<*KmcMgbc öcrtgtcn-
E MI L IE DE FERGY
"De berigten omtrent de haringvangst luiden gunstig.
Het Engelsche ministerie is ontbonden, Roberl Peel gaat naar
Italië. Ibrahim-pacha heeft eene zitting Tan het lagerhuis
bijgewoond. Te Oldeboorn is een persoon aangehouden
die valsche nieuwe kwartjes uitgaf. De heer Uitwerff
Sterling is niet herkozen tot hoofdbestuurder der maatschappij
tot nut van 't Algemeen. De leden der provinciale staten
van Noord-Holland kunnen in No. 142 en 143 der Arnh.
courantde artecedenten van Mr. C. A. den Tex lezen
waaruit de geschiktheid van dien heer blijkt om volksver
tegenwoordiger te zijn. Men verwacht dat er nog eenige
weken en maanden verloopen zullen eer het handelstraktaat
met Belgie gesloten wordt. Afgebrand het gemeentehuis
te Oude Pekela en het archief gelukkig gered. De Ore-
gon-kwestie is gelukkig geschikt. In de Grickschc bladen
duren de oude twisten der partijen voort, en in de residentie
de geldsnoeijerij er zijn reeds guldens de grootte hebbende
van een dubbeltje. In Engeland is eene drijvende ijzeren
kerk gebouwd, welke men met regt als eene merkwaardig
heid onzer dagen mag beschouwen. Verscheidene menschen
zijn de laatste dagen te Parijs door de sterke hitte dood op
straat gevallen. In den Rijn bij Keulen zijn twee men
schen verdronken, die voor pleisier uitwaren. Te Arnhem
en te Koevorden ziet elke maand een preek het licht voor
een dubbeltje. Mejufvrouw van der Meer had zoo weinig
respect voor het geschrijf van Willem Idat zij het voor
scheurpapier verkocht. De smid P. A, Scholten te Am
sterdam berigt in het Handelsblad van den 29 Junij dat
hij genezen is van eene rhumalische aandoening in den wor
tel der duim. Te 's Hage in de gijzeling gebragt de
80jarige weduwe J. P. Kohiervoor eene som van 107
guldens. Z. M. onzen geëerbiedigden Koning wordt alhier
verwacht. In het congres van Nederlandsche huishoud
kundigen is veel gesproken over de Staphorster en Engelsche
varkensdezen gaven den Engelschen den voorkeurgenen
den Staphoijslers. De eersten zijn vetter maar zij geven niet
zoo veel spek als de laatsten ook moet het zoo smakelijk
niet zijn volgens deskundigen.
JF JE- U I h J> -E T O M.
OF
WONDERDADIGE ONTDEKKING EENER GEPLEEGDE
MISDAAD.
(Fervolg van het vorige.)
Hij stak dus den ring bij zich en begaf zich naar den
Graaf. In den loop van den dag vraagde hij hem of hij eene
zekere Emilic de Fergij kende. Wat? wat overkomt u?"
zoo stoof de Graaf op. Niets, antwoordde Theobaldik
vraag maar of gij haar kent." Een donker rood bedekte het
gelaat van den Graaf; ik heb haar wel gezien, Troeger in
Stokholm," antwoordde hij zacht; zij was een schoon meis
je er zijn zoo vele schoone meisjes! Waarom vraagt gij mij
naar haar?" De beurt der verlegenheid wa» nu aan Theobald;
hij had niet gedacht dat zijne los daarheen geworpene vraag
zoo veel indruk zoude maken en zich niet op een waarom
voorbereid maar hij antwoordde spoedig geTatdat er on
langs een brief uit Duitschland door een' gezantschaps-kourier
ouder dit adres gekomen was men had de persoon niet kuu-
nen vinden en zich toen tol hem gewend die even zoo wei
nig verklaring kon geven dat het hem toevallig weder was
ingevallen en dat hel zoo gekomen was dat hij er hem naar
gevraagd had. Weet gij waar zij woont voegde hij er
zoo onverschillig mogelijk bij. Ik weet het nietantwoordde
Oxenslierna op een' snijdenden toon en verliet hem onder
een onbeduidend voorwendsel."
