lating van eenige beeren te vertrekkendoor de Poli-
cie hierin verhinderd en achter de sloten gemarcheerd.
JOEEWGEIjWERM.
ANECDOTEN UIT HET LEVEN VAN KEIZER
RUBOLF VAN HARSRURG.
Na den dood van den Grooten Frederik II. die in 1250
stierf, verkeerde Duitschiaud iu eeueu alleitreurigsteii toestand
welke niet eerder verbeterd werd dan toen Rudolf au Habs-
burg in 1273 tot keizer werd gekozen.
Nog heden ten dage ziel men in Zwitzerland, dat toenmaals
nog tot Duitschiaud behoorde iu het tegenwoordige kanton
Aargau op eeueu berg digt aan de Aar de ruïnen van het
slot Habsburg. Hier woonde Rudolf. Daarenboven bezat hij
nog vele andere goederen iu Zwitzerland; want hij was een
rijk heer en algemeen geacht. Zoodra men hem slechs zag
gevoelde men genegenheid voor hem. Hij was groot en rijzig
van gestalte had dun en roodachtig haar, en eene mannelij
ke welluidende stem. Zijn anders ernstig gelaat nam eeuen
trek van gulheid aan wanneer iemand met hem sprak. Hij
was even goedwillig, als een beminnaar van onschuldige scherts
en daarbij schrander en mensclikundig. Wij zullen daarvan
eenige proeven bijbrengen.
Men verhaalt van hem dat hij eens toen hij nog graaf
was, van eene jagt terug keereude eeueu geestelijken legen-
kwam die geroepen was om in een naburig dorp eeuen
stervende hel heilig avondmaal loe Ie dienen. Aanstonds steeg
Rudolf sau het paard, en verzocht den geestelijke op te stij
gen, met bijvoeging, dat hij hel voor ongepast hield te rijden,
terwijl iemand die het hoogwaardige droeg, te voet ging.
De geestelijke moest het paard behouden ja hij schonk hem
daarenboven nog een stuk gronds om daarop hel voeder te
bebouwen.
Eens gaf hij te Erfurt een voorbeeld zijner schranderheid
*u tegenwoordigheid van geest. Op zekeren geiegtsdag na
ment! ijk trad een koopman uit Lubeck voor hem met eeue
aanklagle legen zekeren herbergier te Erfurt. Hij had dezen
man, dien hij voor eerlijk had gehouden, eene beurs met
goud in bewaring gegeven; en nu hij dezelve terug vorderde,
ontkende de herbergier alles. De keizer liet dezen ontbieden,
die dan ook stoutmoedig voor hem verscheen ctt hoog en
duur verzekerde dat hij noch goud ontvangen had noch den
koopman kende. Terstond echter bemerkte de keizer uit bei
der gedrag wie hier de bedrieger was. Als bij toeval zcide
hij tot den herbergier: gij hebt daar eene zeer fraaije beurs
aan uwen gordel hangen!" De herbergier knoopte de beurs,
die werkelijk zeei schoon en volgens liet toenmalig gebruik
met zilveren franjes en ringen versierd was aanstonds los
eu schonk dezelve den keizei verheugd gelegenheid gevon
den te hebben om den vorst te verpligleii.
Intusscheu trad een dienaar binnen die Rudolf iels in het
geheim mededeelde. Deze maakte hiervan gebruik om iu een
zijvertrek te gaan eu zond nu iemand naar het huis vati den
herbergier, die aan zijue vrouw, in naam van haren man,
zeggen moest dat zij de bewuste beurs met goud zoude me-
degeven en om te bewijzen, dat deze boodschap werkelijk
van haren man kwam moest hij haar de geslikte beurs Ico
nen. Dezo list gelukte. De vrouw vermoedde niets en zond
het geld. Nu trad Rudolf weder in de gereglszaal eu vroeg
den herbergier, of hij bij zijne verklaring bleef vol
harden. Toen deze dit nogmaals verzekerdetoonde Ru
dolf hem de beurs van den koopman eu vroeg beiden of zij
die kenden. De herbeigier verbleekte en de keizer wierp
hem vergramd zijn gesctienk voor de voetenen deed hein
terstond ophangen.
