BERTELS
28e JAARGANG
ZATERDAG 14 AUGUSTUS 1937
No. 92
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
WIERINGEN EN OMSTREKEN
TANDHEELKUNDIGE
INRICHTING
GEBR. GOYARTS.
SCHIJN EN WERKELIJKHEID
HET NIEUWSTE PORTRET.
ADMINISTRATIE- EN
BELASTINGZAKEN.
DE
BULTENAAR.
WIERINGER COURANT
VERSCHIJNT ELKEN
-19L;
BUREAU?
ADVERTENTIëN
DINSDAG, DONDERDAG EN ZATERDAG
UITGEVER
i.
Hippolytushoef Wleringen
Van l
5 regels
f 0.50
ABONNEMENTSPRIJS
CORN. J. BOSKER WIERINGEN,
Telef. Intercomm. No. 19.
Iedere
regel meer
f 0.10
per 3 maanden f 1.25.
VERPLAATST naar Hotel Centraal
S. Kaan Pz., Telefoon 18.
H.-HOEF IEDEr.EN DINSDAG 10—3 IIIIR.
Lage vaste tarieven. Ook voor Ziekenfonds!
ANNA PAULOWNA HOTEL VEERBURG.
SPREEKUREN VOLGENS AFSPRAAK.
door Mr. J. H. van Doorne,
Advocaat en Belastingconsulent.
39.
Men zou zoo geneigd zijn, te denken, dat
waar bij verschillende uitspraken is vastge
legd dat iedere Raad van Beroep de vrijheid
en het recht heeft schijn en werkelijkheid te
onderscheiden, zoodat wat formeel ook op
papier zou zijn vastgelegd, in ieder afzonder
lijk geval het formeele kan worden uitgescha
keld en bet matrieele daarvoor in de plaats
gesteld, hiermede eens en vooral een einde
zou gemaakt zijn aan wat men zou kunnen
noemen „schijnvertooningen". En dit temeer,
waar de wet op de richtige heffing den fiscus
een machtig middel in de hand gaf, om rechts
handelingen welke klaarblijkelijk belasting
ontduiking beoogen, te elimineeren.
Het is dus begrijpelijk dat het verwondering
wekt, wanneer men in de praktijk op gevallen
stuit, waarbij de Hooge Raad de schijn accep
teert vóór de werkelijkheid. Al is daarbij ook
niet over het hoofd te 2ïen dat de Hooge Raad
bij zijn veroordeeling gehouden is deze te
beperken tot de rechtskwestie's en de feite
lijkheden van een uitspraak waartegen in
cassatie is gegaan, hem slechts dan aanleiding
zijn tot ingrijpen, wanneer deze zouden kun
nen leiden tot de conclusie dat de bestreden
uitspraak niet voldoet aan den eisch van „met
redenen omkleed te zijn."
Een twistappel, waarom vaak tusschen fis
cus en aangeslagene gevochten is, is de belas
ting geheven van restitutie's door onderlinge
verzekeringsmaatschappijen. Wanneer het
zonder meer betreft restitutie van betaalde
premie's dan is het duidelijk, dat de fiscus
steeds terecht zich op het standpunt heeft
gesteld, datzoodanige terugbetalingen een
voor de dividendbelasting belastbare uitdee-
ling, vormden. Immers wie een premie heeft
betaald, weet dat zijn geld is overgegaan in
het bezit der verzekeringsmaatschappij. Krijgt
bij later een deel van zijn premie terug bij
voorbeeld omdat de resultaten bijzonder gun
stig waren, dan keert de maatschappij in
wezen iets uit wat voor haar „winst" betee-
kende.
Maar een dergelijke restitutie kan ook plaats
vinden in anderen vorm. Neem de eenvoudig
ste gedaante van zoo'n onderlinge verzeke
ringsmaatschappij, zooals bijvoorbeeld veel
voorkomt onder slagers. Een twintigtal lieden
storten wekelijks ieder een paar gulden in een
potje, dat één hunner onder zijn beheer houdt,
ten einde daaruit eventueele schade te beta
len, en aan het einde van het jaar geeft hij
ieder zijn deel terug van het geen was over
gebleven. Ieder krijgt dus in wezen zijn eigen
geld terug, en het zou al een zeer gewrongen
constructie worden hier van „winstuitdeeling"
te spreken.
