29e JAARGANG
ZATERDAG 31 DECEMBER 1938
No. 152
mm NIEUWS' EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
WIERINGEN EN OMSTREKEN ^383*
OUDEJAARSAVOND.
OUDEJAAR 1938.
hWIERINGER courants
VERSCHIJNT ELKEN
DINSDAG, DONDERDAG EN ZATERDAG
ABONNEMENTSPRIJS
per 3 maanden f 1.25.
UITGEVER
CORN. J. BOSKER
WIERINGEN.
O
'itil
BUREAU:
Hlppelytushoef Wlerlngen
Telef. Intercomm. No. 19.
ADVERTENTIêN
van 1 6 regel»
iedere regel meer
f QJO
f 0.10
eenkomt met het goddelijk ideaal, waar
van wij de afspiegeling in onze ziel om-
ALLES VERGAAT, J'agen.
ONS BLIJFT DE HOOP
Wéér is er een jaar voorbij en even
als zijn voorgangers heeft het velen on
zer heel wat tranen doen storten. Het
heeft, zonder onderscheid in leeftijd
of stand te maken, zonder medelijden
voor de harten,, die het verscheurde,
slagen toegebracht. Maar weinig ge
zinnen zijn gespaard gebleven er
zijn maar weinig haarden, waar van
avond geen plaats onbezet zil blijven!
Velen zijn in het bezit hunnr volle!
krachten heengegaan, velen wisten
niet eens wat het leven was. En wij
zelf, die ons straks om de huistafel
zullen scharen, zijn we er wel zeker
van,, elkaar over een jaar terug te vin
den Een jaar gaat heel snel voorbij
en niemand, hoe jong en hoe gezond
ook, kan zeggen.: „Mijn beurt zal het
niet zijn
Deze zwaarmoedige overpeinzingen
worden meestal temidden onzer bezig
heden, verstrooi-ingen en zorgen, die
iedere dag meebrengt, teruggedron
gen. Tocli zijn er gebeurtenissen, die
ons dwingen ons onvermijdelijk lot
onder het oog te zien er zijn uren in
het leven, welke er ons steeds weer
aan doen denken en vanavond, of wij
het willen of niet, herinnert alles ons
eraan, dat wij en onze werken tot ver
dwijnen gedoemd zijn.
Laten wij ons boven zelfzucht, bo
ven leed. boven tegenslag verheffen en
zelfs boven den tijd, dien grooten en al
machtigen vernietiger. Al stemmen
deze laatstee uren van het jaar ons wee
moedig, zij kunnen en moeten ons
troost, moed en vreugde brengen, maar
daarvoor is het noodig, dat wij onze
blikken van de aarde weten los te ma
ken en deze liooger oprichten, naai
den hemel, waar altijd, als een ster,
de hoop zal blijven schitteren
Al is het ons mogelijk, ons aan deze
zwaarmoedige gedachten te ontrek
ken, toch moeten zij niet zoozéér de
overhand krijgen, dat zij onze krachten
verlammen. Het is goed tot zichzelf in
te keeren, het is goed, dat wij ons af
vragen of wij het leven, dat ons werd
geschonken, met voldoenden ernst heb
ben opgenomen. Daarbij echter moet
het niet blijven wij moeten den tijd
inhalen, het besluit nemen er beter
gebruik van te maken, krachtiger te
gen onze geestelijke luiheid, onze laf
heid, onze tekortkomingen te strijden
Wij moeten in ons hart verheven, edel
moediger gedachten aankweeken, ons
een grootsch doel voor oogen stellen,
ons niet met een kleurloos alledaagsch
bestaan, dat geheel èn al aan het naja
gen van stoffelijke belangen is gewijd
tevreden stellen.
