J. R. KEUSS
BLANKE KRUL PRUIMTABAK.
22e Jaargang.
Vrijdag 6 Maart 1931
No. 19.
Wm NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
WIERINGEN EN OMSTREKEN
DE VONDELING.
HEEREN-BAAI
WIERINGER COURAfiT
VERSCHIJNT ELK EN
DINSDAB en VKIJDAB.
ABONNEMENTSPRIJS
per 3 maanden 1.
COKN. J. BOBEER, WUIIKtEH
UITBETE! I
BUREAU
Hlppolytnshoef Wielingen.
Telefoon Infercontm. No. II.
ADVERTENTIëN:
Van 1—5 regels 0.50.
Iedere regel meer 0.10
HEERENBAAI
P0RT0RIC0.
TABAKSFABRIEK „DE WAKENDE LEEUW"
LAAT A, 125 ALKMAAR.
Prima kwaliteit in alle prezen.
Spaart onze rebussen.
hebben ook als punten groote waarde.
70 80 100 120 140 150 160 180
200 225 250 300 350 400 450 en
500 cent per pond.
PARIJSCHE M0DEBR1EF.
VOORJAARSHOEDEN VAN KLEIN
FORMAAT.
VOORBARIGE LENTEBODEN.
De eerste voorjaarshoed.
Ik bewonder de eerste, onmiskenbare tee
kenen van de lente. Niet buiten, in de natuur.
Van een zoel-blauwe voorjaarslucht, van uit
bottende knoppen en en warm lentezonne
tje valt niets te bespeureri. De lucht ziet
grijs, onophoudelijk vallen de sneeuwvlokken
en de thermometer staat zoo laag,, dat ik
het koud mag hebben. Want dat mag ik niet
altijd. Mijn zeer strenge vriendin, die voor
reformkleeding en reformvoeding ijvert, ziet
mij verwijtend aan, wanneer ik huiver met
14 graden Celsius. Nooit mag in haar woning
een hooge temperatuur heerschen, ook al
zien de huisgenooten paars van de koude,
Dat vindt ze „ge
zond" maar om
nu op mijn lente
boden terug te
komen. Ze werden
mij getoond in den
vorm van snoezige
hoedjes, aardige
gezellige voorjaars
dopjes. Klein van
formaat zijn ze
voorloopig; een ge
drapeerde bol met
smalle randen; ook
markiezensteek j es
Directoire-hoeden,
tulbanden en ba
retten, behooren er
toe. Alle soepel, ver van het voorhoofd staan
de en diep in den nek vallend de voornaam
ste kenmerken van de lentemode. Of ons op
den duur die sterk uit het gezicht wijkende
modelletjes zullen bevallen, is zeer de vraag.
Ze flatteeren al evenmin als de om de oogen
sluitende kapjes die geen enkel lokje haar
laten zien. In elk geval behooren de nieuwe
hoeden met veel gratie te worden gedragen
en met veel zorg, voor den spiegel, te worden
opgezet. En dan nog staan ze lang niet ieder
een.
Voor het allereerste begin zien we nu hoed
jes van gróve zwarte faille, chic gedrapeerd
met een diamanten speld, verder hoeden van
vilt en dan, natuurlijk, ook stroo, voorloopig
nog tezamen verwerkt met vilt, fluweel of
zijde, maar ook enkeleen gedrapeerd bolle
tje met een fluweelen bandeau achter tegen
het hoofd. Licht, glanzend stroo, maar nog
geen exotische stroosoorten. Als garneering
lint, een stroomotiefje, veeren, bollen van
galalith, ofwel bloemen geheel opengebloeide,
bijna verwelkende bloemen die eigenlijk wei
nig bij de vroege lente passen. Een aardig
hoedje zagen we van gemengd stroo in na-
tuurkleur en zwart, met motiefjes van zwart
wasdoek versierd. Leuke kapjes van fluweel
en stroo, soms met een stuisveer of dikke
FEUILLETON.
5.
De heer Têterol wilde zijn zestigste niet af
wachten, om zijn groot plan ten uitvoer te
brengen. Op vijf-envijftig-jarigen .leeftijd was
hij nog wonderlijk frisch en even jong naar
geest, als naar het lichaam; zijn armen en
beenen kon hij net zoo goed gebruiken als
jaren terug; ook was hij nog in het volle be
zit van zijn tanden. Maar zijn haar begon
grijs te worden en dit was hem een waarschu
wing. Hij stelde vast, dat hij gedurende de
eerste dagen van de maand September 1870
gaan zou en met het oog daarop regelde hij
zijn zaken. Door een onvoorziene omstandig
heid echter werd hij in zijn voorbereidende
maatregelen gestoord; en die onvoorziene
omstandigheid was rijkskanselier Bismarck,
waar hij geen rekening mee gehouden had.
