram en toen liep hij er mee weg, maar
liet zoo hard of ik had nog tijd het veld hier ach
ter over te hollen en hem op den weg op te van
gen. „Tommy", zeide ik, „laat mij dat telegram
eens zien." Hij is een goed ventje en reikte mij
zonder meer het telegram over. Het was gadres-
seerd aan Montgomery 13, Bridgeworth Goad,
Richmond. Er was geen naam bijgevoegd en er
stond niets anders in dan „Ja." Ik vond er niets
ongewoons in en dus heb ik er niet meer over
nagedacht, tot u mij zooeven vroeg, of hij ooit
brieven kreeg."
,Ik geloof, dat ik het adres maar noteeren zal,
in geval ik het noodig mocht hebben", zeide Bur
rell. „En nu moet ik gaan en bedank u nog eens,
juffrouw Raikes, voor de verstrekte inlichtingen.
Hij verliet het huisje en wandelde terug naar
Staines daar nam hij den trein naar Londen en
ring toen haastig naar zijn kamers in Francis
Street. Later op den dag begaf hij zich naar
Euston Station. Nog twintig uur verliepen er,
voordat hij daar de inlichtingen kreeg, die hij
noodig had maar toen hij die bekwam, had hij
le voldoening te weten, dat er nog slechts één
schakel ontbrak, om de keten van bewijzen te
volmaken.
Die schakel werd te Richmond gesmeed en den
volgenden dag deed hij verslag aan den verbaas
den Codey.
„Groote hemel, Burrell zeide dit scherpzin
nig heer, „dit is even wonderbaarlijk als vreese
lijk Wat denk jij er van
,Ik denk, mijnheer, dat hierdoor mijnheer Hen
dersons onschuld lang en breed bewezen is."
Wordt vervolgd.