WEEKBLAD van oen
HELDER en bet MEliWEüIEP.
STAATKUNDIGE BESCHOUWINGEN, VERTOOGEN ekz.
REDEVOERING van den Heer Sloet tot Old
huis, bij de behandeling van de Wet op
de Middelen.
AÜ11TITË JAAR6MG.
N°. 3.
Uit Weekblad wordt eiken Maandag-morgen
uitgegeven bij C. BAKKER Bz te Nieuwe Diep.
De 1'rijs is 80 Cts. in de drie maanden en voor
de buitensteden franco per post 90 cents. Men
abonneert zich bij de Boekhandelaren en Postkan
toren zijner woonplaats.
11 Er
IS50.
ADYERTENTIEN gelieve men ongezegelj aan
den Uitgever in te zenden, uiterlijk Zalurdagsdes
middags ten 12 ure; de prijs van 1 tot 4 regeli
is GO centen voor eiken regel meer 15 ceDter,
behalve 35 centen zegelregt voor elke plaatsing.
14 «5 A JSf IT A 15, IJ.
Mijne HeerenIk wil onzen waakzamen Voorzitter niet verschalken,
wij houden ons bezig met de olgemeene beschouwingen over deze wet,
en ik.zal Ujbezig houden met een bijzonder en wel een bloot plaatselijk belang
maar dal met den geest van ons geheel finantieel stelsel in verband staat,
en daarom van algemeen belang wordt. Ik hoop, dat de Voorzitter mijne
rede niet onderbreken zal, als ik bij de behandeling van de wet, die de
Regering de middelen verschaffen moet, om belastingen te heffen, iets
over de middelen zeg die men aan een bepaald oord aan de ingezetenen
onthoudt, om die belastingen te kunnen opbrengen.
Een der oorspronkelijke regten van den mensch in eenen denkbeeldi-
gen natuurstaat, ik zeg denkbeeldigenwant de ware natuurstaat is voor
mij de maatschappelijke, is het regt om door den arbeid, dien hij vin
den kan, in zijn levensonderhoud te voorzien.
liet eerste doelwit der Burger-maatschappij moet dan ook zijn, om den
mensch, die nu den naam van Burger aanneemt, dit regt te verzekeren,
door hem de gelegenheid niet te benemen om in het zweet van zijn
aangezigt zijn brood te verdienen. Maar voor deze bescherming moet de
burger een deel van de vruchten van zijnen arbeid afslaan, welk deel men
de belastingen noemt, en als nu de Slaat van alle burgers gelijkmatige
belastingen vraagt, dan hebben ook allen betzelfde regt, om door ieder
eerlijk bedrijf in hun onderhoud te voorzien.
In een edict van 1581, zeide een Fransch Koning, ik meen, Hendrik
III: de vergunning van te mogen arbeiden is een heerlijk en koninklijk
regt. Pcrmettre de travailler est un droit domanial et rot/al; dat liad
die Koning mis, al schreef hij het ook duizendmaal in zijn edicten, en
te regt wordt in onderscheidene staathuishoudkundige geschriften dit ge
zegde gebrandmerkt, en als een blijk van de barbaarsche oeconomie dier
tijden aangemerkt. Maar nu is bet wel eens der moeite waard om te on
derzoeken of in de huishouding dezer natie zoo gelukkig met haar nieuw
vrijgevig staatsregt, in 1849 nog het een en ander voorkomt, dat ons de
barbaarsche staathuishoudkunde van 1581 herinnert; nu is het wel eens
der moeite waarddaar er zooveel over vrijheid van Godsdienstvan on
derwijs, van vereenigingenz., gesproken wordt, te onderzoeken, hoe
het met de vrijheid van den arbeid staatde eerste aller vrijheden, en
die de Graaf van Hogendorpnis een beginsel van slaatsregt in de Grond
wet wenschte opgenomen te zien,- en gewis zal het sommigen Uwer, die
midden in het land wonen, bevreemden, als zij uit mijn mond hoort'n
dat op een afstand van twee duizend zes honderd ellen van de stramien
der zee, onze aldaar gevestigde landgenooten geen zout mogen zieden,
geen bier mogen brouwen, geen azijn mogen stoken, dat zij noch de wol
noch het kaloen noch het linnengaren fahrijkmatig mogen bearbeiden dat
voor hen de beweegkracht van den wind die den mensch zoo krachtda