Toen de oorlog uitbrak, was hij woedend en
hij hield het er vast voor, dat Keizer Napo
leon III en koning Wilhelm hadden saamge
spannen, om hem te beletten naar Saligneux
terug te keer en. Maar toen was zijn eerste
zorg, om zijn erfgenaam, die juist in de rech
ten was gaan studeeren, ergens in veilige
haven te gaan brengen. Hij dacht er over,
hem naar Engeland zenden, maar de erfge
naam wilde daar niets van hooren, daar hij
het zijn plicht achtte te vechten voor zijn
vaderland. Dit gaf aanleiding tot heftige
twistgesprekken.
Je plicht riep de heer Têterol. Wel
welVan plicht gesproken, daar weet ik van
mee te praten ik heb den mijne gedaan,
mijn leven lang en daar hoef je mij heusch
geen lesje in te geven! Men moet goed vader
lander zijn en ik ben dan ook bereid voor
veeren-kwast gegarneerd.
Nog altijd daalt de
sneeuw neer terwijl ik
dit schrijf en ik krijg
het gevoel dat mijn
lenteboden wel een
beetje vroeg zijn ge
weest. Een bonten
mutsje is nu wèl zoo
aangenaam als een
strooien hoed! Van
mollebont b.v. of her
melijn of antiloopleer,
in heel fijne plooitj
gelegd. Dat ook flu
weel bijzonder goed
doet als omlijsting van
het gezicht, kunnen
we dezen winter ten
overvloede constatee-
ren. Groote hoeden
baretten, mutsjes, to
ques alle van fluweel, gedrapeerd, geplooid
ingehaald, enz. en dikwijls gegarneerd met
een afstekende kleur. Een groote hoed van
zwart fluweel is met wit fluweel tegen een
onderrand belegd.. Een toque van zwart flu
weel is afgewerkt met een rand van langha
rig blauw vilt. Een andere hoed, eveneens van
zwart fluweel, is met witte moppen gebor
duurd en met wit lint gegarneerd.
Bij een heel bizar hoedje is, door een schuif
op de kruin, een heel lange haneveer gescho
ven, die tot op den rug afhangt. Wie heeft
den moed om met dit eigenaardig dopje over
Holland's wegen te wandelen Veel fantasie
heerscht er ook op het gebied van de baret.
Sommige zijn zoo geknipt, dat ze bloembla
den vormen, b.v. een margriet tot bol hebben.
Bij de zeer kleine hoedjes die ver uit het
voorhoofd staan, komt een heel bescheiden
voilette kijken, als een spinragje, van tulle
met zeer wijde mazen. Sommige reiken tot
aan de oogen, anderen iets verder, terwijl er
tenslotte zijn die geheel loshangen, tot aan
den kin en met een smal randje of chenille-
boordje zijn afgezet.
WILHELMINA.
BINNENL. NIEUWS.
BIJGELOOVIG SOEST.
De tooverheks heeft 't gedaan.
In Eigen Volk, waarin hij het een en
ander vertelt over het geloof aan too-
verheksen, dat in Soest nogi bestaat,,
deelt de heer Pluim den inhoud van
een brief mede, welke hij heeft ontvan
gen van dr. H. P. Scboonebeek, die 16
jaar geneesheer van Soest is geweest
en die zegt
Op zekeren dag werd ik geroepen bij
K. in de Birkstraat, waar 'n jong kind
ziek lag. Daar de toestand eenigen tijd
stationnair bleef, werd de ziekte spoe
dig toegeschreven aan betoovering, te
meer daar bij onderzoek van de veeren
uit het bed hierin roosjes gevonden
werden en zelfs een verroeste spijker.
De toovenares was ook aan te wijzen
dat kon niemand anders zijn dan Man
ke Geertje, een weduwvrouw die eeni-
ge huizen verder woonde. Daar er
ook bedreigingen tegen die vrouw wer
den geuit, heb ik den veldwachter ver
zocht den vader van het kind te waar
schuwen, dat hij met die bedreigingen
moest ophouden. Tegelijkertijd heb ik
persoonlijk met dien veldwachter een
nieuw bed voor het kind laten maken
met nieuwe veeren Dat bed heb ik
door den veldwachter laten verzegelen.