Dit zelfde, maar dan in meer reglementair
vastgelegden vorm, schept een „onderlinge
[verzekeringsmaatschappij". Men vereenigt
zich tot een „vereeniging", de bijdragen krij
gen het karakter van „premie", ieders premie
wordt van bepaalde factoren afhankelijk ge
steld, het gestorte komt onder beheer en ad
ministratie van een bestuur, en de jaarlijks te
beleggen vergadering waarin rekening en ver-
j antwoording wordt afgelegd, is de sluitsteen
van het verzekeringsgebouw. In dezen vorm
behoeft het geen betoog, dat wie een premie
betaald heeft, deze acht kwijt te zijn zij is
gevloeid in de kas van de vereeniging, en der
halve bezit van deze geworden. Aldus besliste
ook de Hooge Raad. Wordt nu later van dit
vereenigingsbezit een gedeelte teruggegeven
aan de leden, dan schept dit zonder twijfel
een uitdeeling, welke voor de dividendbelasting
in aanmerking komt.
Hierop vond men een kunstje. Men legde in
het reglement vast, dat ieders „bijdrage" een
..voorloopige" zou zijn ook van „premie"
sprak men dus niet meer. Voorts legde men
in het reglement de verplichting neer voor de
leden dat, als de „voorloopige bijdrage" te
weinig bleek, liet te weinig betaalde kon wor
den nagevorderd, en voor de vereeniging om
een eventueel te hooggeheven bijdrage terug
te betalen voor zoover bleek dat tot een te
hoog bedrag was geheven.
Dat kunstje ging echter niet op. Ook hier
besliste de Raad van Beroep, gevolgd door
een bevestiging van den Hoogen Raad dat
de „voorloopige omslag" eigendom van de
vereeniging was geworden, derhalve gedeelte
lijke restitutie daarvan belastbaar was voor
de dividendbelasting.
Toen bedacht men wat anders. Ieder der
leden zou geen „premie", geen „omslag" geen
„bijdrage" meer betalen, maar een depót
storten. In den loop van het jaar of na af
loop ervan, zou de eigenlijke premie worden
vastgesteld, deze uit het depót van den betrok
kene worden overgeschreven op de premiere
kening. Wat dan van het depót overbleef werd
teruggegeven.
In wezen bleef de zaak zooals ze was.
Slechts de naam van hetgeen men voorloopig
Stortte werd gewijzigd. En aan de vereeniging
werd het recht gegeven van die voorloopige
(storting af te nemen wat noodig was gebleken,
en de plicht opgelegd terug te geven wat niet
jnoodig was gebleken.
j Toch ging het kunstje hier wél op. Want
.het criterium waarop de vorige keeren de zaak
(ten gunste van den fiscus was beslist was dit
of het door de betrokkenen gestorte in het
bezit der vereeniging was overgegaan. En het
is nog altijd zoo, dat wie een bedrag in depót
stort, daarvan eigenaar blijft, zij het ook dat
dit eigendomsrecht aan zoodanige beperkingen
kan worden onderworpen, dat het beschik
kingsrecht niet meer ten volle kan worden
uitgeoefend. In ieder geval bij de storting
van een depót gaat het gedeponeerde niet
over in het bezit van derden. Wat den betrok
kenen van hun depót werd teruggegeven, was
niet iets wat in het bezit van derden was
[overgegaan, maar hun eigen geld. Hieraan
(doet natuurlijk niets af, dat daarbij bepaald
jkan worden, dat als een depót later blijkt te
j weinig te zijn, bijstorting kan gevraagd wor-
den.
1 Toen dan ook de zelfde kwestie, na twee
maal verloren te zijn, door de bewuste onder
linge verzekeringsmaatschappij, voor de
derde maal voor den Raad van Beroep kwam,
maar nu in den nieuwen vorm, verloor de fis-
cus het pleit, daar de Raad besliste dat terug-
j gave van een depót geen winstuitdeeling kan
vormen. En de Hooge Raad. natuurlijk gebon- 1
jden aan de feitelijke gegevens, bevestigde, die
uitspraak. De storting in depót is de storting
van een waarborgsom, en wie een waarborg
som stort, heeft recht op teruggave van het
gestorte tenzij te zijner tijd blijkt dat deze
vordering door vergelijking met het sedert
door hem verschuldigd gewordene zal blijken
teniet zijn gegaan. Aldus de H.R., bij arrest
van 30 Mei 1934 B. 5624.