Laten wij trachten den geestelijken
kant van alles te ontdekken. Hoewel 'n
kunstenaar dezelfde voorwerpen, de
zelfde tafereelen ziet als wij, be
schouwt hij ze toch op een bijzondere
wijze en hij onderscheidt er iets in,
waardoor het hem mogelijk wordt den
zin voor het schoone erin te ontdek
ken. Laten wij kunstenaars zijn op
geestelijk gebied, en laten wij er ons
op toeleggen, in alle dingen te ontdek
ken, wat verheft, wat adelt, wat over
Goeden avond waarde vrienden
Lezerschaar van wijd en zijd,
Wieringen, Anna Paulownapolder
Wieringermeer en van de Zijp,
Of, waar ter wereld gij ook zijn moogt,
Op Waddenzee of IJsselmeer,
In Oost of West, in vreemde landen,
Weest gegroetHier zijn we weer
En hier komt, zooals gebruik'Ujk
Aan het einde van het jaar,
Het ien en aar, van hier en gunder,
Van Uw trouwen rijmelaar.
FEUILLETON.
DE WRAAK
EENER VROUW.
34)
„Valdrade riep de Noorman, van
angst buiten zich zelf. „Valdrade ver
klaar mij alles, om der goden wil."
„Ilc legde uw kind, Ada's zoon, op
Walcheren als een vondeling neer,
vreemden zorgden voor hem, maar nie
mand wist, wie hij was hij groeide
krachtig op en werd een schoone jonge
ling. Toen ge Walcheren hadt uitge
plunderd en daarna het eiland verliet,
volgde hij u - daar op de plek, waar
ge thans staat, stond hij menigmaal
aan uwe zijde.
„Valdrade volgde mijn zoon mij -
Zeg mij, waar hij is, opdat ik hem zie,
hem omhelze
„Onmogelijk Het graf geeft zijne
prooi nooit weder
„Mijn zoon mijn kind Is hij
niet meer Spreek, zeg mij alles,
of ik wordt krankzinnig riep de
Noorman, terwijl hij de treden op
klom, die naar den hoogen zetel voel
den, waarop Valdrade zich geplaatsi
had.
..Slechts weinige uren geleden werd
hij een lijk in dezen nacht hebt ge een
onschuldige ter dood gebracht. Ever-
ard was onschuldig inplaats van een
wonderdrank gaf ik hem vergif wat
ik zeide, was gelogen - hij was on
schuldig Ik alleen ben de schuldige,
ik alleen wilde zijn en uw dood, en
ware mijn wensch vervuld geworden,
dan laagt ge thans stuiptrekkend met
den dood worstelend daar neder en
ik zou u in de ooren gedonderd heb
ben Ge hebt uw kind vermoord -
Everard was uw zoon - ha dat heet
Mag ik aarz'len te beginnen
Met het allergrootste feit
Uit den jare acht en dertig
„Het Jubilé van Hare Majesteit"
WILHELMINA, veertig jaren
KONINGIN van Nederland
Neérland veertig lange jaren
Geregeerd door vasten hand
Hebt gij allen 6 September
Niet met dankbaarheid herdacht,
Hoe de trouwe Landsvorstinne
Welvaart, voorspoed, vrede bracht.
Wat waren dat toch blijde dagen,
Wat werd er toen een feest gevierd,
De steden, dorpen en gehuchten
Van top tot teen versierd
Waar trof men niet op 6 September
Een feestende menigte aan
Waar is men niet op dezen dag
In optocht rondgegaan
Waar liep geen woeste Watergeus,
Of ander stuk antiek,
De degen om het lijf gegord
Temidden van 't publiek
Nog zien wij in het Stadion
Die groote bonte rij,
Daar trok in alle pracht en praal
De wagen uit de Meer voorbij
Nog klinkt het luid hoera-geroep
Somwijlen ons in d'ooren
En overstemmend het gejuich,
Het daveren der motoren.
Hoe werden ook de boeren,
In hun fraai costuum, geroemd.
Dient niet de schepper van dit schoons,
De Heer van Eek, genoemd
Van hetgeen in onz' omgeving
Aan de feesten is gedaan,
Meld ikneen, 't is onbegonnen,
wraak, niet waar Bloed om bloed
hoon om hoon Hebt ge het gehoord
Everard was Ada's kind - Kinder
moordenaar Everard was uw zoon
Bij deze woorden deed 'n hevige slag
zich hooren - Rollo de Noorman was,
door smart overweldigd, bewusteloos
ter aarde gestort.