dig behulpzaam is in het voortbrengen van waardijen niet bestaatwant
dat zij geene molens mogen oprigten; dat zij volstrekt geen papier mogen
maken, evenmin spijkers, terwijl bun niets overgelaten schijnt dan bet
maken van worsten-pennen mits dan nog niet in eeDe groote fabrijk zon
der toestemming des Konings. 'Permettre de travailler est un droit do-
maniai et royal! Zoo leeft men daar nog in le bon vieux tenipsdoch
men kent er ook nog eene nieuwerwetsche uitvinding, namelijk om het
vervoer van allerhande goederen te verbinden aan binnenlandsche paspoor
ten, gelei—billetlen loodjes, enz., terwijl de heiligheid van het huisdat
oud en zuiver Germaansche beginsel, ieder uur, ieder dag, ook op zon
en feestdagen, door visitatien geschonden wordt, en er zelfs eene wette
lijke rubriek over deze sabbathscheunis bestaat. Zulk een toestand is zoo
strijdig met alles, wat wij ons denken over maatschappelijken vooruitgang,
dat het naar een verzinsel, naar eene satyre zoude gelijken, als wij het
niet konden lezen in art, 180 van de ajgemeene wet van 29 Augustus
1822, de grondwet der kommiezen, luidende: »Gp hetzelve terrein zal
geene nieuwe zoul-ziederij suiker-rafinaderij brouwerij, branderij, d is—
teleerderij of andere fabrijk, nochte eenige molen worden opgerigtzon
der Onze uitdrukkelijke toestemming." Ja, zoo staal er, maar er slaat
niet bij dat de burger die op het terrein moet leven waar de wet hem
tot werkeloosheid doemt, waar hem de gelegenheid ontnomen wordt om
zoovele winstgevende bedrijven uitte oefenen, de helft of een vierde of
een achtste minder in de belastingen behoeft te betalen, alsof er eenig
onderscheid in gelegen ware, om iemands eigendom of wel zijne gele
genheid om te arbeiden ten algemeenen nutte (en ware het hier maar ten
algemeenen nutte!) te onteigenen. Maar verwacht zooveel reg'.voardigheid
van de schatkist niet; zij kreunt zich om geen natuurregt, om geen zon-
of feestdag, om sabbath noch volle maan; en de burger betaalt dezellde
belasting, of hij binnen of buiten den afstand van 2G00 elien van de zee
woont.
Nu hoor ik den Minister van Financiën reeds in mijne gedachten mij
antwoorden: »lk stem den spreker uit Overijssel volkomen toe, dal bet
«onvrije territoir eene bardheid Toor zijne bewoners is, een onbillijke toe-
»stand die door niets vergoed wordt, eene anomalie in een vrij land en
«bovendien eene bron van onzedelijke handelingenmaar bet onvrije Ier—
«ritoir bestaat, het bestaat volgens de wet, het kan in ons tegenwoordig
«belastingstelsel niet gemist worden."
Maar mijn repliek zoude van dezen aard zijn. Ik stem zulks den Heer
Minister volkomen toe, maar zijn pügt is te waken, dat aan dit onvrije
territoir geene uitbreiding tegen de wet gegeven worde, en dat daaronder
geene plaatsen getrokken worden, die er volgens de wet niet meer onder
behooren en dit geloof ik het geval te zijn met de Helder, welke ge
meente tijdens de uitvaardiging van de aangehaalde wet, uit twee armza
lige dorpen van 2 a 3009 zielen bestond raaar die thans plaats gemaakt
hebben voor eene schooce stad met eene bevolking vau p. ïu. 12000
zielen.
In art. 177 vindt men de bepaling, dat binnen den afstand van 2GOO
ellen van xee geene magazijnen of nederlagen Tan goederen mogen plaats
grijpen; liet is deze afstaod, die aldaar hel onvrije territoir uitmaakt.
Maar nu leest men in art. 178: »het voorschreven, vetbod is niet van
»loepnssing in besloten steden of forten." IleUian nu aiïèen de vraag
zijn; is de Helder eene stad? is het eene beslpfen-*statte is het «en fort
Dat de Helder inderdaad op den naam vau e«ne stad aanspjaak make