vn. A ANK 0 N D I G I N G, i) Alles moet lijden zeiden zij. Eet is niet goed hier te wezen dit is de verblijfplaats der smarte Zij verlangden ook niet meer te leven wel, indien zij het lijden van anderen hadden kunnen verminderen "Wij kunnen niets meer doen riepen zij dan weemoedig uit. Een goed en verlicht geestelijke strooide nu in hunne harten de zaden van godsdienst. Het zaad wiesch honderdvoudig op in hun gemoed. Zij kwamen tot overtuiging en zeiden dikwijls: »I)eze wereld is niet goed." I)ns hieven zij hunne oogen naar omhoog, en zeiden: Daarboven is een betere wereld. AYij zijn onsterfelijk 0 God hoe kunnen wij U naar waarde danken. De zomer spoedde voorbij de herfst naderde met al hare guurheid en met denzeiven eindigden zij hun leven Des nachts konden zij den slaap niet meer vatten: des daags ademden zij nog zoo veel mogelijk in de koesterende stralen eener herfstzon de frissche lucht in, om nog zoo veel mogelijk de hitte van de koorts te tem peren. IN'og waren zij vrolijk en opgeruimd. Ik heb hunne woorden gehoordik heb hunne blikken aanschouwd voor dewelke geen nacht meer was. De herfst naderde met rasse schreden. Zij lagen daar neder op de kussens waarvan zij niet meer zouden op staan. Hunne vrienden telden reeds de seconden die zij nog konden leven. In weerwil van hunne zwakheid en hunnen doodstrijd troostten zij nog degenen die hen omringden. Wanneer wij engelen zijn," zeiden zij, zullen wij voor u bidden, en dan glimlachten zij zoo vriendelijk. Toen zij op het punt waren van te sterven hadden zij nog angst door te slaan; zij vreesden namelijk dat zij niet gelijk zouden sterven. Wat glinsteren uw oogen," zeide Eclward lot Ellna»het schynt mij toe dat er niets aarsch meer in u is. Toen omvatte hij haar met zij ne armen, en drukte haar nog eens zoo goed hij kon aan zijn hart. Ellna zeide met eene bevende stem: y>Edwardwat zijn uwe wangen ingevallen en uwe oogen hol. Ziet mij eens aan, o ziet mij aan. uwe ademhaling verzwakt ik zal u de mijne schenken, ik heb genoeg voor ons heiden Zoo streden zij den laatsten strijdterwijl vrienden n bloedverwanten hunne sponde omringden, die zij als eenen geheilig- den tempel roerloos aanschouwden terwijl telkens het vertroostende Wij zullen voor u bidden van hunne stervende lippen rolde. lederen avond vroegen zij elkander Zullen wij morgen ochtend in den Hemel ontwaken?... Het was in Octoher gedurende eenen stormachtigen nacht, waren Edward en Ellna tegen hunne gewoontezeer diep ingeslapen hunne moeder en de vrienden die steeds tegenwoordig warentelden ang stig iedere polsslag en waakten in de doodstille kamer »Wat sla pen zij rustig," fluisterde men een glimlach zweeft over hunne lip pen de morgen kwam zij slapen nog de stormen loeijen daar huiten niet meer de lucht is helder de zen schijnt in ha ren vollen jglans zij slapen nogHoor! is dat een ademtogt of is het de wind die door het raam suist? "VIII. Een gulden zonnestraal scheen liefelijk neer op de aangezigten van de tweelingen zij slapen niet meer zij zijn in den hemel ontwaakt En kan het anders, twee zuivere loten van denzelfden stam, moeten zij niet te gelijk de aarde ontvlieden? ^fiar hunne moeder hunne arme moeder Zij bidden voor haar. Ziet gij daar ginds op dat kerkhof, die vrouwelijke gedaante wel? z«j zit onbewegelijk op eenen steen haar grijs hoofdhaar hangt verward neder op hare schouders de wind blaast in hare gescheurde kleede- ren zij is oud en