Op den keper beschouwd is het hier een
kwestie van woorden. Want in wezen was aan
de heele geschiedenis niets veranderd ieder
.stortte een bedrag, waaruit de premie, omslag
of hoe men het noemen wil1, werd betaald,
[men kreeg terug wat niet noodig bleek en
moest bijbetalen als het te weinig bleek. Hier
op kwam de kwestie in al de drie gevallen
neer. En men mag zich dan ook wel even
I verwonderen als men ziet dat de Raad van
Beroep en Hooge Raad zóóveel waarde hech
ten aan de uiterlijkheid, waar het wezen der
zaak een belastingheffing volkomen, recht
vaardigde.
N.V. Centraal Administratiekantoor
UtrechtAmsterdamGorinchemGoes-Soest
Hoofdkantoor Trans 15 Utrecht Te! 11871.
Directeur Mr. J. H. VAN DOORNE.
MARKTBERICHTEN.
SCHAGEN, 12 Aug. Veemarkt. Aangevoerd 12
stuks Paarden f 200—475 10 Veulens f 120
160 10 Geldekoeien (mag.) f 120180 66
idem (vette) f 200270 12 Kalf koeien f 250
- 300 67 nuchtere kalvéren f 8—14 40 Scha
pen (mag.) f 2025 154 Idem (vette) f 26
- -31 108 Lammeren f 1217 3 bokken en
geiten f 240 18 Varkens (mag.) f 3238
4 Idem (vette) per kg. f 0.600.62 79 Biggen
f 1219 Konijnen f 0.25—1 Kippen f 0.50-
1 Haantjes f 0.250.75.
FEUILLETON
Naar het Fransch van Paul Féval.
46.)
Wel, mijn jongen, zelde Gascogner, toen zij
in de eenzamen tuin een honderdtal passen
verwijderd waren van de tent, waar men ge
soupeerd had, wat zoudt ge er van zeggen, als
wij eens wat uitrusten
Ik vind het zeer goed, antwoordde Passe-
poil, de ouwe is zwaar en de betaling licht.
Daarop legden zij den heer baron de Bar-
banchois in het vochtige gras, waar hij, dooi
de koeltehalf ontwakende, zijn geliefkoosd
refrein uitgalmde Waar gaan wij naar toe
Waar gaan wij naar toe
Te duivel, dat weet ik zelf nietzeide Co-
cardasse.
Wat is de ouwe dronkenlap nieuwsgierig
merkte Passepoil met deugdzame verontwaar
diging aan.
Beiden namen op eene bank plaats en Pas
sepoil haalde zijn pijp uit den zak en begon
die te stoppen.
Als dit ons laatste souper geweest is, zeide
hij, moet ik erkennen, dat het zeer goed was.
Het was heerlijk, antwoordde Cocardasse,
vuur slaande. Ik heb wel anderhalve kip op
gegeten.
En beiden haalden als om strijd de verschil
lende gerechten aan, waarvan zij en goed deel
verorberd hadden.
En beiden hadden ook, om zich over hunne
verschillende tegenspoeden en teleurstellingen
te troosten, tweemaal meer gedronken dan
die machtige baron de Barbanchois. Toen Co
cardasse van de bank opstond, struikelde hij
en rolde neder op den baron de Barbanchois,
die vol ontzetting uitriep Waar gaan wij
naar toe Waar gaan wij naar toe
Kijk wij hadden den ouwe heelemaal ver
geten zeide Cocardasse.
Laten wij hem maar wegbrengen, was de
raad van Passepoil.
Alvorens hunne vracht weder op te nemen,
gingen zij eerst hunne veldflesschen aan het
buffet vellen. Zij namen een fermen teug en
tilden den baron weder op, die juist droomde
dat hij onder de regeering van Lodewijk XIV
aan een feest bij den opper intendant Fou-
quet deelnam en onder de tafel rolde.
Een klein eindje hadden zij hun last door
den tuin voortgesjouwd, toen zij stappen hoor
den naderen. Onze beide dapperen kropen
tusschen het geboomte in, want hunne eerste
opwelling.was altijd zich verbergen.
Het geluid werd hoorbaarderhet was een
detachement soldaten, met Bonnivet aan het
hoofd. Overal doofden zij de lichtjes uit.
Hij moet in den tuin zijn, verzekerde een
sergantik heb al de schildwachten gevraagd,
en zij hadden hem niet zien heengaan, hoe
wel zijn costuum zoo kenbaar was.
Nu, hij zal het niet van hooren zeggen heb
ben merkte een soldaat aan ik heb hem
mijnheer van Gonzaga zien schudden als een
boompje.
Andere patrouilles volgden van verschillen
de kanten, en overal gingen de lichten uit.