XVIII
Laat ons eenige schreden in de ge
schiedenis terugdoen en verhalen, wat
ar in den bangen nacht, die aan den
voor den Noorman zoo verschrikkelij
ken dag voorafging, gebeurde in de
zelfde zaal, waar hij moest vernemen.
Jat hij zijn zoon vermoord had. Het
was nacht, slechts een enkele fakkel,
/p een ijzeren armblaker aan den muur
bevestigd, verspreidde een flauw licht
door het ruime vertrek onder den
wijden schoorsteen smeulde nog hier
en daar een stuk van het hout, dat
voor het martelvuur bijeengebracht
was. De nachtwind, die door de geopen
de vensters, welke zich dicht bij hei
gewelf der zaal bevonden, suisde, be
woog de banier van den Noorman bo
ven Raginers zetel en floot door de
binten van het dak.
In de zaal waren verder nog de over
blijfselen van het gehouden feestmaal,
dat zulk een verschrikkelijk einde ge
nomen had, zichtbaar. De tafel was
met het overschot der spijzen bedekt,
en de vloer, uit groote steenen samen
gesteld, vochtig van den gestorten
wijn. De gouden beker lag in de nabij
heid van hem, die den doodenden in
houd daarvan geledigd had. Zijn ge
laat met beide handen bedekkende,
zat hij daar roerloos den dood af te
wachten, die hem weldra met zijn kou
de armen zou omvatten, en wiens ver-
I stijvende adem niet zou toeven, hem
laan de zijnen te ontrukken.
Alles noemen zal niet gaan.
Ieder haalt zich deze dagen
Nog zoo dikwijls voor den geest,
Ieder weet toch voor zichzelf wel
Wat het mooiste is geweest.
Dit is zeker, Hoollandsch Noorden
Kwam toen prachtig voor den dag,
Vierde feesten, op een wijze,
Die er waarlijk wezen mag.
Ook denken wij nog dikwijls terug
Aan de Januarl-dagen
De spanning was, rondom Soestdijk,
Toen bijna niet te dragen.
En eind'lijk op den laatsten dag
Kwam tóch de blijde maar
Voor Nêerland en 't Oranjehuis
Een waarlijk vreugde jaar.
Anna Paulowna vier echter
Een derde feest van 't jaar.
Het kreeg een fonkelnieuw stadhuis
Mét nieuwen Burgervaer.
Na afscheid van Burgemeester Lovink
Alom geacht, geëerd,
Werd Burgemeester Mijnlieff plechtig,
En feestelijk geïnstalleerd.
De Wieringer Raad schijnt ook te denken
Aan Raadhuisbouwerij.
't Is nu eenmaal in de mode
En dan is men hier graag „bij".
Geld speelt immers „Keine Rolle"
Ondanks de noodlijdendheid
Want men heeft hier nog zoo'n potje
Uit die goeie zeegrastij d.
Eerst wou men de poet verdeelen,
Maar aan wie daar zat men mee,
Toen in d' industrie beleggen,
Dat was ook geen kwaad idéé,
Nu een raadhuis straks een feestzaal,
„Tot het nut van 't Algemeen"
Laat men echter ook eens denken
Aan de hondjes en het been.
'k Spreek nu toch van raad en raadhuis,
(Altijd dankbaar bij 't publiek),
Dus ik stap meteen maar over
Naar de schoone politiek.
Want, wat der vroede vad'ren is
Trekt steeds bijzonder aan.
(Tusschen haakjes U mag aanstonds
Tweemaal weer ter stembus gaan.)
Terwijl de Raad van Wieringen
Nooit zoo zeer de aandacht trok,
Wierp hier heer Lont de wreede knuppel
In het vredig hoenderhok
Het tumult na diens vertoogen
Wier hier waarlijk ongekend,
In and're plaatsen is men echter
Aan die dingen wel gewend.