Zonderling genoeg scheen de goede verstandhouding tus-
schcn de beide mannen sedert dit tooneel geschokt te zijn. De
Graaf bleef koel en sprakeloos, en nam elke vertrouwelijke
toenadering van de zijde van Theobald op eene terugstootende
wijze aan; vergeefs had deze zich voorgenomen, ziju vertrou
wen te gemoet te komen hunne betrekking was en bleef als
door het zwaard van Aladin gescheiden Theobald voelde
dat zijno tegenwoordigheid den Graaf lastig werd en nam af
scheid. Oxenstierna liet hem koel vertrekken, uit Stokholm
schreef hij hem nog eenmaal een' hartelijken brief, in welken
hij de krassende snaar met geene aanspeling durfde beroeren
deze brief bleef echter onbeantwoord en Theobald verloor
onder de menivuldigo bezigheden van een burgerlijk ambt te
Stokholm den reeds half verworvene vriend eindelijk geheel
uit het gezigt tot dat na verloop van een jaar het gerucht
dat Oxenstierna vau eene reis in het noordelijke Zweden niet
terug gekeerd dat hij spoorloos verdwenen was hem uitzijue
vergetelheid rukte. Als een donderslag trof dit Theobaldhij
stond voor zijnen ring, en beschouwde hem, dien hij bijna
vergeten had, in donkere, ondoorgrondelijke vermoedens ver
zonken. Zwaar lag de druk van dit geheim op hem als moest
hij het nu alleen dragen, als mogt hij het niemand meer rac-
dedeelen als had hij de gelegenheid tot opheldering toen de
zelve zich aangeboden had verzuimd ja eene geheime stem
fluisterde hem toe Hadt gij misschien niet door te spreken
iels verhinderen kunnen? Wat is de mensch dat hij de wen
ken die hem tot handelen schijnen op te eischen niet volgt,
dat hij over hen beschikt, hen wegsluit als zijn eigendom dat
hij het geheim verbergt en bewaakt als de schuld? Het ge
heim is «en kwaad Wie weet of vrij en openhartig te spre
ken niet geholpen zoude hebben? Wie weet, waartoe die
wenk gegeven was? Openhartigheid verefFent immers alles!
Maar nu is het te laat!" In diepe gedachten verzonken sloot
hij den ring in een geheim kastje, en ging uit. Het verdwij
nen van Oxentierna was het nieuws vau den dag; het gerucht
bevestigde zich meer en meer, maar zonder verdere sporen aan
te wijzen; eindelijk verdrongen andere gebeurtenissen deze uit
het hoofd en van de tong der menschen en het vrcessclijke
begon hun alledaags voor te komen omdat het oud werd.
Iu het gemoed vau Theobald klonk de scherpe toon langer na,
maar het was geschied en Ilij overtuigde zich zeiven eindelijk
dat de verdweuene of eene wetenschappelijke rondzwerving op
de noordelijke bergen omgekomen wasof dat hij in eene
zwaarmoedige zielsgesteldheid zich zelf aan den dood gegeven
had. Wij verzoenen ons eindelijk mei het onveranderlijke, en
leggen het ter zijde als iets dat ons geen stof meer tot han
delen of hopen geeft. Alleen het doen boezemt ons belang iu,
het gedane niet, zegt Goethehet gedane, het voleindigde,
en in zoo verre doode verdwijnt allengs uit ons geheugen, en
wie kon ook leven als men niet vergeven kon
Zoo verliepen meer dan twee jaren toen eene ambtreis
mijnen vriend iu de noordelijke deeleu van het rijk riep. Het
jaargetijde was nog ruw de wegen slecht bijua ontoeganke
lijk korte dagreizen en weinige herbergen noodzaakten hem
daarom dikwijls do gastvrijheid van vreemde grondeigenaars
iu te roepen. Zoo bereikte hij ook eens 's avonds laat het slot
van een' Edelman werd door hem en zijue schoone bemin
nenswaardige gemalin vriendelijk ontvangen. Iu een' der
vleugels van het kasteel werd een kamer voor hein gereed ge
maakt en de gemakkelijkste cn aangenaamste slaapstede nam
den vermoeiden reiziger in hare behagelijke ruimte op. Hij
begaf zich ter rust en vergunde gastvrij als zij die hem zoo
vriendelijk ontvangen hadden den armen van kondo verstijf
den hond die zijnen meester nooit Terliet eene plaats ter
zijde van zijn warm bed."
Hij sliep gerust en vast toen het geweldig geblaf van zijn
hond hem wekte. Stilstilriep hij verdrietig over de