Mijn jongen, ze willen hem te lijf, zeide
Cocardasse. Ik had reeds in het paleis ge
hoord, dat hij mijnheer van Gonzaga zoo ruw
behandeld had. Zij zoeken hem dus.
En om hem te vinden doen zij de lichten
uit
Niet om hem te vinden, maar om met
hem af te rekenen.
Zij zijn veertig tegen een, merkte Passepoil
aan en als ze hem nu nog niet treffen
viel de Gascogner hem in de rede. Wij moes
ten hem ook gaan opzoeken en ons tot zijne
beschikking stellen.
Passepoil was een voorzichtige jongen en
zeide dus Dit is geen geschikt oogenblik.
Wat Wilt ge mij tegenspreken riep de
driftige Cocardasse uit. 't Is nu of nooit het
oogenblik. En als hij ons niet noodig heeft,
zal hij ons met den stoot van Nevers ontvan
gen want wij zijn schuldig.
Het gevolg van dit een en ander was, dat
de baron de Barbanchois dien nacht niet in
Het gras wordt minder!
Houdt de melkgift op peil
door bijvoedering met
Bertels' Lijnzaad koekjes
met suiker,
Bertels' Ratiokoekjes A of
Bertels' ZuiveIkoekjes.
Bestelt bij Uw leverancier
of direct aan de fabriek.
Oliefabrieken N.V. Amsterdam
zijn bed kwam, want zij legden hem netjes
op den grond neder. Later zullen wij wel zeg
gen, hoe en waar hij wakker werd.
Cocardasse en Passepoil gingen dus op hun
ontdekkingstocht uithet was stikdonker en
er brandde geen andere lampions meer dan
die in den omtrek van de Indiaansche tent.
Men zag licht verschijnen aan de vensters
der eerste verdieping van het paviljoen van
den regent. Er werd een raam geopend en de
regent kwam zelf op het balcon en zeide aan
eenigen, die beneden in de duisternis ston
den Mijne heeren, zorgt dat gij hem levend
in handen krijgt
Lagardère was onbewust van hetgeen er in
den tuin voorviel en hoopte met zijne gezel
lin te zullen kunnen heengaan door de deur,
die door den conciërge le Bréant bewaakt
werd. Hij had den zwarten domino weder
over zijn costuum geworpen en Aurora haar
maskér laten voordoen. Toen zij het kleine
paviljoen verlieten, vonden zij twee mannen
voor de deur gezeten, Cocardasse en Passepoil.
Wij hebben gedaan, wat wij konden, mijn
heer de ridder, riepen beiden te gelijk uit
vergeef het ons.
Die rose domino was een dwaallichtje, voeg
de Cocardasse er bij.
Kijk, daar is zij riep broeder Passepoil.
Staat op kommandeerende Lagardère
maar op dat oogenblik de geweren der solda
ten aan het einde der laan ziende, vroeg hij
Wat beteekent dat
Dat beteekent dat gij ingesloten zijt, ant
woordde Passepoil.
Maar Lagardère vroeg hem geen ophelde
ring hij had in een oogwenk alles begrepen.
Zijn grootste zorg was, dat het feest was af-
geloopen. De uren waren hem als voorbijge
vlogen, en daardoor was het nu te laat gewor
den, want juist het gewoel van het feest had
zijne vlucht moeten begunstigen.
Zijt gij vast van plan mij getrouw te blij
ven vroeg hij aan de beide avonturiers.
In leven en dood gaven zij met de hand
op het hart ten antwoord en dat meenden
zij ook, want de aanblik van den kleinen Pa-
rij zenaar schonk hun driedubbelen moed.
Men hoorde allerwege tusschen het geboom
(Foto Ziegler).
De diep verborgen en toch zoo zuivere gevoeligheid van ons,
Nederlanders, wordt wel het innigst getroffen, als ons een foto van
onze Koninklijke Familie onder de oogen komt, om het even of het
een officiééls dan wel een niet-officiëele afbeelding betreft.
Op deze jongste, min of meer semi-officiëele fotografie van Prin
ses Juliana en Prins Bernhard, dragen beiden de teekenen en siera
den, die zoowel hun hoogen rang en hun hooge voorrechten als hun
diepe plichten toonen. De Prinses draagt een schitterend diadeem,
een juweelen halssnoer, alsmede het lint van het grootkruis, de
Oost-Indische bracelets en den struisveerenwaaier, welken laatsten
zij ter gelegenheid van haar huwelijk mocht ontvangen van Elisabeth,
de koningin-moeder der Belgen. Prins Bernhard is in marine-gala
met het lint van het grootkruis en de beide sterren van de hoogste
orden, welke Hare Majesteit Koningin Wilhelmina kan verleenen.
