3e JAARGANG 24 AUGUSTUS 1934 No. 68 NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR D? WIERINCERMEERPOLDER EN OMSTREKEN WIJ VERBAZEN ONS NIET MEER. IV V a.s. Zondu „J\i Sneek, 2e vatt m, en gv. i' met bromstem 't c. a. b. i d: „.Ta, menheer, daar zellewel n<r?!;ke water naar benee valle >dig is 'i palet want -'t aard pHfri tifcft.tje hangt er bij, jom te hui le en wat stonde IfcrilktÈ^Jan, om z'n instem- |aig^i.'greun was om zoo te w eer e<. wind vertrouwd fï monster*h dan verders de jfebTs dïeJJ f'un's woorden wel gl^M^j'ret gomden even de n. l|«:l ging in ,,'t aange iedere minuut GEEN OORLOG De Wieringermeer-tractor-colonne verlaat- m voor de verschillende landbouwmih ONZE 4-JARIGE. Bloemen en vlinders, nolvend graan, Groei en opbloeiend leven waar men ook zit tot ver in 't vers* Hofstede-daken, 't rood blakerend in 't zonnelicht. Ronkende motoren, zwoegende mannen, volhardend in plicht, Weiden als lustoord van pracht Hollandsch vee Zoo is onze Meer, 4 jaar geieên ontrukt aan de zee. Polderdag 1934. Overpeinzingen op den vierden jaardag van den Wieringermeer- polder. (v.V.) Toen wij ons in 1909 in onze geboor teplaats onder geleide van Vader en Moeder stonden te vergapen op een weiland ver bui ten de stad, aan de waaghalzerij van een Leon Verstraten, die als publieke vermakelijk heid het land doortrok en geëngageerd werd door z.g. vliegweekcomité's om eenige schuch tere pogingen te wagen zich in een toestelle tje van latten en draden voortbewogen door een nog hoogst onbetrouwbare motor eenige meters van de grond te verheffen, toen ver baasden wij ons ten zeerste en we vroegen ons zelf af hoe of het mogelijk was dat zoo iets kon bestaan. Het was iets bovennatuurlijks, wat we be leefden en waren er dagen lang vol van, zoo vol van zelfs, dat de indruk 25 jaar later ons nog volkomen bij is gebleven als hadden we het gisteren beleefd. De stoomtrein was er reeds in die dagen, het rijwiel, de stoomfiets en zelfs de eerste pogingen van een automobiel zagen we reeds in dien tijd langs den weg gaan. Dat was allemaal nog verklaarbaar, je zag het langs een baan gaan of op de beganen grond rijden, daar verbaasden we ons niet zoo over, temeer daar ons reeds op school, het principe van voortbeweging door stoom nigszins was bijgebracht. Maar vliegen door de lucht in een toestel zwaarder dan lucht daar konden we nog niet bij, dat was iets bovennatuurlijks, een circus- toer wat op zijn hoogst op nekbrekerij moest uitloopen. Hoe spoedig zouden we echter het ons ver bazen afleeren. Hoe weinig jaren zijn er voor noodig geweest om de techniek zoodanig op te voeren, dat we ons nergens eigenlijk meer over verbaasden. Want zoo is het toch eigenlijk in onzen tegenwoordigen tijd, we verbazen ons nergens meer over. Op alle gebied We vinden het heel gewoon, als men de stratosfeer gaat bezoeken voor wetenschappe lijke doeleinden. Ook vinden we het doodge woon dat de zeebodem op 800 meter diepte wordt onderzocht, we verbazen ons nog alleen als dergelijke tochten mislukken, wat we dan aan een stommiteit toeschrijven. We vinden in onzen tijd alles doodgewoon en vonden onze voorouders stuntelige primi tieve menschen en de wereld heeft in onze oogen gedurende 1900 jaren eigenlijk stilge staan, wij in de twintigste eeuw hebben pas wat van gemaakt. Ach ja, we willen de molenbouwer Leegh- water nog wel eerbiedig in onze herinnering bewaren, maar tenslotte de man had vier jaar noodig om een binnenwatertje van H.A, droog te leggen. Dan.doen wij dat toch anders in onzen tijd. Wij gooien in tijd van vijf jaren een dijk van 30 K.M. lang door open zee, en maken een polder droog van 20.000 h.a. in vier jaar en weer vier jaar later, wonen er reeds 2000 menschen in die polder. Waar zouden we ons nog over verbazen. Het gaat ons immers lang niet snel genoeg, wat gebeurt er nu eigenlijk tegenwoordig nog voor bijzonders in de Wieringermeerpolder Hij is al vier jaar droog Het gaat ons veel te langzaam er staan nog niet eens boomen, schreef onlangs een groot dagblad. Nu ja, er zijn reeds wegen, er staan huizen en boerderijen, er groeit gras en ander gewas, er grazen koeien en schapen, .pok