verstijfd maar de jaren hebben haar niet oud gemaakt. Ach bemin haar, zij lijdt zoo. Zij zal u niet laüg lastig vallen. Ziet hare doffe en ingevallen oogen. Ziet de smart op hare zwij gende lippen uitgedrukt. Waarom zit zij daar? Waarom ontmoet men haar niet elders? zij is daar, want daar is haar hart. Ziet gij dat graf daar ginds het is dat van hare lieve kinderen. De tranen hebben hare oogen verduisterd het licht van haar verstand is uitgedoofd. Zij ziet de herfstbladeren Diet rondom haar neerval len, noch gevoelt zij het zachte lentewindje meer.Dagelijks gaat zij naar het kerkhof niemand spreekt tot haar zij spreekt tegen nie mand meer de dood is haar verlangen op hem alleen wacht zij nog. Steeds zong de leeuwerik hoven het graf der tweelingen. Nog steeds zat de treurende moeder op denzelfden steen hij het graf harer lievelingen, .stilzwijgende en onbewegelijk. Een stormwind ligt zich op eenmaal over het kerkhof hooren ik zag de vrouw heven. Ik naderde haar zacht- kens. Zij leunde met haar hoofd tegen een der treurwilgen die naast het graf van hare kinderen geplant was. Zij glimlachte nog eens Haar proeftijd was uit O gij schoone lentebloementelkens als de meizon u uit den schoot der vernieuwde aarde zal te voorschijn roepen dek dan en versier steeds het graf, dat niet meer zal besproeid worden door de tranen van eene moeder. £tbtfjevt£titiëtt. Bij vonnis der Arrondissements Regtbank to Alkmaar, gewezen den tienden September 1847, op do expeditie behoorlijk geregistreerd, is Jan Breet Jacobs zoonvan beroep Leerkooper en meester Schoenmaker, wonende aan den Helder, verklaard van de dagteekening van bet vonnis af, te zijn in staat van Faillissement, en is tot Regter- Commissaris in dut Faillissement benoemdde lieer Meester Cornelis Josepli Francais, regler in genoemde Reglbank en lot Curator in deze aangesteldHendrik Paulus Lio- tart, zaakwaarnemer aan den Helder. De Curator voornoemd, H. P. IAotart. De Commissie belast met de ontvangst van Liefdegaven voor de Weduwen en Wezen wier echtgenooten en vaders onlangs een graf in do golven hebben gevonden en die in zeer armoedige omstandigheden zijn achtergebleven, berigtmet hartelijke dankbetuiging aan de edelmoe dige geversdat zij weder ontvangen heeftin eenen brief, postmerk Tiel van S.X, een couponƒ12,371in eenen brief postmerk Amsterdam van V. M.een coupon 7,42 J uit Alkmaar van J. J. G.een muntbillet ƒ5,00,in eenen briefpostmerk Nijmegen van N. N.een coupon ƒ12,37 J, N. N.aan het Nieuwedicp alhier 3,00. De behoeften der ongelukkigen zijn vele en men zoude zoo gaarne in bet aller noodicjste willen voorzien. Het zij de Commissie daarom vergund de Weduwen en Wezen bij vernieuwing aan de liefdadigheid optedragen en aantehevelen. Den HELDER den 17 September 1847* B. G. Clement1 Pred. der L. V. Ledeboerj Herv. Gem. J. van BuchenB. C. Pastoor. De Inteekenaren op de Tijdschriften MARIA en MARTHA en MOEDERSSCHOOT; dio daarvan de 3 eerste Nummers van dit jaar ontvingen door lusschenkomst van den Boekv. Jb. T/iiekunnen do vervolgen bestellen door den Boekv. C. Bakker Bx., te Nieuwediej)als wanneer zij dezelve geregeld zullen ontvangen. Genoemde Boekv. C. Bakker Bz., neemt evenzeer nieuwe Abonnementen op hetzelve aan. Schoonhoven S. E. van NOOTEN. 3 September 1847. Uitgegeven bij C. BAKKER Bz. Ie Nicuwediep. Gedrukt bij S. UILTJES G. K00TER, te Helder.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1847 | | pagina 4