Na drie weken hebben we samen alles
opengemaakt en niets abnormaals ge
mijn vaderland te sterven. Maar alle keizers
zijn onverbeterlijke zondaars, er is niets met
hen te beginnen, want had ik nu bijvoorbeeld
niet deze maand niet naar Saligneux terug
moeten gaan? Als ze nu geld van me willen
hebben, dat is te begrijpen en dat zullen ze
dan ook krijgen. Maar mijn „Prins van Wa
les", dien zullen ze me niet afhandig maken!
Die is heel alleen voor mij en voor mijn eigen
gebruik. Ik ga hem nu ook in een koffer pak
ken en als een pakje goed naar Londen zen
den.
Ofschoon de „Prins van Wales" van een
zacht en meegaand karakter was en hij dan
ook zooveel mogelijk zorgde, iedere botsing
met zijn vader te vermijden, liet hij zich toch
maar niet als een pakje goed verzenden. Daar
door had hij meteen, tijd gewonnen en was
dus nog in Parijs, toen die stad geblokkeerd
werd. Hij nam dienst in een grensbatalion.
De heer Têterol verging van ongerustheid,
s beurtelings woedend, driftig en wanho
pend, ergerde zijn omgeving met zijn klach
ten en zijn beschuldigingen en had het met
ieder te kwaad, tot met zijn eigen hond in
cluis!
Op den avond voor een uitval zei hij tot
Lionel
Nu bezweer ik je, jongen, wees toch wijs
en stel je niet roekeloos blootLaat die eeu
wige dweepzucht nu eens varen en die dwaze
verbeelding van je, die hoort tot de droevi
ge nalatenschap van je moeder. Een brave
vrouw was zij, daar zal ik niets van zeggen,
maar ze had geen gezond verstand. Lieve he
mel, als ik jou nu te verliezen kwam, dat zou
mijn dood zijn
En aan wien moet ik dan mijn geld nala
ten Ik houd veel van Pointal, maar toch
niet genoeg, om hem millioenen te geven en,
onder ons, millioenen bezit ik, zie je.
We weten niet of Lionel het gevaar opzocht
maar het ontgaan deed hij ook niet. Hij werd
vonden. Onze indruk was, dat de vader
nog niet overtuigd was.
Aan den Soesterbergerstraatweg
woonde een keuterboer H. genaajmd.
Deze man was lijdende aan maagkan
ker, die werd toegeschreven aan be
toovering door de reeds genoemde
vrouw. Het bewijs daarvoor was, dat
de koeien zwarte melk hadden gegeven
Bovendien was er eiken avond op den
zolder zulk een helsch lawaai, da*t de
beide zoons, die daar hun slaapplaats
hadden (n.b. mannen van 35 en 40 jaar)
niet boven durfden blijven en in de ka
mer van bun ouders kwamen slapen.
Het is mij ook hier niet gelukt, zelfs
met behulp van een geestelijke, eenige
verbetering in de hersenen dier men-
schen te brengen.
Er waren velen onder mijn patiënten
in Soest, die aan tooverij geloofden en
hoe ik hen er ook op wees, dat noch de
dominee noch de pastoor daaraan
eenig geloof hechtte, steeds was het
antwoord Ja maar heer dokter, wij
hebben het toch zelf ondervonden.
Een boerenvrouw (v.d. H. in de wan
deling bekend als Mein Blaas), de
afkomst van dat woord is mij onbe
kend), werd ook als tooverheks aange
wezen, alleen omdat haar moeder dat
ook geweest was. Ik heb die vrouw 16
jaar lang als patiënte gehad en altijd
best met baar op kunnen schieten.
Het oude bijgeloof bloeit nog in volle
fleur, zegt de heer Pluim.
Achter het stuur doodgebleven
ACHTER HET STUUR
DOODGEBLEVEN.
Toen gistermiddag de garagehouder
D. B. uit Arnhem met zijn auto uit de
richting Enschede naderde, bleef hij op
den weg GoorDiepenheim nabij den
rentmeesterswoning plotseling dood
achter het stuur zitten. Zijn echtgenoo-
te had nog de tegenwoordigheid van
geest de remmen aan te halen en daar
door erger te voorkomen. Een genees
heer uit Diepenheim constateerde hart
verlamming. Na voorloopig naar het
wijkgebouw te zijn getransporteerd,
werd het lijk later naar de woning over
gebracht.