kampeerders komen er slapen. Ze mogen tenminste wel jzorgen dat als de Noord-Oostpolder droog valjb, dat de a.s. be woners meteen in de woningen kunnen stap pen, en dat ze direct kunnen gaan oogsten stel je voor dat we op alles zoo lang moeten wachten als wij in de Wieringermeer hebben moeten doen. Je verbaast je er over dat overal zoo de tijd voor wordt genomen. Lezer, bovenstaande filipica is natuurlijk wat erg overdreven, maar toch schuilt er een kern van waarheid in, het gaat ons lang niet snel genoeg tegenwoordig, we aanvaarden te genwoordig alles als heel gewoon. En toch op den vierden jaardag van den polder mogen we gerust een oogenblik stil staan en achterom zien op het geweldige werk, wat in een korten spanne tijds tot stand is gebracht op een woeste zeebodem. Wij zullen U niet vermoeien met een opsom ming van feiten en data, zij zijn te overvloe- dè bekend. Veel moeten we nog missen in dit nieuwe land, wat we wel hadden in onze vorige woon plaatsen, doch het is weinig bij hetgeen we reeds hebben, en dat duurde maar vier jaar, wat we dus nog missen zal zeker ook spoedig komen. Wanneer wij rondom de chaos bezien, die in de wereld heerscht in vrijwel ieder land, waar niets tot stand wordt gebracht, dan wat luidruchtig gebral, dan mogen wij ons geluk kig achten in een land te leven, wat, hoewel door de wereldcrisis niet onberoerd is gela ten, tot zooveel energie in staat is, klein in aantal maar groot in daden. Wanneer we eerlijk zijn dan moeten we trots zijn op hetgeen reeds in onzen polder is volbracht. De snelheid waarmee we leven, doet ons allés al heel gewoon aanvaarden. De dagelij ksche sleur en ook de teleurstel ling die ook hier voorkomt wil meestal den zwarten kant bezien, critiek terecht en ten onrechte brengen we dagelijks uit en dat er critiek is, is goed ook, want veel wordt in theorie opgezet, wat in de praktijk falikant uitkomt. - - Maar op Polderver jaardag zien we een wijle om op den afgelegden weg, en we verbazen ons over al hetgeen wat weer tot stand is ge komen, we verbazen ons weer als in onze jon gensjaren. Trots alles is het een wondervolle tijd die wij mogen beleven. WIERINGERMEER IDYLLE. Zoo af en toe speelde de zon verstop pertje met wolkenmassa's die zich aan den blauwen hemel boven de Wierin germeer vormden, en een grillige scha duw deed voortjagen over de wijde ak kers en bouwvelden. ,Daar kon wel eens 'n buitje van ko men, jongens", aldus klonk de weer voorspelling van Jan Groenland, de landbouw specialiteit in wording, tot de nijvere grondwerkers, die zwoegend en met 'n vaste regelmaat de spaden in de zware kleibodem staken, en daar mee de kruiwagens vulden, die weer door anderen werden weggereden. Ouwe Teun, de ploegbaas, keek even op, monsterde de wolkenmassa's nip- perde met de oogled gaf een flinke spuw, bruin gekle7 ">r de tabaks pruim, in zijn er >n, om aan stonds de. scbo "T te kun- jön keek Jan naar z'n hij was er trotsch op, jterdags de staat van 't pfw^rk op 't bureau af- n ^roep altoos de hoog- *»<rè*id knikje van z'n fftêm opnieuw met urbeidslust. it spatte op Jan's [ëg~ de fijne deeltjes zich over z'n blocnoot, Ere streek de cijfers, Hifflfpeier op gekrast, tot ij$ ded« n vervloeien. Haas 't papier in de wijde zak de "Ipörtjas, want meerdere en __lve driippels volgden nummer j^|iaddeh jullie nu even gewacht, 'dan was- 't uur van inrukken precies g£}ijk geVeest", aki 'is mopperde Jan, een blik werpend or» z'n dikke nikke- [leHjtnol, hëfc cadeau van vader toen hij port van de schoolban- ciiiff. ftet lieu n 'j-fect en Kittig 't willen ruilen. De droppels werden gron te stukken water, die op de klei klet terden en de modder hoog opspatten tegen de laarzen der mannen. „Inruk ken jongens", de laatste minuut schenk ik jullie. Met 'n zevenmij ls vaart je kun nen we misschien nog net halfnat het Vamp bereiken". Het commando van Groenland had uitwerking. Trouwens al was 't nog 'n broekie, de mannen droegen de „bui tengewone" op handen. Hij was geen „mieresifter" en toch was z'n ja, ja, en z'n nee, née Je wist wat je aan hem had en was er een, die wat op z'n „hart" had, dan was Groenland de vraagbaak, en 't moest