'k Geloof zelf dat de Zijpenaar
De Raad niks lollig vindt
Zonder kibb'len over dingen, als
De hoedjes van het Weeshuis-kind
Ook Burgemeester Mijnlieff kent
Reeds hobbie's van een Raad
Het was een gordiaanschen knoop
Die kwestie „weg" of „straat".
Er was een weg, om van een een weg,
Weg-weg, weg, weg te maken,
Om toen ook zonder zweem van straat
Tóch weer op straat te raken.
Alleen de Raad van Wieringermeer
Bleef zakelijk tot op heden.
Alleen Everard bevond zich in de
ruime zaal „Dat hij in vrede sterve".
had Rollo bevolen, en allen hadden
zich verwijderd, om hem met den dood
die met rassche schreden naderde, al
leen te laten.
Sterven is iets verschrikkelijks, en
het denkbeeld, eenzaam en verlaten
den vreeselijksten dood te ondergaan,
zou zoowaar den moedigsten doodsver
achter het bloed in de aderen hebben
doen stollen. - Als de trompetten zich
vroolijk doen hooren, als de donder
van het geschut den grond doet di'eu
nen, als de kruitdamp de zinnen be
dwelmt en strijdlust het verstand bene
velt, als duizenden en duizenden zich
kampende ondereen mengen en het
moedige strijdros den strijder in de
dichte drommen voert, dan heeft de
dood niets verschrikkelijks* dan wordt
hij niet gevreesd, maar moedig onder
de oogen gezien ge getrotseerd. Als de
jaren geklommen zijn, de ouderdom
kracht en levenslicht heeft uitge
bluscht, als men, door dierbare betrek
kingen, bloedverwanten* kinderen en
vrienden omgeven, rustig op het sterf
bed neerligt en zonder wroeging of na
berouw op de afgelegde levensbaan
kan terugzien als geene verwijtende
schimmen, die niemand anders zien
kan dan de stervende, zich om zijne le
gerstede scharen, als geene vrees eener
welverdiende straf voor het bedreven
kwa&d het sterven bang maakt, maar
een vast vertrouwen op Gods barm
hartigheid en schuldvergevende liefde
den stervende bezielt en in slaap wiegt,
om in de eeuwigheid weder te ontwa
ken, - o, dan is het sterven niet bang
of verschrikkelijk maar in den bloei
des levens te worden weggerukt, ter
wijl het bloed nog met jeugdige kracht
en snelheid door de aderen stroomt en
bruist, en alles nog in ons leeft, zich
dan door geweld uit de rij der leven-
Maar ja, men heeft daar ook te doen
Met uitgelezen leden.
En maakt Heer Peters het te bont
In interview-gesprekken,
Een interpellatie ligt reeds klaar
Om uitleg te verstrekken.
Een blijde dag was voor de Meer
't Verkrijgen der zelfstandigheid
Acht jaar, is in de eeuw der jeugd
De allerhoogste tijd.
Een aubade installatie
Speech- en lintjesregen,
Maartje Bierman op de planken,
Van het feest nog maar gezwegen.
De vroegere heerscheres der Meer
De City Medemblik,
Was met dit lastig blok van 't been
Reusachtig in haar schik.
Men had meer last dan vooordeel daar
Van 't nieuw gewonnen land.
Tenminste, ja, 'k beweer het wel,
Zoo stond het in de krant.
Maar, toen de band reeds was verbroken,
Kwam dat beter aan het licht.
Op de leges bouwvergunning
Was men blijkbaar wél gesticht.
Zoo zit men hier en daar elkander
Een beetje in het haar.
Nou enfin, ik mag dat wel
Dat hoort erbij, nietwaar
Pas nog weer zoo'n afsnoepkwestie
Schagen sticht een landbouwschool
Stooft de Meer toch strikt genomen
Eventjes een mooie kool
Zes lokalen gaat men bouwen,
Zulks naar voorstel van der Veer,
En men rekent daarbij stellig
Op de klanten uitde Meer.