EEN WEERSPANNIGE GEMEENTE
RAAD.
In de Maandagavond gehouden ver
gadering verwierp de gemeenteraad van
Kerkerade te tweede male een begroo-
tingspost voor zeven nieuwe politie
agenten. Ged. Staten van Limburg zul
len nu waarschijnlijk den post (groot
f 19.500 zelf op de begrooting 1931 bren
gen).
BUITENLANDSCH NIEUWS.
NED. INDIë.
EEN HELDENDAAD DER VELDPOLITIE.
Wij lezen in de te Bandjermasin verschij
nende Borneo Post
Dat de veldpolitie hier op Borneo zeer goed
werk verricht op politioneel, gebied en meni
ge oude misdaad tot klaarheid heeft gebracht
is algemeen bekend, doch minder bekend is,
dat ook haar optreden op ander terrein meer
malen prijzenswaard is.
Zoo dient het volgende voorval aan de
vergetelheid te worden ontrukt.
Een patrouille veldpolitie, patrouille-com
mandant Doelmanan en de manschappen Oe-
gewond te Montretout. Gelukkig was het
maar een lichte schram, en de heer Têterol
zag zich dus niet in de wreede noodzakelijk
heid om zijn millioenen aan Pointal na te la
ten. Hoezeer men hem ook van het tegendeel
had trachten te overtuigen, hield hij toch
vier-en-twintig uren lang zijn zoon voor dood.
Maar niet zoodra was hij wat dit betreft,
weer gerustgesteld of hij deed Lionel de vu
rigste verwijten over zijn „onvergeeflijke
lichtzinnigheid", zooals hij dat noemde.
Het capituleeren van Parijs bezorgde den
heer Têterol een uitbarsting van vaderlands
lievende droefheid.
Hij ging geweldig aan het uitvaren tegen
alle keizers en alle potentaten als ze hem
in handen gevallen waren, zou het hun niet
best zijn vergaan Hij huilde van drift en
van schaamte en zijn tranen waren oprecht
gemeend. Langzaam druppelden ze langs zijn
wangen af. Maar ineens staakte hij zijn
klachten, droogde zich de oogen af en tuurde
in de verte of hij daar iets goeds zag, waar
op hij na een plechtige pauze sprak
Enfin, iets goeds komt er toch in ieder
geval bij, ik zal nu tenminste naar Saligneux
terug kunnen gaan
Hl.
Hoe verlangend de heer Heer Têterol nu
ook was, om zich de rest van zijn dagen aan
den dienst van god Sylvain en de boschnym-
phen te wijden, werd hij wel eenige maanden
te Parijs opgehouden door allerlei geldzaken,
vooral, nu die toch vanwege den oorlog een
sterke vertraging leden. Zoo was hij pas tegen
den herfst kunnen klaar komen met was hij
noemde „zijn groote afrekening."
Half September vroeg hij op zekeren avond
den heer Pointal te dineeren. Gedurende
heel den maaltijd was hij uiterst somber en
ernstig, sprak al zuchtende van zijn vertrek,
soep en Iding, allen politie-agenten 2e klasse
der veldpolitie te Kandangan, patrouilleerde
in den kampong Soengei Noepadang, onder
district Tambarangan, in het Rantausche.
Des middags ruim 5 uur hoorden de poli-
tiemenschen hulpgeroep, waarop zij zich
naar de hulproependen spoedden zij troffen
een Inlandsch woonhuis aan, staande in de
abnormaal gewassen zwaar bandjirrende ri
vier, terwijl zich in dat huis een aantal om
hulp gillende personen bevond.
Het huis dreigde weggespoeld te worden
zoodat de beangste inwoners een wissen dood
voor oogen hadden, daar een zwaar band
jirrende Borneosche kali haar prooi zelden
loslaat.
Vele kampponggenooten stonden n. 't huis te
kijken, maar niemand waagde een reddings
poging, daar dit met groot levensgevaar ge
paard ging. Ook een prauw was niet ter be
schikking.
Goede raad was duur.
Redding en wel onverwijlde redding was
geboden, daar ieder oogenblik het wankele
huis door den bruisenden vloed verzwolgen
kon worden.
De bevolking bleef besluiteloos de komende
ramp afwachten.
De veldpolitie besloot, eigen leven niet tel
lend, in te grijpen.