Kort nadat hij lol keizer was verkozen maakte een zijner
oude vrienden de aanmerking dat hij veel goedharliger was
dan voorheen. Hierop gaf de keizer ten antwoord: Meent
gij dat? welnu! dikwijls heeft mij mijne gestrengheid, maan
nooit mijne goedheid berouwd."
Eens kwam hij op de plaats, waar de boogschutters zich iu
het schieten oefenden. Onvoorziens trof hem bij ongeluk een
pijl, zoodat men hein naar huis moest dragen, en hij verpligt
was geduicnde eenigen lijd het bed te houden. Zijne hovelin
gen scholden op den armen schutter, die sidderend voor hem
stond eu raadden den keizer, dat hij den 011 bedachtzainen
toch voor het minst de reglerhand zou doen afhakken. Dese
echter antwoordde: Zoo gij mij dezen raad voor liet schot
gegeven had, zou het mij van nut hebben kunnen zijn; vrat
zou mij nu de straf van dezen man helpen.
Op zekeren dag reed de k»izer op eeuen landweg. Hier
kwam hem een boer legen die hem niet kende en in plaats
van voor hem ie wijken, dan regts dan links hem den weg
verspet de.
«Zult gij haast gereed zijn? riepen eenigen van het gevolg
des keizeis; knul gij niet wijken?"
s Hoe kan ik dit doen? antwoordde de boer, de lange neus
van dien beer daar neemt den heelen weg in."
Iu plaats van toornig Ie worden, lachte de keizer over de
zen inval eu zcide vervolg uwen weg ik zal mijn neus
op zijde buigen en voor u plaats maken."
Eens bemerkte hij door zijn venster dat zijne lijfwacht Tele
arme lieden die begeerig waren hem te zien afwees. Hier
over was hij zeer ontevreden, en riep naar beneden: meent
gij dat ik keizer geworden hen, om mij iu eeue kastteJaten
opsluiten."
Toen zijne geneeshecren hem aanzeiden dat hij niet lang
meer leven kon zat hij juist aan het schaakbord. «Welaan,
sprak hij me', groote bedaardheid opgestapt naar de graven
des keizers." Doch eer hij Spiers bereikt had, stierf hij ^1291)
te Germcrsheim iu den ouderdom van 74 jaren.
ZOU DAT NOG ZOO NIET WEZEN?
Koenraad van Rettninijen weigerde in zijne jengd, een hem
aangeboden voornaam ainbl uit hoofde van de zedige reden
dat hij geeu versland genoeg bezat om zulk eea post hekwa-
melijk te kunnen bedienen. Zijue grootmoeder ontbood hem
bij zich eu zeiile ben je mal jongen neem heul maar
aan je zoudl van je leven niet gelooten met hoe weinig
versland men het land kan regeren.''
£lbt>crjtctiticn.
Heden overleed op het alleronverwachts ten gevolge
etner toegebragte steek, met eene schrijfpen, een onzer ge
liefde Dochters MARIA JOHANNA GÖOIJ in den ouder
dom van 9 Jaren en 6 Maanden.
Helder 5 Februarij 1844.
J. J. G O O IJ
E. G O O IJ geb. BAKKER.
zbe: sï hlj se,
Tctren primo Mei aanstaande wordt te Huur
|ji {j j 5| o i
pljpjgjaangeboden een goed ingerigl BOVENHUIS, van
alle gemakken voorzien gelegen aan het Nieu-
wedicp in het eerste Blok No. 2716, thans be
woond door den Heer Crap Hellingman belenden
de ten oosten den Heer J. Giltjes J', en ten
westen den Heer Jacobus fVillems.
Te bevragen bij G. SMIT aldaar.