hebben, welke de invloed op het verkeer is, van eene vermeerde
ring van snelheid, bij vermindering van prijs.
Het stelsel van het beurtvaart-monopolie leidt tot het vaststel
len van een tarief. Men wil waken, dat van het monopolie
geen misbruik worde gemaakt, door hooge 'prijzen. Tussehen
plaatsen, waar een druk verkeer meerdere beurtschepen in het le
ven heeft geroepen, doet de betrekkelijke concurrentie de prijzen
reeds dalen. Intusschen de gemakkelijkheid, om tussehen weinige
personen, die een uitsluitend regt hebben, cene overeenkomst tot prijs-
verhooging daartestelle»], dwingt zelfs ook daar tot het maken van
tarieven; maar bij den ecnigen marktschipper cencr kleinere ge
meente is het volstrekt noodzakelijk.
Dus eene bepaling van het loon van den arbeid door den staat!
O! allen, die het belagchelijk hebt gevonden en verderfelijk voor
den staat, toen in frankrijk, na de revolutie van Eebruarij 1848,
Louis Blanc uit het Luxemburg de werkuren ging bepalen en de
daglooncn voor sommige beroepen wilde regelenhoe zult gij het
monopolie van het beurt vaartstelsel, dat het vervoer en den handel
aan een tarief onderwerpt, kunnen verdedigen. Neemt gij het
beginsel hier aan, gij verschilt van den Fransclien socialist slechts
daarin, dat hij consequent blijft aan zijn stelsel en gij uw eigen
stelsel belagchelijk vindt, zoodra het slechts niet een beurtschipper
raakt.
Maar Gedeputeerde Staten geven in hun verslag nog een
anderen grond voor de handhaving der beurtschepen op, waaruit
blijkt, dat het belang des publieks en des handels slechts het
voorwendsel is, de valsehe vlag, waaronder men 's vijands schip wil
laten inklaren.
Zij doen namelijk opmerken, dat vele veerenhet zij door nan-
u koop, het zij door overgang van vader op zoon, de eigendom
n der tegenwoordige bezitters zijnterwijl meerdere onder hen
i> uitsluitende regten op die beurtvaarten schijnen te hebben.
Ook zijn er veeren voor vele jaren verpachthetgeen voor on-
u dersclieidene gemeenten geen onbelangrijk inkomen oplevert."
Hier ligt de grootc knoop. Niet het belang van het publiek,
maar van eenigc schippers, of van cene gemeente, is de grond
van handhaving van het bestaande.
Het argument is tweeledig; vooreerst.- het onaangename, het
schadelijke voor een schipper, dio het veer gekocht of van
zijn vader geërfd heeft, ten andere: het nadeel voor de gemeen
ten die uit verpachtingen voordeel trekken.
Wat is de wezenlijke beteekenis van het eerste lid? Inderdaad
geene andere dan dezetooi- het monopolie (hetzij volstrekt, het zij be
trekkelijk) van beurtvaren, waardoor zij grovere winsten genieten,
dan zij bij eene vrije concurrentie zouden genoten hebben, bebben
de schippers aan hunne voorgangers geld betaald. Houdt dat mo
nopolie op, dan is het daarvoor bestede geld verloren. Wij ont
veinzen ni*t, dat het soms hard kan zijn voor hem, wien dat treft,
maar men mag zich niet beklagen, dat eene speculatie, gebaseerd
op het bestaan van eene altijd te veranderen wet, mislukt, omdat
de wet veranderd wordt. Steunende op een beschermend stelsel voor
inlandsche nijverheid, rigt iemand eene fabriek op. Zou dit een
reden zijn voor den Staat om nimmer van ds bescherming aftewij-
ken? Zou hot Gouvernement zich weerhouden moeten, van eene
nieuwe regterlijke organisatieomdat iemand steunende op de promo
tie, die de menigte van Provinciale hofjes beloofde, de betrekking van
advocaat had laten varen, om een regterlijk ambt tc bekomen?