Ernstig is beider blik.
Koninklijke Hoogheden wij hebben dien blik begrepen.
te een flauw gedruisch, als van lieden die be
hoedzaam nader kwamen. Men kon echter
niets zien.
Hoort eens zeide Lagardère. Het uiterste
moet gewaagd worden. Let op mij maar niet
ik zal mij wel redden maar voert deze jonge
dame weg. Gaat met haar de vestibule in en
slaat links af. De deur van le Bréant is aan
het einde van de eerste gang. Doet uwe mas
kers voor en zeg hem Wij komen uit naam
van den man, die in den tuin in uw paviljoen
is. Dan zal hij u de straatdeur openen, en
kunt gij mij achter de kapel van de Louvre
gaan wachten.
Begrepen zeide Cocardasse.
Nog een woordje zijt gij er mannen naar
om u liever te laten doodslaan, dan dit meis
je laten varen.
Wees gerustWij zullen ieder neervellen,
die ons den weg zou trachten te versperren.
Heb goeden moed, zeide Lagardère, Aurora's
hand kussende dit is onze laatste beproeving.
Onder geleide onzer beide dapperen vertrok
het meisje. Bij het rond point van Diana riep
een soldaat uit Nu, die heeft ook tijd noo
dig gehad om den weg te vinden
Vriendje, zeide Cocardasse, dezen soldaat en
diens kameraden op de vrijmoedigste wijze
ter zijde schuivende, dit is eene dame van het
korps de ballet en zijne koninklijke hoogheid
wacht ons.
De soldaten begonnen te lachen en liet het
drietal doorgaan.
Doch tusschen een perk van oranjeboomen,
aan een der hoeken van het paviljoen, lagen
twee mannen, Gonzaga en zijn handlanger
Peyrolles, in hinderlaag. Zij wachtten er op
Lagardère, dien men elk oogenblik dacht te
zullen zien verschijnen.
Gonzaga fluisterde Peyrolles eenige woorden
in het oor en deze ging daarop instruc'tiën
brengen aan een half dozijn schavuiten met
lange rapieren, die in de boschjes verborgen
zaten. Allen snelden daarop onze scherm
meesters na, die juist met de rose domino den
stoep waren opgegaan. Le Bréant opende de
deur van den Cour aux Ris, zoo als Lagardère
verwacht had, doch ongelukkig opende hij die
tweemaal, eerst voor Aurora met haar eskorte
en vervolgens voor mijnheer de Peyrolles en
diens medegezellen.
Lagardère was tot aan het einde van het
pad geslopen, om te zien of Aurora ongehin
derd het paviljoen van le Bréant was doorge
gaan, maar toen hij wilde terugkeeren, werd
die aftocht hem door een detachement solda
ten belet.
Hola mijnheer de ridder riep de aanvoer
der met eene eenigszins ontroerde stem
weerstand is nutteloos, want gij zijt van alle
zijden omsingeld
En dit was de waarheid, want in al de om
liggende boschjes hoorde men de kolven der
geweren tegen den grond kletteren.
Wat verlangt men van mij vroeg Lagar
dère, die zelfs de hand niet aan den degen
bracht.
Bonnivet, die stil achter hem geslopen was,
sloeg de armen om zijn lijf.
Lagardère deed geen moeite om los te ko
men, maar vroeg voor de tweede maalWat
verlangt gij van mij
Dat zult gij spoedig gewaar worden, kame
raad, antwoordde de markies de Bonnivet,
waarop hij tegen zijn eskorte zeide Vooruit,
heeren Naar het paleis Ik hoop, dat gij
mijne getuigen zult zijn, dat ik alleen deze
belangrijke gevangenneming gedaan heb.
Zij waren ten minste met hun zestigen en
omringden Henri van alle zijden, zoodat hij
meer gedragen dan gevoerd werd naar de ap
partementen van Philips van Orleans. Daar
op werd de deur der vestibule gesloten en er
bleef In den tuin geen levende ziel meer ach
ter, met uitzondering van dien goeden baron
de Barbanchois, die op het natte gras den
slaap der rechtvaardigen sliep.
(Wordt vervolgd.)
IN VIER BLADEN AD VERTEEREN VOOR
EENMAAL BETALEN
Wieringermeerbode.
Wieringer Courant.
De Polderbode.
Zijper Courant. JjJ3