Nu de beurt weer aan den polder,
Zelf, in zijn voortvarendheid,
Hunk'rend naar het stichten van
Zoo'n boerenuniversiteit.
Om thans de welstand in de Meer
Deskundig te belichten,
Zou ik gewis, zoo menigeen 'n zeker blad
Wel zeer aan mij verplichten.
Helaas durf ik dit glibb'rig pad
Niet verder te betreden,
Het spreekwoord zegt„Blijf bij Je leest"
Dat geldt ook zeker heden.
Maar zoo in 't algemeen gezeid
Kan ik wel constateeren
Dat, als het overal zoo ging
De zaak wel zou marcheeren.
De boeren hier in Wieringen
Ging 't minder goed van 't jaar,
Het rundvee kreeg opnieuw een kit*p,
Getroffen door de blaar.
De landbouw was gelukkig goed,
Althans, men mag niet klagen,
Misschien dat dat nog iets verzacht
Bij alle tegenslagen.
Maar, men verneemt de nood der boeren
Gerust alleen op Wiron niet
't Is elders, op het platteland,
Precies hetzelfde lied.
't Is teeltbeperking, crisiswet
En denaturalisatie
Is dat de vrije boerenstand
De trotsch van onze natie
Het ziet er waarlijk somber uit
Wanneer wij voorts bedenken,
Dat ook de mooie visscherij
Van 't jaar geen vreugd mocht schenken
De haringteelt geheel mislukt
De palingvangsten slecht.
Maar altijd leeft men in de hoop
„Het komt wel weer terecht."
Manmoedig trekt men weer naar zee
Getroost zich zorg en last.
Dure kamers, dure fuiken
Aan de eischen aangepast.
Hoe ploet'ren niet die stoere lui
Om 't dagelijksch brood te winnen.
Maar als de vangst niet lukken wil
Wat moet men dan beginnen
De steun den visscher toebedacht
Geeft ook zoo weinig baat
Wanneer het visscherij-bedrijf
Voorgoed verloren gaat.
Er dreigt verval der visschersvloot
Verlies van een bestaan
Een toekomst voor zoo menigeen
Gelijk te niet te gaan.
Voorts ondervindt de middenstand
De weerslag van deez' tijden
Zij moet hier onder tegenslag
Van and'ren dubbel lijden.
Reeds drukt op hen een zwaren last
Die nu nog wordt vergroot,
Omdat ook hij, die bij hen koopt,
Moet vechten voor zijn brood.
Dan treft onz' goegemeente nog
De geesel van deez' tijd,
Werkloozenzorg, waaronder men,
Alom, reeds jaren lijdt.
Hier werkverschaffing/steunverieening
Rouleeren, stempelscharen
Vleesch, soep, vet, visch in distributie
En bovendiennog sparen
't Is geen opwekkend beeld voorwaar
Maar 't kan misschien verkeeren
Een goednieuw jaar staat voor de boeg
De tijd zal ons wel leeren.
De bollenteelt was in Breezand
Wél goed geslagd van 't jaar.
Men bouwt weer huis en schuren daar,
Dat zegt genoeg nietwaar
Want gaat men elders gauw de winsten
Naar 'n Boerenleenbank sjouwen,
De Breezander bollenteelers,
Wars van sparen bouwen
Mocht dit niet overtuigend zijn
Dan zij hier nog vermeld
Dat Tante Pos thans in Breezand
Reeds driemaal daags bestelt.
Met tweemaal post was 't niet te doen
Voor onze bollenboeren
De groot leverantievraag
Ten snelste uit te voeren.
De neringdoenden zuchten daar
Wat zijn we toch begonnen"
Men koopt geen pondje suiker meer,
Men vraagt alleen maar „bonnen".
Wanneer het niet zoo droevig was
Werd óók een wildzang hier gewijd.