De drie agenten onder commando van den
patrouille-commandant Doelmanan, maak
ten hun puttees los en bonden deze aan el
kaar, waardoor een lange sterke vilten lijn
verkregen werd.
De politie-agent Oesoep, de beste zwemmer
der drie, ontdeed zich van zijn uniform, maak
te aan het einde van de putteelijn een stuk
hout vast, nam dit stevig in de hand en be
gaf zich te water.
Het andere uiteinde van de lijn werd door
zijn twee kameraden aan land goed vastge
houden.
Oesoep werkte zich door een ruim 10 M.
breede, drie meter diepe bruisende, kokende
watermassa naar het bedreigde huis.
Daar aangekomen, nam hij 'n drie maanden
oud kind, Marsiah genaamd, op den arm en
ving den terugtocht aan. Het kind bracht hij
bij zijn twee kameraden aan wal in veilig
heid.
Daarna begaf de held zich wederom te wa
ter en redde de vrouw Arbajah, de moeder
van het kind.
Vervolgens is de vader, Amih genaamd, op
dezelfde wijze door Oesoep gered.
Het wankelende huis toonde teekenen, dat
de instorting nabij was, zoodat de reddings
pogingen onvermoeid voortgezet moesten
moesten worden.
Telkenmale begaf Oesoep zich te water,
vocht tegen het water, bereikte het huis en
vocht zich dan weder een terugweg voor hem
en den geredde.
Achtereenvolgens zijn door hem van een
wissen dood gered de meisjes Kentjana en
Srimanganti de vrouw Moelik, en de resp. 2
maanden en jaar oude kinderen Aloeh en
Oemrah.
Oesoep heeft achtmaal den strijd met het
water met groot gevaar voor eigen leven aan
gebonden; acht menschenlevens zijn door
hem gered.
Toen hij voor de achste maal met de 4-ja
rige Oemrah in de armen naar den veiligen
wal worstelde, stortte het huis in en ver
dween het geheel in de woedende watermas
sa's.
Deze schitterende daad van Oesoep en het
beleidvol assisteeren zijner makkers verdie
nen ons inziens een flink bewijs van waar
deering.
MUIZENPLAAG IN AUSTRALIË.
Millioenen. knaagdieren teisteren
de vlakte van Nullarbor.
Een leger van pnillioenen muizen, dat
als het ware uit de lucht is komen val-
En ben ik dan thuis gekomen
Gauw mijn pypje uitgeklopt;
Even Radio genoten
En een versdie pijp gestopt.
Luie stoel,pantoffels, krantje,
Da's het fijnste wat ik ken;
DOUWE EGBERTS zorgt ook dan weer.
Dat ik,in de wolken'ben.
ClingeDeorentoe-
20 - 50 cf. per ons
verschaft U wolken van
len, heeft zich langs den trans-Austra-
lischcn spoorweg in de vlakte van Noil-
labor in het Zuiden van Australië ver
toond, zoo meldt Reuter uit Melbourne.
De stationchef van Leongana vertel
de, dat terwijl hij zich met de treinrei
zigers bezig hield, duizenden muizen
zijn bureau binnendrongen en een rol
letje van honderd biljetten van 1 be
gonnen te verslinden. De ongewenschte
bezoekers zijn alle huizen in de omge
ving binnengedrongen waar van alles
,van hun gading was tot meubelen en
jbeddegoed toe. Het land wordt over kilo
jmeters door deze knaagdieren geteis
terd.
GRIEKSCH EILAND IN ZEE VERZONKEN.
Een 1 1/2 K.M. en 1 K.M. breed gedeelte
van het Grieksche eiland Leukas, begroeid
met olijfboomen en gedeeltelijk bedekt met
weiland, is plotseling in zee verzonken. Er
zijn geen menschenlevens te betreuren en
men neemt aan, hierbij te doen te hebben
met een aardzinking van zeer grooten om
vang.
Op den Peloponnesus gebeurde bij het dorp
Gumero iets dergelijks. Een heel gedeelte van
een dorp zakte plotseling vijf meter omlaag,
sommige huizen werden beschadigd, doch
ook hier konden alle ingesloten bewoners ge
red worden en zijn geen menschenlevens te
betreuren.
HITTEGOLF TE BUENOS AIRES.
Tal van slachtoffers.