al raar loopen, of die wist raad. Met de jas over 't hoofd rende 't groepje naar 't kamp; en ze waren blij. toen ze de rook, die uit de keuken-1 schoorsteenen naar beneden sloeg kon den opsnuiven, een teeken, dat de ijve rige kok druk in de weer was, om aan stonds de hongerige magen tevree te stellen, en dat 't beschuttende dak hun weldra zou beschermen tegen 't hemel water dat nu met stroomen nederviel. Met 't hoofd in de handen zat Jan Groenland in zijn keet over de werk- staat gebogen, 't Vlotte niet Rukwin den deden de spanten der keet kra ken en kletterend joeg de regen tegen re ruiten. Onwillekeurig dwaalden z'n gedachten af naar huis. Hm, ja, je kunt niet altijd bij moeders pappot blij ve, maar op 'n oogenblik als nu hij moest 't zichzelf eerlijk bekennen. - een beetje heimwee kwam bij hem op. Als je dan na de bui door 't dorp dwaalde, Nel van de bakker een grap toeriep, met Riek van tegenover 'ns ferm kon stoeien, ja, zie je, dan was al les vol blijheid en leven. Als je de twin tig bent gepasseerd, dan is daar die die tijd, dat je eens graag een lief meis je in 't gelaat ziet. Maar de dorpen hier waren een stuk bij 't kamp van daan, en als je dan nog 'ns op de fiets er heen peddelde, was de gelegenheid te kort, om eens intiemer kennis te maken; je kon toch zoo maar niet met de deur in huis vallen en zeggen „Kind, wat ben je een schat 1" Met 'n ruk stond hij op. Huiverend de eene hand .in de broekzak, trachtte hij met de andere een gat in de besla gen ruit te vegen, om een blik in de eindelooze vlakte te kunnen werpen. Opeens werd zijn aandacht getrokken, door een meisjesfiguur, die bijna te vergeefs trachtte haar fiets tegen wind en regen in te trappen. En Jan begon z'n alleenspraak. „Drommels, die meid moet wel tegen geen klein geruchtje vervaard zijn. Zeker met goed weer van huis gegaan en nou is ze de pisang Ze redt 't niet, dat klein ding. 't ls toch zonde Wat doet zoo'n mokkel nu met zulk hondeweer bier midden in de Meer. 's-Jonge, jonge, ze geeft 't anders niet gauw op. Pats, 'n wind vlaag zet haar stuur dwars. Ze is nog op do boon" Rood van opwinding volgt Een reuzenmachine in de Wieringerme er aan 't werk de graancombine maait, dorscht en 't graan tege lijk schoon in de zak aflevert. Jan de krijgsverrichtingen der jonge In dien tijd hebt U toilet gemaakt, en is dame en ziet haar nu op een tractor af de zaak voor elkaar stevenen, die eenzaam op 't land staat. Geen bevallig schuilhoekje jonge dame. 't Is modder en nog eens mod der en als je lang daar staat, blijf je in de klei vastzitten." Het meisje was nu voor Jan onzicht baar geworden juist daardoor maakte zich een onweerstaanbare gedachte donaw cs*w oiöt v,,-,- treden: Dat was nu eens echte ro mantiek, een welkome afleiding waar hij behoefte aan had. Haastig schoot hij een overlas aan, bekeek zich haas tig in 't gebarsten spiegeltje of z'n baar dos niet al te wanordelijk zat, een paar streken met de vingers er door en nu vooruit op het glibberige pad. De regen striemde hem in 't gezicht, maar hij voelde het niet Z'n gedachte was te veel er mee bezig hoe 't kind er uit zou zien, hoe hij er aan zou spreken, ja dat was 't ergste nog. Rad met de tong was hij nooit geweest, en hoe meer hij de plek des onheils naderde, hoe dikker die tong scheen te worden. Daar was de tractor, daar stond de fietst beladen met een zware koffer, en daar achter de tractor langs zag bij een bemodderd damesschoentje. Zou ze niet schrikken, als hij zoo opeens Voorzichtigheid is de moeder van de porceleinkast" mompelt Jan. „Ik zal eens ferm hoesten en als ze 't hooï't, en om 'n hoekje kijkt, dan stap ik er op af". Zoo gezegd, zoo gedaan Vlak bij de machine zette Jan 'n geweldige hoest bui op, 't voetje draaide 'n weinig, ver waaide krullen en toen 'n kopje werden zichtbaar. Maai', wat was dat Jan sloeg van schrik baast achterover. 