Aan de verduisteringsproeverijen
Motto Waartoe moderne waanzin leidt
Wij memoreeren uit de Meer
Nog allerhande dingen
De premie-keuring warmbloedpaard,
De trek der vreemdelingen.
den te zien wegrukken, onzen levens
draad niet te zien eindigen, maar ge
welddadig" vaneen rukken, in de stelli
ge verwachting, onlijdelijke smart en
hevige pijn te moeten verduren zou
dit alles zelfs den stoutmoedigste niet
doen verbleeken en den onverschillig
ste doen sidderen
„H;ij komt nog niet, de dood", zucht
te Everard, „hem vrees ik niet,, maar
het lijden, dat daaraan moet vooraf
gaan", en huiverend staarde hij het
misvormde lijk van den wolfshond
aan, dat aan zijne voeten lag.
Opnieuw verzonk hij in dien toestand,
welke het midden tusschen slapen en
waken houdt allerlei denkbeelden re
zen er in zijn ontsteld brein op. Nu eens
was het hem, als wandelde hij, nog een
knaap zijnde, met Wilfride langs het
strand en droeg haar een eindweegs in
zee maar juist altijd, wanneer het
denkbeeld aan het verledene elke ge
dachte aan het tegenwoordige geheel
en al zou verdringen, keerde zijne be
wustheid terug en viel zijn blik weder
op den gouden beker en het lijk van
den wolfshond.
Dan weder verviel hij in zijn mijme
renden toestand en verbeeldde hij zich,
in de kleine kapel te zijn, met Wilfride
naast zich een grijsaard, wiens lange
zilverkleurige baard tot op de borst
neerhing, stond voor hem het was de
monnik Stephanus, die met zooveel
ijver het Evangelie op Walcheren ge
predikt had en zoo moedig tegen het
heidensche geloof te velde getrokken
wias.
Met zijne zachte, heldere, overreden
dc stem sprak hij van het lijden en den
dood des Heeren, en van de zaligheid
die dengenen wachtte, welke de dwaal
leer der heidenen verlieten en in den
gekruisten Verlosser en Middelaar ge
loofden. Tranen blonken er in Everards
oogen en vloeiden, langs zijne wangen
biggelende, op het hagelwitte doop
kleed, dat hij droeg, neder die tra
nen deden hem geen wee, neen, zij ver
lichtten het overkropte gemoed, gaven
akn zijn boezem lucht, die te eng werd
bij ieder woord, dat de prediker sprak;
en toen legde hij de belofte af, een
waardig lid der Christelijke kerk te
willen zijn en de leer des heidendoms
voor altijd te verlaten zegenend leg
de nu de grijsaard de handen op zijn
hoofd en op de blonde lokken van Wil
fride, des Hemels beste zegeningen af-
smeekende over de beide jeugdige
Christenen. Toen daalde Everard in
de doopvont neder en dompelde zich
tot drie malen toe in het heldere water,
waarop hij den heiligen doop ontving
uit de handen van den grijzen priester,
die hem tot het Christendom inwijdde.
Uit den droom ontwakende, gevoel
de Everard zich versterkt en bemoedigd
liet nachtgezicht had hem vertroost.
„Verschijn, o dood riep hij, kom
haastig en maak een einde aan mijn
lijden", en toen, in vromen ootmoed de
knieën buigende, bad hij den Hemel
met gevouwen handen, dat het lijden,
hetwelk hem wachtte, zoodra. het ver
gif zijne werking zou doen gevoelen,
verzacht mocht worden en de dood
hem als een bode des vredes verschij
nen mocht. Hoe meer hij bad, des te
meer vergat hij het aardsche en werd
zijn geest op de vleugelen des gebeds
ten hemel opgevoerd. Ja, ook bad hij
voor Wilfride en den Noorman, die hem
alles, wat hem lief en dierbaar was,
had ontnomen en hem in den bloei des
levens, den dood in de armen voerde.
Wordt vervolgd
fN VIER BLADEN ADVERTEERHN
EENMAAL BETALEN!
Wierlngermeerbode.
Wieringer Courant.
De Polderbode.
ZIJ per Courant.