(Scmcngbc J3cvigtcii'
De Deensche dichter Antierseri heeft eene uitnoodiging
ontvangen van koningin Victoria om eenige dagen in
Schotland in hare tegenwoordigheid te passeren. De
slopkousen bij do armée zijn voor goed afgeschaft. De
Amslerdamsche komedianten worden zoo vroom dat zij hun
godsdienstig gevoel op het looncel zelfs niet kunnen onder
drukken. Het lijk van den moordenaar Praslin was niet
grooler dan dat van een kind. Op de Arnhemscho ker
mis is te zien een meisje van negen jaar oud wegende
209 halve nederlandsche ponden en circa vijf voet lang.
Het is te zien bij een Kaars voor tien centen. Aan de
grenzen van Rusland en Pruissen wordt thans handel in men-
schen gedreven, Russischo joden koopen Pruissische onder
danen voor het Russische leger op. In Frankrijk volgt
de eene akeligheid op de andere en Oostenrijk maakt hef*
Italië lastig. Robinson te Londen is gesprongente kort
2h miljoen. Du Romeinsche jeugd is vol vuur even als
de Hollandscho in 1831. Men telt thans veertien pla
neten of dwaalsterrenonze bol medegerekend. Het
Amsterdamsche Mercuriusje zal weer brievenbesteller wor
den. De Heer Jager heeft een dissonant geleverd op het
Arnhemscho zangersfeest. Twee hooggeleerde Hceren te
Parijs hebben geredetwist over het al of niet stilstaan van een
ster vande negende grootte. - Te Brummen iseenCilinder-muzijk-
gezelschap opgerigt. In Philadelphie bestaan 46 ver
schillende godsdiensl-scclcn. De Markies de Thouars, die
veroordeeld is tot twee jaren brommen en ƒ100 boete be
vindt zich in het Hanoverscho. In de hoofdstad van
Egypte heelt eene aardbeving gewoedten gevolge waarvan
110 huizen en twee kerken zijn ingestort. De schok duur
de slechts eene minuut. Lola Montez is gravin van Lands
berg geworden voor het liberaal-maken van koning Lode-
wijk. Bisschop Grooff is in Suriname aangekomen en
door de R. Katb. bevolking met veel geestdrift ontvangen.
In Vriesland worden veel doodo ooijevaars gevonden. De
koninklijke Bibliotheek is verrijkt met onderscheidene oude
handschriften en bescheidenafkomstig uit de kerk te
Weesp.
PEFIIIÜÏ'OJr.
Boor Frederitsa. Unemer.
I.
Twee lieve rozenknopjes de laatste uit mijnen tuin zijn in eenen
october-nacht bevroren. Ik was zoo gelukkig door de gedachte dat ik ze
mijne oude moeder zou kunnen aanbieden. Zij houdt zoo veel vau bloe
menEn vooral in dit jaargetij houdt zij ze voor een sieraad.
Maar ach! die knopjes, die mijn eenige hoop waren... zij zijn ge
knakt en hebben hunne ware kleur verloren.
Zij zijn niet meer en met hen is het vermaak verdwenen dat ik mij
van dit feest beloofde.
Ik heb ze zoo lang beschouwd en dan kwamen mij telkens dc tranen
in de oogen. r
Deze tranen waren het gevolg van eene droeve herinnering
Jk dacht dan aan twee andere rozenknoppen van edeler soort die vol i
verwachting als de eerste even als zij verwelkten eene prooi des
doods geworden zijn.
U Edward o Elina mijne jeugdige vrienden hoe dikwijls zie ik IT
nog in mijne eenzaamheid aanminnige lievelingen Het liefelijkste len
tekoeltje is niet zachter, dan de herinnering aan den tijd dien ik met
U heb gesleten. Ik hoorde Uik zag U en wat ik hoorde en wat ik
zag... het was het schoonste op Gods aardrijk!
En nu... als ik een vrucht zie, die van den boom gevallen is, voor
zij rijp is, of een bloem waaraan een worm geknaagd heeft, of wat ook
in Gods heerlijke natuur, dat vóór zijn tijd vergaan is, ach... dan denk
ik aan Edward en aan Ellna.
Daar ginds ligt het plekje, waar zij met hunne moeder een kalm leven
leiddenvrij van onrust en zorgen
Zij waren de laatst overgeblevenen van zoo vele lievelingen die zij
onder het harte gedragen had.