Buenos Aires (Z.-Amerika) wordt,
naar V. D. jmeldt, geteisterd door de he
vigste hittegolf, die men in de afgeloo-
pen twintig jaar heeft gehad. In 17 geval
len zijn personen tengevolge van de hit
te overleden, terwijl de ziekenhuizen tal
rijke patiënten, die door de hitte onge
steld zijn geworden of zonnesteek >heb-
ben gekregen, moesten opnemen. De
weerberichten voorspellen ook voor de
komende dagen dezelfde temperatuur.
want hij zuchtte nooit zoozeer, als wanneer
hij zich volslagen gelukkig gevoelde.
Met grooten nadruk verzocht hij den nota
ris om toch goed zorg te dragen voor zijn
zoon, dien te behoeden tegen allerlei dwaas
heden; daarna beval hij Lionel zelf aan, zich
steeds met onverdroten ijver aan zijn studie
te wijden, teneinde een beroemd man te kun
nen worden.
Om hem maar gerust te stellen, beloofde
de heer Pointal zoowel als Lionel, dat zij
trouw zijn raadgevingen zouden nakomen. Na
dat hij dus alles gezegd had, wat hem op het
hart lag, begaf hij zich naar het station de
Lyon, en terwijl hij in coupé stapte, zuchtte
hij nog eens als hij genoot, wilde hij toch
volstrekt niet, dat iemand daar eenig flauw
vermoeden van had.
Den volgenden ochtend, bij het krieken van
den dag, kwam hij aan te Pont d'Ain. Zijn
bescheiden bagage stuurde hij voor uit en zelf
begaf hij zich te voet naar Saligneux, met
dienzelfden hulsttak in de hand, dien hij
nu al veertig jaar geleden in het kreupelhout
aldaar gesneden en nog steeds zorgvuldig
bewaard had.
Ieder heeft toch wel een greintje poëzie in
zich zelfs zoo iemand als Jean Têterol. Het
beloofde een prachtige dag te zijn en zijn
heele gemoed was dan ook in feeststemming;
hij had een gevoel als een gevangene, die nu
eindelijk weer eens in vrijheid van de natuur
genieten mag.
Ja, wat hij op dat oogenblik voelde, liet zich
het best in dichtmaat uitdrukken, maar dit
had dan een ander voor hem moeten doen.
Hij was niet alleen zijn herinneringen ver
gezelden hem. Ze hadden hem nooit in den
steek gelaten vroeger waren ze met hem de
ladder opgeklommen, ze hadden mee kalk
en zandsteen bewerkt, muren bepleisterd,
versieringen aangebracht, tal van kwitanties
geteekend en lange, ingewikkelde interest
berekeningen gemaakt.
Op dat oogenblik gonsden ze hem om de
ooren as een zwerm bijen en vertelden hem
van allerlei geschiedenissen.
Onder de menschen en dieren, die hij te
genkwam, overal meende de heer Têterol ou
de kennissen op te merken. De kleinste ter
reinveranderingen een heuvel met een ka
pelletje er op drie groote nooteboomen om
een moeras heen een kromming van den
weg, waar een fontein stond het blauwach
tig waas, dat den morgen aan den horizon
omgaf, dit alles had hij steeds meegevoerd
met de oogen der herinnering.
Een oogenblik stond hij stil, om van een
bloeiend boekweitveld te genieten en van een
boschje wilde moerbeien en sprak telkens tot
zijn omgeving Ja, ik ben het welDan ging
hij maar weer verder. Met welbehagen schop
te hij af en toe met den voet het stof van
den weg op en het kwam hem voor, dat dit
blanker was dan overal elders ook meende
hij er zijn spoor in te herkennen. Hij keek
eens naar zijn stok.
't Was nu gisteren of eergisteren, vroeg
hij dien af, dat jij en ik hier door getrokken
zijn We gingen naar Parijs, met ons bun
deltje op den rug al wat we bezaten, in een
knapzak bij ons dragend. Weet je nog wel
En of hij het wist
Ineens zag hij daar voor zich oprijzen den
spitsen klokketoren van Saligneux, die met
zijn zinken dakbedekking oogverblindend
schitterde in de zon. Die toren herkende, die
klok begroette hem, en de weerhaan, die bo
ven op de spits prijkte, begon met zijn vleu
gels te slaan, deed den bek wijd open en ver
kondigde over heel het departement
Jean Têterol is terug
Toen begon het in Jean Teterol te zingen
en te juichen Dien dag was hij dichter, mu
sicus, al wat men maar wilde.
(Wordt yervo|gd.)