'I ge laat was geheel getatoueerd met modde rige strepen, en de oogen die hem droef geestig en angstig aanstaarden vertel den hem reeds hoe hulpeloos zij zich gevoelde. Met 'n paar grootc slappen was Jan bij baar en overzag met 'n en kele blik de situatie. De regen, die boven op de modderige tractor kletterde, had het meisje overdekt me 'n kleimassa. „Neem me niet kwalijk, juffrouw, al dus begon Jan, dat ik u stoor, maar de polderdoop, die U thans onvangt, is toch al te bar. Mag ik U naar mijn rede rige stulp begeleiden?" Hij was trotsch op_zich zelf over zijn poëtische uitdruk king. „O, mijnheer, 't is verschrikkelijk, stamelde ze. Ik wist me geen raad meer toen die vreeselijke storm me overviel en kon niet verder". Met zijn gebruinde zware hand pakte hij haar bij de arm en wist haar langs de glibberige kleibodem op den weg te brengen. Toen nam hij de fiets en als ware 't oude bekende tornden zij tegen de regenvlagen op naar de keet. Haastig opende hij de deur, duwde haar met zachten drang binnen onder de verontschuldiging „Veel heb ik U niet aan te bieden, maar U hebt ten minste een dak boven uw hoofd. En nu zult U zich wel graag van de modder willen ontdoen. Welnu, hier is water, zeep, handdoek, ze is wel blauw ge ruit, doch schoon, wellicht hebt ook een droog costuum in de koffer, en waar U natuurlijk door en door ver kleumd is, moet U wat warm's hebben. Wat dunkt U van erwtensoep Het is op z'n Hollandsch uitgedrukt snertdag in 't kamp, ziet U, maar de kok kookt ze overheerlijk. Zal ik gauw halen, ja Zij lachtte om z'n handigheid, en Jan wachtte haar antwoord niet af, maar rende al de keet uit, vol vreugde over 't avontuur en wie weet welke verras singen nog in het verschiet. In 't kamp was alles aan 't schaften en de kok keek vreemd op, dat mijn heer Groenland op zulk 'n ongewoon UölfiSh? T« *•>-:>'«! „Dag kok", begon Jan buiten adem, ,'k heb een bijzonder gevalletje en ik hoop dat je me ter wille wilt zijn. Zie je, 'k heb zoo pas een jonge dame uit de stortbui gered en nou moet ze wat warms in d'r maag hebbe, en als jij nou 'n paar borden erwtensoep ovei had ;je zou me 'n groot plezier doen. enne Achter Jan klonk 'n diepe gulie lach. 't Was van Ouwe Teun, die ongemerkt was binnen gekomen om nog wat voor z'n kamer te halen, er was honger in t land,- - en nu 't laatste doel van 't ge sprek had gehoord „zoo'n snoeper, baalt ie daar zoo 'n mokkeltje uit 'n regenbui. O, je mot maar geluk hebbe maar ik gun 't je hoor menheer Groen land en smakelijk ete, same De kok had inmiddels 'n keteltje ge vuld, 'n paar borden en lepels in 'n pa pier gewikkeld en overhandigde 't Jan met het verzoek ..hier is de snert, m'a heer, maar als jullie 't op hebt, kom dan even samen hier vertelle, hoe 't jullie bekomen is, en eet ze lekker." t Gelijkt volgens jullie wel, of ik over 't meisje alles te vertellen heb, meesmuilde Jan, maar ik weet rog niet eens hoe het kind heet. Langzaam aan aanvaardde Jan met 't middagmaaal de terugtocht. Hij over legde bij zich zelf, dat dames in den re gel nog al lang werk hebben met het toilet maken, en als bij eens te vroeg kwam Maar toen hij aan de keet arriveer de, ging de deur voorzichtig open, en 'n allerliefst meisje in keurig costuum ver jscheen in de opening. .O, mijnheer", begon ze, „toen ik in de spiegel keek kon ik mezelf niet 't was alsof ik rasecht uit de Afrikaan- sche binnenlanden afkomstig was." „Des te meer in uw voordeel is U thans veranderd, mejuffrouw", was Jan's compliment, „maar heeft U een servet of zooiets in uw koffer, want ik heb de erwtensoep gaar Een tafel laken ben ik niet rijk, ziet u .Wacht even", haastig haalde zij 'n compleet stel papieren tafelbedckking uit haar koffer te voorschijn en handig had zij 't uitgespreid. Hij plaatste de borden. Zij deed bij elk bord een zeeaster bij wijze van ver siering. Hij zette 't emmertje met erwtensoep op tafel en zei „Wilt U maar opscheppen." Toen barste ze in een schaterlach uit en zei „hoe lollig is dit alles, mag ik me even voorstellen, Miep Lesling uit Rotterdam op een fietstocht naar Friesland, gestrand in de Wieringer meer enne „Gered door Jan Groenland", vulde hij aan. En onder 't eten keuvelden ze hon derd uit, vertelden elkanders weder waardigheden en toen 't keteltje leeg was, bracht Jan 't verzoek van de kok over. Wel, natuurlijk, moeten we hem be-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Wieringer courant | 1934 | | pagina 3