Zij waren haren lust haar alles
Keeds had de hoop vau gelukkig te zijn haar verlaten toen zij in den
herfst haars levens in Edward en Ellna eene nooit gekende vreugde
mogt smaken.
Edward en Ellna werden gelijk geboren niet alleenmaar ook hun
ne gelaatstrekken, stem, gebaren, alles in een woord was in hen gelijk
vormig. In volgenden leeftijd echter merkte men in Edward eene meer
dere standvastigheid op terwijl Ellna daarentegen meer zachtheid ten toon
spreidde.
Zij waren zoo schoon dat men ze niet kon aanzien zonder inwendig ge
troffen te zijn.
Het oog, dat op den weg des levens door zoo veel wanstaltigs wordt
aangedaanrustte met welgevallen op die bekoorlijke wezens die ware
beelden van kinderlijke onschulddie ons als het ware het voorgevoel
deden smaken vau eene volmaakte schepping.
Hun zuiver lachje kwam voort uit de zieldie niets dan opregtheid en
vreugde ademde. Hunne oogen waren gelijk aan een paar daauwdroppels,
die de hemel ons zendt ter verkwikking van het aardrijk.
II.
O gelukkige kindschheid! hoe vaak wordt gij aangeroepen en terug ge-
wenscht door zoo velen die den kelk des levens bijna geledigd hebben
dien kelk waaraan deze twee toonbeelden der kinschheid pas de lippen
gezet hadden, om van het blinkend schuim eens even te proeven.
Ik denk dikwijls dat men de kindschheid ten onregte gelukkig noemt.
Hoe veel tranen storten de kinderen!
Dwang, onverdiende verwijtingen 0 het zijn zoo vele giftdruppelen
die zij ongevoelig inzwelgen.
De vrijheid alléén, geen dwang moet ze op hunne eerste schreden ver
gezellen. Dan aUéén zal men minder dolenden op dit benedenrand ont
moeten dan alléén zullen er minder onder hunnen zwaren levenstaat be
zwijken in vervolg van tijd.
De vrijheid was reeds vroeg het doel van Edward en Ellna. De vrije
natuur was hun wieg, in het open veld, iu bosschen en borscliaadjes
speelden en sliepen zij.
Het gebeurde dikwijls dat zij, terwijl zij arm in arm gestrengeld daar
in eenen diepen slaap gedompeld lagen, spraken over de engelen, en de
vogels hun bladeren bragten.
Al degenen die hen zagen verklaarden dat zij huns gelijken nimmer aan
schouwd hadden en vraagden elkander onwillekeurig af, of deze kinderen
waren zoo als andere gewone stervelingen.
Bruine lokken van golvend hoofdhaar hingen om hunnen schedelIer-
wijl een paar schitterende oogen hunne blinkende schoonheid verhoogde.
Een immerdurende lieven glimlach speelde hun om de fraaije lippenen
vormde in hunne rozenkleurige wangen kuiltjes die wij zoo gaarne er in
zagen.
Zij waren over het geheel zoo schoondat ik eens een beeldhouwer als
opgetogen zag bij het aanschouwen van hunne handen. Een oude eer
waardige tuinman droeg altijd bandschoenenwanneer hij de lieve kleine
El/na door den tuin geleidde, en haar voorschoot met bloemen vulde.
Edward en Elina, die er reeds aan gewoon waren om bewonderd Ie
worden, zonder zelve te weten waarom, gingen gaarne voor degenen uit
die ben verlangden te zien, en ontvingen al glimlagchende hunne lief
kozingen.
»"VVij zijn zoo schoon!" zeiden zij in hunne eenvoudigheid, want zij
wisten niet wat schoonheid was; »en waarom hecht de wereld daar zoo
veel waarde aan?" »zie ons aan!" zeiden zij eens tegen eenen grijsaard,
die zijn eenigen zoon beweende en treur dan niet meer
Het verwonderde hun echter dat de grijsaard hen aanzag en toch nog
schreide en toen schreiden zij met hem maar hunne tranen deden
wat hun lachje niet had kunnen doen; de grijsaard nam ze in zijn armen,
en drukte ze aan zijn hart want hij dacht dat het engelen waren
Eu als zij nu daarna iemand zagen die verdrietig was zeiden zij »zit