Vroeger was er bijna geen beroep, dat niet in de gilden die
Zelfde voordeelen vond, van een soort van betrekkelijk monopo
lie. Bakkers en slagers, steunende op het beperkt getal, dat in
het gild werd toegelatenkochten ook hunne affaires duur. Maar
terwijl alle mogelijke gilden zonder schadeloosstelling zijn afge
schaft, bestaat er ook geen enkele reden om feitelijk alleen het
gild der schippers te handhaven. Zij hebben even weinig het
regt, om in hun vak de vrije concurrentie te weren, als elk ander
beroep, dat zeker even graag de klandisie onder het kleinst mo
gelijk getal verdeeld zou zien. De schippers hebben voor bun
veer geld gegeven, omdat zij door het monopolie meer geld ver
dienden, dan bij vrije concurrentie het geval zou zijn. Maar van
waar komt dat meerdere? Dat wordt door het publiek betaald;
het is eene belasting op het publiek, op den handel. En zoo le
vert het feit, dat de schippers voor hun monopoliegeld hebben be
taald een nieuw bewijs, dat het is verderfelijk voor den handel;
dat het den handel en het onderling verkeer, als met eene be
lasting, ten behoeve van eenige gunstelingen, in een speciaal be
roep, bezwaart. Dat zelfde geldt van het feit, dat sommige ge
meenten uit dc verpachting aanzienlijke sommen trekken. Wie
betaalt dat geld? Het publiek, de handel. Nu bepaalt art. 143
van de grondwet, dat de plaatselijke belastingenden doorvoer, uit
en invoer naar en van andere gemeenten niet mogen belemmeren.
En wat kan nu stellig meer belemmerend zijn, dan eene belasting,
die geheven wordt op het vervoer, van of naar andere gemeenten.
Wij hebben hierboven de authoriteit beklaagd, die zou moeten be
slissen, of er noodzakelijkheid bestond, tot het aanstellen van een
tweeden beurtman. Indien haar echter eenen leiddraad kan worden
gegeven, het zou de verpachting der veeren zijn. Zoodra deze
verpachting toch ruim geld aan de gemeente opbragt, dan zou dit
het bewijs zijn, dat er een tweede schipper ruim op kan bestaan.
Zoodat in het stelsel van Gedeputeerde Staten, het verlies der
pachtgelden voor de gemeenten nooit geen argument kan zijn,
juist omdat in dit stelsel, hetwelk de vermeerdering van de beurt
schepen wil, zoodra de behoefte des handels het vordert, de op
brengst der verpachting het bewijs levert, van het wenschelijkc of
noodzakelijke om meerdere aantestellen.
Nog duisterder is ons de uitdrukking, dat sommige schippers
een uilsluitend regt zouden bezitten. Een uitsluitend regt, om ze
ker beroep uit te oefenen, is in onzen tijd onzin. Wel kan dc wet
lijdelijk uitsluitende regten geven, maar dat regt duurt dan zoo
lang, als die wet duurt, maar kan niet een hinderpaalzijn om
andere wetten te maken.
Te vreemder klinkt hier die uitdrukkingomdat Gedepu
teerde Staten, vroeger als hun denkbeeld opgaven, dat aan nie
mand cene uitsluitende vergunning moc-t worden verleend; deze
tegenstrijdigheid zou men alleen kunnen oplossen, door de ver
onderstelling, dat Gedeputeerde Staten het eens (misschien voor
200 a 300 jaren) gegeven uitsluitend regt willen
handhaven, maar die regten voor het vervolg niet weer willen ge
ven. Maar zou dat eens gegeven uitsluitend regt door de wet
gehandhaafd moeten worden? Stel eens dat 100 jaar of langer
aan een schipper in een klein dorp het uitsluitend regt was gege
ven, om een beurtschip op Amsterdam te houden, zou hij dat
uitsluitend regt nog moeten heuden, als dat dörp thans tot een
stad van 10 a 20 duizend inwoners was geworden? Geene rege
ring kan dergelijke regten voor de toekomst bevestigen. Afhanke
lijk van de wet, die ze in het leven roept, vervallen zij met die
wet. Wanneer thans de wet liet oprigteir van beurtschepen ge
heel aan de vrije ondernemingszucht overlaat, kan niemand zich
daartegen verzetten, op grond dat 200 jaren geleden, de toenma
lige regering er een monopolie van maakte. Indien er iets scha
delijks voor het algemeen en den handel zou zijn, dan zoude het
zoodanig gepretendeerd uitsluitend regt zijn.
Wat willen nu de Gedeputeerde Staten? Handhaving op grond
van algemeen belang, of handhaving op grond van het particulier be
lang van schippers, of gemeentebesturen. Het laatste is lijnregt
in strijd met het eerste. Het publiek verlangt door de concurren
tie tegen de laagste prijzen den meesten spoed, de beste bediening.
Het belang der schippers zoekt het meeste gemak en het hoogste
loon; het belang der gemeentebesturen, het strengste monopolie,
om het meeste geld uit de pacht te kunnen trekken.
Gedeputeerde Statenwien dc minister om advies had gevraagd
hadden dus beliooren te kiezen. Zij kunnen in één advies niet
zeggen wij wensclien het behoud, omdat het in't belang van het
/^publiek, en omdat het in het nadeel van het publiek is." Dit
is belagchelijk en de minister zou met'reden zoodanig rapport kun
nen ter 'zijde leggen, met de kantteekening, dat de raad van per-